ECLI:NL:RBDHA:2016:5467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2016
Publicatiedatum
19 mei 2016
Zaaknummer
15/20772
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op grond van middelenvereiste en gezinsleven

In deze zaak heeft eiseres, een Turkse nationaliteit bezittende vrouw, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft op 19 mei 2016 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, die betrekking heeft op bestuursrecht en vreemdelingenrecht. Eiseres had eerder een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die met terugwerkende kracht was ingetrokken vanwege onjuiste gegevens in de aanvraag. Eiseres en haar minderjarige kind hebben Nederland op 18 augustus 2014 verlaten. De aanvraag voor de mvv werd ingediend door haar echtgenoot, referent, met als doel gezinshereniging. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op basis van het niet voldoen aan het middelenvereiste, wat inhoudt dat referent niet over voldoende en duurzame middelen van bestaan beschikt. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat referent in januari 2016 een vast dienstverband zal krijgen, maar de rechtbank oordeelde dat dit een onzekere toekomstverwachting is en niet voldoende bewijs biedt voor het middelenvereiste. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake is van een schending van het recht op gezinsleven, omdat eiseres geacht wordt nooit in het bezit te zijn geweest van een verblijfstitel. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/20772
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 mei 2016 in de zaak tussen
[naam] , eiseres,
gemachtigde: mr. F. Arslan,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (en diens rechtsvoorgangers), verweerder,
gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 november 2015.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 3 maart 2016. Referent [naam 1] is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Turkse nationaliteit. Eiseres is eerder in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf bij echtgenoot [naam 1] ’, met ingang van 23 april 2012, laatstelijk geldig tot 23 april 2013. Op 15 mei 2014 is deze verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 23 april 2012 ingetrokken omdat uit onderzoek naar voren is gekomen dat ten behoeve van de aanvragen onjuiste gegevens zijn verstrekt. Deze beslissing staat in rechte vast. Eiseres en het minderjarige kind van eiseres en referent, [naam 2] , geboren op [geboortedatum] , hebben hierna Nederland op 18 augustus 2014 verlaten.
2. Op 12 september 2014 heeft referent voor eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van de procedure Toegang en verblijf (TEV) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij referent/echtgenoot [naam 1] ’. Bij beschikking van 19 december 2014 is de aanvraag afgewezen. Eiseres heeft hiertegen op 12 januari 2015 bezwaar gemaakt. Op 1 september 2015 is een hoorzitting gehouden.
3. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat niet is voldaan aan het vereiste dat referent duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. Verder is verweerder van mening dat de afwijzing van de mvv niet in strijd is met artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) noch is er sprake van bijzondere omstandigheden die voor verweerder aanleiding zouden moeten zijn anders te beslissen. Tevens is eiseres een inreisverbod als bedoeld in artikel 66 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) voor de duur van vijf jaar opgelegd.
4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat referent naar verwachting met ingang van januari 2016 zal beschikken over voldoende en duurzame middelen van bestaan omdat hem een vast dienstverband verleend zal worden. Eiseres stelt verder dat de weigering van de verblijfsvergunning een ongerechtvaardigde inmenging is in het recht op gezinsleven tussen haar, haar echtgenoot en hun minderjarige kind. Tussen eiseres en haar gezin is sprake van ‘family life’ in de zin van artikel 8 van het EVRM. Het inreisverbod is gelet hierop een disproportionele maatregel die verhindert dat eiseres zich bij haar echtgenoot kan voegen.
5. Verweerder handhaaft in het verweerschrift zijn in het bestreden besluit neergelegde standpunt.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB 2003 L 251; hierna: de Gezinsherenigingsrichtlijn) kan de betrokken lidstaat bij de indiening van het verzoek tot gezinshereniging de persoon die het verzoek heeft ingediend verzoeken het bewijs te leveren dat de gezinshereniger beschikt over stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op het stelsel voor sociale bijstand van de betrokken lidstaat. De lidstaten beoordelen daartoe de aard en de regelmaat van deze inkomsten en kunnen rekening houden met de nationale minimumlonen en pensioenen, evenals met het aantal gezinsleden.
Uit artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw volgt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag heeft kunnen afwijzen op de grond dat referent niet voldoet aan het middelenvereiste. De in beroep gedane aankondiging over een per januari 2016 te verwachten vaste aanstelling van referent betreft een in de toekomst gelegen onzekere gebeurtenis, nu het niet gaat om concrete en met stukken onderbouwde toezegging van zijn werkgever. Bezien in het licht van hetgeen op de hoorzitting in dit kader is besproken en het aan referent gegunde uitstel van vier weken om onder meer aan te tonen dat hij aan de middeleneis voldoet, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met recht heeft geoordeeld dat referent ten tijde van het bestreden besluit niet voldeed aan het middelenvereiste omdat de inkomsten van referent op dat moment niet als duurzaam aangemerkt konden worden.
8. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 september 2009 (200901415/1/V1; www.raadvanstate.nl) volgt dat, nu er sprake is van intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht, eiseres geacht moet worden nimmer in het bezit te zijn geweest van de verblijfstitel, zodat geen sprake is van inmenging in het familie- en/of gezinsleven als bedoeld in het tweede lid van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank overweegt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het familie- en gezinsleven een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de betrokken vreemdeling enerzijds en het algemeen belang van de Nederlandse Staat dat is gediend het met voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken.
9. Verweerder heeft bij de belangenafweging in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat referent niet aan het middelenvereiste voldoet. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Turkije uit te oefenen. Referent, die de Turkse en de Nederlandse nationaliteit heeft, kan ervoor kiezen het gezinsleven met eiseres uit te oefenen in Turkije. Eiseres heeft tot aan haar komst naar Nederland in 2012 in Turkije gewoond. Zij heeft derhalve het grootste gedeelte van haar leven aldaar doorgebracht. Referent is in [geboortejaar] in Turkije geboren en heeft daar tot aan zijn komst naar Nederland in 1998 gewoond. Niet is gebleken dat referent niet in Turkije zou kunnen re‑integreren. Het voorgaande heeft tot gevolg dat verweerder het algemeen belang van de Nederlandse Staat zwaarder heeft kunnen laten weten dan het belang van eiseres om in Nederland bij referent te verblijven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat artikel 8 van het EVRM zich niet verzet tegen het afwijzen van de mvv-aanvraag van eiseres.
10. Eiseres voert voorts tegen het inreisverbod aan dat het gezinsleven tussen eiseres, referent en hun kind hierdoor onmogelijk wordt gemaakt en zij gedwongen gescheiden van elkaar moeten leven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat met het opleggen van het inreisverbod geen sprake is van schending van het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Weliswaar levert het inreisverbod een inmenging in het gezinsleven op, maar deze inmenging heeft verweerder gelet op het hiervoor overwogene op goede gronden gerechtvaardigd geacht.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.