ECLI:NL:RBDHA:2016:5463

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2016
Publicatiedatum
19 mei 2016
Zaaknummer
16 _ 7864VK, 16_7872VK, 16_7869VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvragen van Roma uit Albanië en de status van Albanië als veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2016 uitspraak gedaan over de asielaanvragen van een Roma-gezin uit Albanië. De aanvragen werden afgewezen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 16 april 2016, waarbij werd gesteld dat Albanië als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. De eisers, bestaande uit een vader, moeder en hun kinderen, voerden aan dat zij vanwege hun Roma-achtergrond te maken hebben met discriminatie en slechte leefomstandigheden in Albanië. De rechtbank oordeelde dat de IND onvoldoende had gemotiveerd waarom Albanië als veilig land kan worden aangemerkt, ondanks dat het land op een lijst van veilige landen staat. De rechtbank wees op de noodzaak voor de IND om te onderzoeken of de Albanese autoriteiten in het algemeen bescherming bieden aan de Roma-bevolking. De rechtbank concludeerde dat de IND de aanvragen ten onrechte als kennelijk ongegrond had afgewezen en vernietigde de besluiten van de IND. De rechtbank droeg de IND op om nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
zaaknummers: AWB 16/7864, AWB 16/7872 en AWB 16/7869

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2016

in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
eiser,
[eiseres],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
eiseres,
[naam],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
dochter van eiser en eiseres,
mede ten behoeve van de andere twee minderjarige kinderen:
[naam],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer].1295,
[naam],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
allen van Albanese nationaliteit,
tezamen eisers,
(gemachtigde: mr. J.F. de Ruijter de Wildt),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

Het procesverloop

Bij besluiten van 16 april 2016 heeft verweerder de aanvragen van eisers van 10 april 2016 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Tevens is bepaald dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat hen geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Eisers dienen Nederland onmiddellijk te verlaten. Ook is aan eiser en eiseres een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Op 16 april 2016 hebben eisers beroep ingesteld tegen deze besluiten.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden ter zitting van 10 mei 2016. Eisers zijn daar vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A. Hanje.

