ECLI:NL:RBDHA:2016:5401

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
09/827084-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zware mishandeling met zinloos geweld door een minderjarige

Op 18 mei 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1995, die beschuldigd werd van het medeplegen van zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 januari 2016 in Leiden, waar de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was bij een vechtpartij met het slachtoffer. Tijdens deze confrontatie heeft het slachtoffer, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waaronder een gebroken kaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte opzettelijk geweld hebben gebruikt, waarbij het slachtoffer meerdere keren is geslagen en geschopt, terwijl hij op de grond lag. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties. De verdachte heeft zich niet gedistantieerd van de geweldshandelingen van zijn medeverdachte, wat zijn aansprakelijkheid voor de gepleegde feiten versterkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op zware mishandeling, gezien de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel door hun handelen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 68 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uur. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 4.108,19 aan het slachtoffer toegewezen, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/827084-16
Datum uitspraak: 18 mei 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 mei 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. Visser en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. R.M. Noorlander, advocaat te Leiden, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 januari 2016 te Leiden
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken
(linkeronder)kaak, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] :
- één of meerdere malen tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of;
- één of meerdere malen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) (met kracht
en/of met geschoeide voet) tegen het hoofd te schoppen en/of te trappen;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair
hij op of omstreeks 23 januari 2016 te Leiden
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer]
:
- één of meerdere malen tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of
gestompt en/of;
- één of meerdere malen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) (met kracht
en/of met geschoeide voet) tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft
geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair
hij op of omstreeks 23 januari 2016 te Leiden tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer]
) heeft mishandeld door die [slachtoffer] :
- één of meerdere malen tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te
stompen en/of;
- één of meerdere malen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) (met kracht
en/of met geschoeide voet) tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of
te trappen,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen (te weten een gebroken (linker onder)kaak), althans pijn en/of letsel heeft bekomen;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Deze zaak gaat om een gebeurtenis die heeft plaatsgevonden in de nacht van 23 januari 2016 in Leiden, waarbij de aangever [slachtoffer] letsel heeft opgelopen. Op enig moment is een woordenwisseling ontstaan tussen de verdachte en [slachtoffer] , waarbij [slachtoffer] de verdachte bij zijn keel heeft gepakt en tegen een muur heeft geduwd. De medeverdachte [medeverdachte] heeft toen de verdachte ontzet, waarna een vechtpartij is ontstaan waarbij [slachtoffer] diverse kneuzingen en een gebroken kaak heeft opgelopen.
De door de rechtbank te beantwoorden vraag is of het verdachte is geweest die (samen met een ander) letsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt, en zo ja, of hij zich aldus jegens [slachtoffer] schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel een poging daartoe dan wel mishandeling.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zoals verwoord in zijn schriftelijke requisitoir, gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het tenlastegelegde integrale vrijspraak bepleit. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaringen van de aangever en de getuigen [getuige] , [getuige] , [getuige] en [getuige] onbetrouwbaar zijn en niet als bewijs gebruikt mogen worden en dat derhalve ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte geweldshandelingen heeft verricht die hebben kunnen leiden tot het letsel van [slachtoffer] en dat er evenmin sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking met een ander. Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
In deze zaak zijn door de aangever, de getuigen, de medeverdachte en de verdachte veel verklaringen afgelegd. De omstandigheid dat enkele getuigen op de bewuste avond alcohol hadden gedronken of bevriend zijn met de aangever maakt niet dat deze verklaringen niet betrouwbaar zijn. Ook het gegeven dat de verklaringen van de getuigen bij de politie op onderdelen verschillen van hun verklaringen bij de rechter-commissaris, maakt ze naar het oordeel van de rechtbank niet per definitie onbruikbaar voor het bewijs. Het voorgaande brengt wel met zich dat deze verklaringen met - meer dan de gebruikelijke - behoedzaamheid moeten worden beoordeeld. De rechtbank heeft dat in zoverre gedaan dat de rechtbank alleen een verklaring voor het bewijs zal bezigen, indien deze voldoende wordt ondersteund door overig, betrouwbaar geacht bewijsmateriaal.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 23 januari 2016 heeft [slachtoffer] aangifte [2] gedaan van mishandeling. [slachtoffer] heeft hierbij verklaard dat hij ’s nachts op de Langegracht te Leiden met zijn vriend [getuige] stond toen ze werden aangesproken door een jongen met donker halflang haar die aan [getuige] vroeg ‘wat kijk je stoer?’ en vervolgens met zijn voorhoofd vlakbij [getuige] ging staan. [slachtoffer] heeft verklaard deze jongen vervolgens te hebben vastgepakt bij zijn keel en te hebben weggeduwd tegen een muur aan, waarna hij een harde klap op zijn oog heeft gekregen en op de grond is gevallen. Hij heeft vervolgens op de grond meerdere klappen en schoppen gekregen, waardoor zijn linker onderkaak is gebroken en hij geopereerd moest worden.
