ECLI:NL:RBDHA:2016:5409
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van het gastvliegerschap van een senior inspecteur bij de Inspectie Leefomgeving en Transport
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2016 uitspraak gedaan over de beëindiging van het gastvliegerschap van eiser, een senior inspecteur bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Eiser was sinds 1 december 2007 aangesteld als inspecteur-vlieger en had gedurende zijn dienstverband gebruik gemaakt van het gastvliegerschap, dat hem in staat stelde zijn vliegvaardigheid te onderhouden door te vliegen bij commerciële luchtvaartmaatschappijen. Echter, bij besluit van 24 december 2014 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder in deze zaak, het gastvliegerschap van eiser per 1 januari 2015 beëindigd. Dit besluit werd later door verweerder gehandhaafd in een bestreden besluit van 17 juli 2015, waartegen eiser beroep instelde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van 24 december 2014 een publiekrechtelijke beslissing is die rechtsgevolgen heeft voor eiser, en dat het bezwaar van eiser ontvankelijk is. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder het gastvliegerschap niet langer wenselijk achtte vanuit het oogpunt van onafhankelijkheid en integriteit van de inspecteurs. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat het onderhouden van de vliegvaardigheid via gastvliegerschap arbeidsintensief is en dat er alternatieven zijn, zoals simulatortrainingen, die ook voldoen aan de eisen van de International Civil Aviation Organisation (ICAO).
Eiser heeft betoogd dat het gastvliegerschap een arbeidsvoorwaarde is die niet eenzijdig kan worden beëindigd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder in beginsel het gastvliegerschap kan beëindigen, mits dit niet in strijd is met rechtsbeginselen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder zijn besluit voldoende heeft gemotiveerd en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die zwaarder wegen dan de belangen van verweerder. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.