De beoordeling

1. Ingevolge artikel 8:1, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dient de rechtbank het bestreden besluit - de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen - te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Ter staving van hun asielaanvragen hebben eisers, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht. Eisers zijn Roma, afkomstig uit Albanië. Vanwege het behoren tot de Roma bevolkingsgroep worden zij gediscrimineerd. Zij leven onder zeer slechte omstandigheden, kunnen geen werk krijgen en krijgen geen toegang tot sociale voorzieningen. Zonder geld kunnen zij in Albanië geen medische behandeling krijgen. De jongste zoon, [naam], is te vroeg geboren waardoor hij lijdt aan een medische aandoening waarvoor hij in Nederland geopereerd dient te worden.
3. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 en heeft daaraan het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de navolgende elementen uit het asielrelaas van eisers relevant geacht.
  • De identiteit, Albanese nationaliteit, herkomst en etniciteit van eisers;
  • Eisers hebben vanwege het behoren tot de Roma bevolkingsgroep te maken gehad met discriminatie;
  • Eisers hebben problemen van economische aard;
  • De medische situatie van de gezinsleden: eiseres heeft spataderen en stenen in haar zij; [dochter] is in Albanië geopereerd aan haar blinde darm; [oudste zoon] is in Duitsland geopereerd aan zijn dikke darm; [jongste zoon] heeft een medische aandoening waardoor hij geopereerd dient te worden, hetgeen de reden van vertrek van eisers is geweest.
Verweerder acht alle relevante elementen geloofwaardig. Niet gebleken is echter dat eisers vanwege die discriminatie zodanig ernstig werden beperkt in hun bestaansmogelijkheden dat het daardoor onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal terrein te kunnen functioneren. Bovendien kunnen zij tegen voorkomende problemen de bescherming inroepen van de (hogere) autoriteiten. Ten aanzien van [jongste zoon] is niet gebleken dat er sprake zal zijn van een medische noodsituatie in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) indien hij terugkeert naar Albanië. Voorts acht verweerder Albanië een veilig land van herkomst. Eisers komen daarom niet in aanmerking voor een vergunning asiel voor bepaalde tijd.
4. Hiermee kunnen eisers zich niet verenigen. Op hetgeen zij daartoe hebben aangevoerd zal in het navolgende, voor zover van belang, worden ingegaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 28 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5153; hierna: Afdeling) volgt dat ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen eerst door de staatssecretaris moet worden onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij dient hij informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, te betrekken. Indien de staatssecretaris die vraag bevestigend heeft beantwoord, is het vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien hij dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de discriminatie die eisers hebben ondervonden niet kan worden aangemerkt als discriminatie in de zin van het Vluchtelingenverdrag, omdat het voor eisers niet onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal terrein te functioneren. Verweerder heeft daarbij terecht betrokken dat eisers werk hebben gehad in Albanië en dat eisers toegang hebben gehad tot medische voorzieningen; zo is [dochter] in Albanië geopereerd. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat van eisers mag worden verwacht dat zij bij voorkomende problemen de bescherming inroepen van de Albanese (hogere) autoriteiten. Weliswaar heeft eiseres verklaard dat zij één keer naar de burgemeester is geweest om te klagen dat zij geen sociale hulp kreeg en dat er vervolgens niets gebeurde. Echter, verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van eiseres mag worden verwacht dat zij (opnieuw) naar de gemeente, politie of andere autoriteiten zou gaan. Niet in geschil is dat eiseres dit heeft nagelaten. Gelet hierop hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat het vragen van bescherming in Albanië in hun geval gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Verweerder heeft dan ook terecht gesteld dat eisers niet kunnen worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en geen reëel risico lopen op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. De stelling van eisers dat zij in Albanië geen toegang tot gezondheidszorg hadden leidt niet tot een andere conclusie, nu verweerder, zoals hiervoor reeds is opgemerkt, zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit eisers verklaringen blijkt dat zij wel toegang hadden tot medische voorzieningen.