De vriend van [slachtoffer] , [getuige] , heeft op 28 januari 2016 bij de politie [3] en op 19 april 2016 bij de rechter-commissaris [4] een verklaring afgelegd, waarin hij heeft verklaard dat de verdachte erg intimiderend dicht op hem kwam staan met zijn voorhoofd, en dat [slachtoffer] de verdachte vervolgens heeft weggeduwd door hem bij zijn hals/keel te pakken en tegen de poortdeur aan te duwen. [getuige] heeft tevens verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer] met zijn vuist op het oog heeft geslagen, waarna [slachtoffer] op de grond is gevallen en door de verdachte is geslagen en door de medeverdachte is geschopt, ook tegen het hoofd.
De getuigen [getuige] en [getuige] hebben op 6 februari 2016 bij de politie [5] en op 19 april 2016 bij de rechter-commissaris [6] verklaard dat zij in de nacht van 23 januari 2016 getuige zijn geweest van een vechtpartij waarbij [slachtoffer] meermalen is geschopt en geslagen door zowel de verdachte als zijn medeverdachte.
De getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard dat hij samen met de verdachte was in de nacht van 23 januari 2016 en dat hij de medeverdachte [medeverdachte] is gaan halen toen hij zag dat de verdachte door [slachtoffer] bij zijn keel werd vastgepakt. Hij heeft tevens verklaard dat de medeverdachte toen op de aangever is afgerend en dat de situatie daarna is geëscaleerd in een gevecht waarbij de medeverdachte [slachtoffer] heeft getrapt. [7]
De verdachte [8] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft geslagen en ook de medeverdachte [9] heeft verklaard [slachtoffer] te hebben geslagen en getrapt.
[slachtoffer] heeft, zo blijkt uit de medische verklaring [10] , kneuzingen en een gebroken linker kaak opgelopen, waaraan hij is geopereerd. Dit letsel kwalificeert de rechtbank als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank ziet geen reden om aan de waarneming van voornoemde getuigen te twijfelen. De verklaringen van deze getuigen vinden bovendien steun in het objectief vastgestelde ernstige letsel bij [slachtoffer] . Het enkele feit dat een breuk in de linker kaak van [slachtoffer] is geconstateerd, maakt dat er met kracht geweldshandelingen tegen zijn hoofd moeten hebben plaatsgevonden.
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen vast dat de verdachte in de nacht van 23 januari 2016 de confrontatie heeft gezocht met [slachtoffer] en diens vriend [getuige] door op hen af te lopen en dicht op die [getuige] te gaan staan. [slachtoffer] is tussenbeide gekomen en heeft de verdachte bij zijn keel gepakt en hem tegen een muur aan geduwd. Hierop is de medeverdachte gewaarschuwd, waarna hij op [slachtoffer] is afgerend en hem een klap heeft gegeven, waardoor [slachtoffer] op de grond is terechtgekomen, waarna hij is geschopt en geslagen. Vast staat dat de verdachte na de interventie van medeverdachte geweldshandelingen jegens [slachtoffer] heeft gepleegd. Het aandeel van de verdachte is niet beperkt gebleven tot het zich ontzetten nadat hij bij de keel was vastgepakt door [slachtoffer] , maar hij heeft hem vervolgens meerdere keren geslagen en geschopt, terwijl op dat moment ook de medeverdachte geweldshandelingen pleegde jegens [slachtoffer] . De verdachte heeft zich daarvan niet gedistantieerd en is daardoor ook aansprakelijk voor de door de medeverdachte gepleegde geweldshandelingen jegens [slachtoffer] .