8. Ten aanzien van de medische situatie van de minderjarige zoon [jongste zoon] stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat [jongste zoon] leidt aan hypospadie, een aandoening van de mannelijke geslachtsorganen, waarbij de plasbuis te laag uitmondt.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [jongste zoon] vanwege zijn medische situatie bij terugkeer naar Albanië geen reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Uit de overgelegde stukken bij brieven van 6 mei 2016 en 9 mei 2016 blijkt niet dat er bij terugkeer naar Albanië een situatie op korte termijn zal ontstaan in strijd met artikel 3 van het EVRM. Immers, de brief van 2 mei 2016 van de kinderarts van het Universitair Medisch Centrum Groningen (hierna: UMCG) betreft enkel een doorverwijzing, waarin de kinderarts aangeeft dat het wenselijk zou kunnen zijn dat betrokkene geopereerd wordt. Van een behandeling is vooralsnog geen sprake. De brief van de kinderarts van het UMCG van 6 mei 2016 leidt evenmin tot het oordeel dat sprake zal zijn van een medische noodsituatie op kort termijn, nu in de brief enkel wordt vastgesteld dat er sprake is van subcoronale hypospadie zonder andere dysmorfieën (abnormale vormen). De stukken met betrekking tot de aandoening hypospadie, te weten ‘Hypospadie; opereren of niet?’ en ‘Operatieve correcties van geslachtsorganen op kinderleeftijd’, leiden evenmin tot een ander oordeel, nu uit de stukken valt af te leiden dat hypospadie geen dringend probleem is en een ingreep niet altijd nodig is. Het betoog faalt.
De gronden van eisers, voor zover gericht tegen het standpunt van verweerder dat de aanvragen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 dienen te worden afgewezen, slagen gezien het voorgaande niet.
9. Tussen partijen is vervolgens in geschil of Albanië als veilig land van herkomst aangemerkt kan worden. De rechtbank overweegt het volgende.
10. Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (hierna: Procedurerichtlijn) indien de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn. Op grond van het tweede lid van dit artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid.
11. Op grond van artikel 3.105ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) kan bij ministeriële regeling een lijst worden opgesteld van veilige landen van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn. Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat de beoordeling of een land een veilig land van herkomst is dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (European Asylum Support Office, hierna: EASO), de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (United Nations High Commissioner for Refugees, hierna: UNHCR), de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties. Het derde lid van voornoemd artikel luidt dat verweerder de situatie in derde landen die zijn aangemerkt als veilige landen van herkomst als bedoeld in het eerste lid regelmatig opnieuw onderzoekt.
12. Op grond van artikel 3.37f, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: VV 2000) wordt een land als veilig land van herkomst beschouwd als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder b, van de Vw 2000, wanneer op basis van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging, noch van foltering of onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, noch van bedreiging door willekeurig geweld in het kader van een internationaal of intern gewapend conflict. Op grond van het tweede lid wordt bij de beoordeling of een land als veilig land van herkomst wordt beschouwd, onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden tegen vervolging of mishandeling door middel van: a. de desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast; b. de naleving van de rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het EVRM en/of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en/of het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering, in het bijzonder de rechten waarop geen afwijkingen uit hoofde van artikel 15, lid 2, van het EVRM zijn toegestaan; c. de naleving van het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag; d. het beschikbaar zijn van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van voornoemde rechten en vrijheden. Het derde lid van artikel 3.37f van het VV 2000 luidt dat met inachtneming van het eerste en het tweede lid als veilige landen van herkomst als bedoeld in artikel 3.105ba, eerste lid, van het Vb 2000 zijn aangewezen de landen die zijn opgenomen in bijlage 13 bij deze regeling.
13. Volgens paragraaf C2/7.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 kan de IND een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alleen kennelijk ongegrond verklaren op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw, als het land voorkomt op een lijst van landen die als bijlage bij het VV 2000 is opgenomen.
Bij de beantwoording van de vraag of het land van herkomst van de vreemdeling ten aanzien van hem als veilig kan worden aangemerkt, geldt een tussen de IND en de vreemdeling gedeelde bewijslast, namelijk:
• de IND onderzoekt of het land van herkomst van de vreemdeling als veilig kan worden aangemerkt; en
• de vreemdeling moet onderbouwen dat het land van herkomst van de vreemdeling in zijn geval niet als veilig kan worden aangemerkt.
14. Blijkens de voornemens die aan de bestreden besluiten ten grondslag liggen beschouwt verweerder Albanië als veilig land, aangezien Albanië is opgenomen in de lijst van veilige landen zoals deze is opgesteld in Bijlage 13, behorend bij artikel 3.37f, van het VV 2000. Albanië is bovendien formeel kandidaat-lidstaat van Europese Unie en de Europese Commissie beoordeelt jaarlijks de voortgang die dit land maakt, onder andere ten aanzien van de mensenrechtensituatie en de bescherming van minderheden. Verder heeft verweerder vermeld dat Albanië de belangrijkste verdragen met betrekking tot mensenrechten, waaronder het EVRM, heeft geratificeerd.
15. Uit de toelichting bij Bijlage 13 bij artikel 3.37f, derde lid, van het VV 2000, zoals deze is gepubliceerd in de Staatscourant 2015, nr. 40568 van 13 november 2015, blijkt dat de Europese Commissie een ontwerp-verordening heeft voorgesteld voor een Europese lijst van veilige landen van herkomst. Op basis van alle relevante informatie waarover zij beschikt, met name verslagen van de Europese dienst voor extern optreden en informatie van de lidstaten, het EASO, de Raad van Europa, de UNHCR en andere relevante internationale organisaties, is de Europese Commissie op 9 september 2015 tot de conclusie gekomen dat onder meer Albanië een veilig land van herkomst is in de zin van Procedurerichtlijn en moet worden opgenomen in de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het voorgaande onvoldoende gemotiveerd dat Albanië als veilig land kan worden beschouwd. Weliswaar is inzichtelijk gemaakt dat Albanië lid is van alle belangrijke mensenrechtenverdragen, maar daaruit volgt niet dat Albanië zijn verdragsverplichtingen in de praktijk nakomt. De verwijzing in dat kader naar voornoemde Bijlage 13 en naar het onderzoek dat door de Europese Commissie met betrekking tot de ontwerp-verordening is verricht en dat periodiek wordt verricht, acht de rechtbank onvoldoende. Verweerder dient immers te onderzoeken of door de autoriteiten in Albanië in het algemeen bescherming wordt geboden. In het voorstel van de Europese Commissie van 9 september 2015 staat onder meer vermeld dat in Albanië geïsoleerde gevallen van bloedwraak, huiselijk geweld en discriminatie of geweld tegen personen die tot etnische minderheden of kwetsbare groepen behoren, zoals Roma, Balkan-Egyptenaren en leden van de LHBTI-gemeenschap in individuele gevallen nog steeds voorkomen. In een door de Europese Commissie 10 november 2015 uitgebrachte voortgangsrapportage over Albanië, is onder meer gewezen op het feit dat Roma worden geconfronteerd met zeer moeilijke leefomstandigheden en met frequente sociale uitsluiting en discriminatie als gevolg van niet effectieve implementatie van beleid en slechte (inter)institutionele samenwerking. Verweerder heeft ten onrechte in zijn motivering niet toegelicht waarom Albanië, in weerwil van het voorgaande als veilig land kan worden aangemerkt.
17. Eisers hebben in hun zienswijze gerefereerd aan een drietal brieven van Vluchtelingenwerk Nederland van 13 april 2016 en 15 april 2016 met 21 bijlagen, alsmede een rapport van Schweizerische Flüchtlingshilfe van 2 december 2015 en zich op het standpunt gesteld dat Albanië niet als veilig land kan worden aangemerkt. Onder genoemde bijlagen bevindt zich voornoemde voortgangsrapportage van de Europese Commissie van 10 november 2015. Verweerder heeft ten aanzien van deze rapporten geoordeeld dat eisers niet inzichtelijk hebben gemaakt dat deze rapportages op hun persoonlijke situatie betrekking hebben, maar ook in dit verband heeft hij deze rapportages, die dateren van na het voorstel van de Europese Commissie van 9 september 2015, niet betrokken bij zijn oordeel dat Albanië als veilig land is aan te merken. Dat de Europese Commissie tot op heden geen aanleiding heeft gezien om Albanië van de lijst te schrappen, zoals door de gemachtigde van verweerder ter zitting is aangevoerd, doet er niet aan af dat het aan verweerder zelf is om dergelijke actuele informatie te betrekken in zijn beoordeling of door de autoriteiten in Albanië in het algemeen bescherming wordt geboden.
18. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de aanvragen als kennelijk ongegrond ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan worden afgewezen. De rechtbank ziet geen ruimte om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, nu verweerder op basis van deze kennelijke ongegrondheid aan eisers een vertrektermijn heeft onthouden en eiser en eiseres een inreisverbod heeft opgelegd. De beroepen zijn derhalve gegrond en de bestreden besluiten komen voor vernietiging in aanmerking.
Nu de rechtbank de besluiten zal vernietigen, behoeft hetgeen eisers hebben aangevoerd met betrekking tot de van die te vernietigen besluiten deel uitmakende onthouding van een vertrektermijn en de inreisverboden geen bespreking. Verweerder zal nieuwe besluiten moeten nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
19. De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 992 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 496 per punt en wegingsfactor 1). De rechtbank merkt de beroepen aan als samenhangende zaken. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten van 16 april 2016;
  • draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ad € 992.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. T.N.H. Tran, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 19 mei 2016
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).