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en verband beschouwd, moet de kans op zwaar lichamelijk letsel als gevolg van de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte in deze zaak als aanmerkelijk worden aangemerkt. Deze kans is blijkens de aard van die gedragingen ook bewust aanvaard. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de verdachte en diens medeverdachte bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat zij door hun handelen (schoppen tegen het hoofd en lichaam van [slachtoffer] ) hem zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen toebrengen, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet op zware mishandeling.
Op grond van de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten is verwezen en in het licht van de hiervoor vermelde (bewijs)overwegingen acht de rechtbank derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 23 januari 2016 te Leiden
tezamen en in vereniging met een ander,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken
(linkeronder)kaak, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] :
- meerdere malen tegen het hoofd te slaan en te stompen en;
- meerdere malen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) (met kracht
en met geschoeide voet) tegen het hoofd te schoppen en/of te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu hij uit noodweer heeft gehandeld. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de aangever de verdachte bij de keel heeft gegrepen. Nadat de verdachte hiervan was bevrijd door [medeverdachte] , is hij gevallen met de aangever bovenop zich. De verdachte heeft aangever geslagen om weg te kunnen komen, aldus de raadsman.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte degene is geweest die de confrontatie heeft gezocht met [slachtoffer] en diens vriend [getuige] . Het beroep op noodweer dient dan ook te worden verworpen, aldus de officier van justitie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer vereist is dat er sprake is van een aanranding, die ogenblikkelijk en wederrechtelijk is en gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waarbij het doel van de verdediging noodzakelijk en het verdedigingsmiddel geboden moet zijn.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij boos werd aangekeken door [getuige] en dat hij, nadat hij had gevraagd waarom [getuige] zo boos keek, bij de keel werd gegrepen door [slachtoffer] . Hij werd met twee handen om zijn keel tegen een muur gedrukt en is nadat zijn vriend aangever had weggeduwd gevallen waarna hij de aangever heeft geslagen, omdat hij geen gelegenheid zag zich aan de situatie te onttrekken, aldus de verdachte.
De rechtbank stelt vast dat de lezing van de verdachte niet wordt ondersteund door het dossier en dat deze verklaring haar derhalve onaannemelijk voorkomt. Zij overweegt hiertoe dat nadat de verdachte was ontzet door [medeverdachte] , er geen sprake meer was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding in de richting van de verdachte, zodat aan hem geen beroep op noodweer toekomt.
Er zijn derhalve geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Voor zover de raadsman tevens een beroep op noodweerexces heeft willen doen, oordeelt de rechtbank als volgt.
Noodweerexces is de situatie dat een dader in een noodweersituatie, door hevige emotie, te ver of te lang (door)gaat in de noodzakelijke verdediging. Nu de rechtbank reeds heeft geoordeeld dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, is van noodweerexces ook geen sprake.
Nu niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten, is de verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 98 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met als bijzondere voorwaarden het volgen van de training ‘alcohol en geweld’ en tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen gevangenisstraf. Tevens heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit, indien de rechtbank de verdachte schuldig acht, de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, met eventueel een geheel voorwaardelijke werkstraf, gelet op de beperkte rol die de verdachte heeft gehad in het geheel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft in de nacht van 23 januari 2016 samen met een ander zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] toegebracht. [slachtoffer] is hierbij meermalen tegen zijn hoofd en lichaam geslagen en geschopt terwijl hij op de grond lag. Dit soort zinloos geweld heeft grote lichamelijke en psychische gevolgen voor een slachtoffer. Zo heeft [slachtoffer] onder meer een gebroken linker kaak opgelopen waaraan hij is geopereerd en waardoor hij geruime tijd geen normaal voedsel kon nuttigen, en in de eerste periode amper kon praten vanwege de kwetsuur aan de kaak en de daarop volgende interventies van de kaakchirurg en de tandarts met alle ongemak en tijdelijke arbeidsongeschiktheid van dien. Dit soort geweld heeft ook een grote impact op zowel de getuigen daarvan, als op de samenleving in het algemeen en leidt onder andere tot toename van een gevoel van onveiligheid.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 april 2016, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van GGZ Reclassering Palier d.d. 19 april 2016. De rechtbank acht zich daarmee voldoende voorgelicht, neemt de conclusies van GGZ Reclassering Palier over en zal het gegeven advies opvolgen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De verdachte heeft een ernstig strafbaar feit begaan en is eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit. Doorgaans rechtvaardigt dit de door de officier van justitie gevorderde eis. Echter, gelet op de jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit acht de rechtbank een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd passend en geboden. De rechtbank acht tevens een kortere proeftijd dan gevorderd afdoende, nu de verdachte goed heeft meegewerkt met de reclassering, hij thans een baan heeft en voornemens is per september te starten met een mbo-opleiding. De dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden (het volgen van de training alcohol & geweld’ en een meldplicht) acht de rechtbank ook niet noodzakelijk.
De rechtbank acht een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf en een taakstraf van na te noemen duur passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding van € 4.108,19, bestaande uit immateriële en materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade op 23 januari 2016 tot de dag der algehele betaling, en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij [slachtoffer] betoogd, omdat hij integrale vrijspraak heeft bepleit en subsidiair omdat de schade niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Meer subsidiair acht de raadsman de complexiteit van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat onduidelijkheden bestaan over het ontstaan van de schade en de mate waarin de medeverdachte daaraan heeft bijgedragen. Daarnaast dient volgens de raadsman bepaald te worden in welke mate er sprake is van eigen schuld van de aangever. Deze beoordeling hoort volgens de raadsman thuis in een civiel proces.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de gevorderde materiële schade toewijzen. Deze posten zijn voldoende onderbouwd en uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de ernst van de lichamelijke en geestelijke gevolgen voor [slachtoffer] , acht de rechtbank de verzochte vergoeding van immateriële schade eveneens toewijsbaar. Bij de vraag of de mate van eigen schuld van de benadeelde partij een rol speelt bij het bepalen van de civielrechtelijke aansprakelijkheid, gaat de rechtbank in casu ervan uit dat de verdachte als eerste de confrontatie heeft gezocht en dat derhalve geen sprake is van een zekere mate van eigen schuld van de benadeelde partij.
De rechtbank zal daarom de vordering hoofdelijk toewijzen voor het gevorderde bedrag van € 4.108,19.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 23 januari 2016 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt. Deze kosten heeft de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 4.108,19, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 januari 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
medeplegen van zware mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 68 (ACHTENZESTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 30 dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Palier op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- de training ‘alcohol en geweld’ volgt;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Palier tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte voorts tot
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd
van 80 (TACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 40 (VEERTIG) DAGEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt de verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] een bedrag van € 4.108,19, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 januari 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan.
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 4.108,19, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 januari 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 51 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Koekman, voorzitter,
mr. J.G.J. Brink, rechter,
en mr. M.F.M. de Groot, rechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. C.K. van Dijk, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 mei 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016022521, van politie eenheid Den Haag, district Leiden/Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 209).
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 34-37
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 59, 60
4.Proces-verbaal van verhoor bij de r-c van getuige [getuige] (aanvullende stukken)
5.Processen-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p.63 en [getuige] , p. 66
6.Processen-verbaal van verhoor bij de r-c van getuigen [getuige] en [getuige] (aanvullende stukken)
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 192-194
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 87
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 94, 95
10.Geneeskundige verklaring van huisarts d.d. 10 februari 2016, p.160