ECLI:NL:RBDHA:2016:5342

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
17 mei 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 16998
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van visa kort verblijf en recht van beroep voor referenten

Op 15 maart 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin stichting X (hierna: referente) en drie vreemdelingen (hierna: eisers) betrokken waren. De zaak betreft de intrekking van visa kort verblijf die aan de vreemdelingen waren verleend. De Minister van Buitenlandse Zaken had op 18 februari 2015 de visa ingetrokken, omdat de vreemdelingen als een bedreiging voor de openbare orde werden beschouwd. De vreemdelingen en referente hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar de Minister verklaarde de bezwaren ongegrond. De rechtbank heeft op 23 februari 2016 een zitting gehouden, waar de partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De rechtbank overwoog dat referente niet-ontvankelijk is in haar beroep, omdat volgens de Visumcode alleen visumhouders recht hebben op beroep tegen de intrekking van visa. De rechtbank concludeerde dat de wetgeving niet voorziet in een recht van beroep voor referenten, zoals stichting X. De rechtbank benadrukte dat de vraag van ontvankelijkheid van openbare orde is en dus ambtshalve moet worden beoordeeld.

Ten aanzien van de vreemdelingen oordeelde de rechtbank dat zij niet tot op zekere hoogte aannemelijk hadden gemaakt dat zij schade hadden geleden door de intrekking van de visa. De vreemdelingen hadden geen bewijs overgelegd dat hun reputatie was geschaad of dat zij niet geboekt werden voor evenementen. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdelingen ongegrond en wees op het ontbreken van een rechtens te honoreren belang voor een inhoudelijke beoordeling van hun bezwaren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 maart 2016.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/16998

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 maart 2016 in de zaak tussen

[stichting X], hierna: referente

[vreemdeling A], [vreemdeling B] en [vreemdeling C], hierna: de vreemdelingen,
V-nummers [V-nummers]
hierna tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

De Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Kersten)

Procesverloop

Bij besluiten van 18 februari 2015 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aan de vreemdelingen verleende visa kort verblijf ingetrokken.
Bij besluiten van 21 augustus 2015 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016.
Namens referente zijn verschenen [persoon A] en [persoon B], bijgestaan door hun gemachtigde. De vreemdelingen en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende door partijen niet betwiste feiten en omstandigheden. Op 7 december 2014 en 31 december 2014 heeft verweerder aan de vreemdelingen visa kort verblijf verleend. De vreemdeling beoogden te spreken op een door referente georganiseerd benefietevenement “[naam evenement]” op 8 maart 2015. In de primaire besluiten van 18 februari 2015, verzonden op 23 februari 2015, heeft verweerder de verleende visa ingetrokken, omdat de vreemdelingen gelet op een aanwijzing van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid als een bedreiging van de openbare orde worden beschouwd in de zin van artikel 2, negentiende lid, van Verordening (EG) nr. 562/2006 (de Schengengrenscode). Verschillende media hebben bericht over de intrekking van de visa en de redenen daarvan. Op 20 februari 2015 heeft referente het evenement geannuleerd. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten omdat zij, indien de besluiten onrechtmatig blijken te zijn, hun schade op verweerder willen verhalen. In de bestreden besluiten heeft verweerder eisers niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang, omdat de beoogde reisperiode voorbij is en zij niet tot op zekere hoogte aannemelijk hebben gemaakt dat zij schade hebben geleden ten gevolge van de intrekking van de visa.
2. Eisers voeren aan, samengevat weergegeven, dat verweerder in de bestreden besluiten ten onrechte de bezwaren niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Zij hebben wel degelijk tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat zij schade hebben geleden ten gevolge van de bestreden besluiten, zodat sprake is van procesbelang. Referente stelt dat zij in totaal € 259.023,59 aan schade heeft geleden, bestaande uit de gemaakte kosten omtrent de aanvraag van de visa, de annulering van het evenement (gemaakte kosten voor de organisatie van het evenement en gederfde inkomsten). De vreemdelingen stellen schade te hebben opgelopen als gevolg van imagoschade.
3. In het verweerschrift heeft verweerder aangevoerd dat het beroep van referente niet‑ontvankelijk moet worden verklaard, omdat voor referenten ingevolge artikel 34, zevende lid, van de Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (hierna: de Visumcode), geen beroep openstaat tegen besluiten tot intrekking van visa.
4. Ingevolge artikel 70, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, wordt het beroep op de rechtbank ingesteld door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn bijzondere gemachtigde, zijn referent of een advocaat.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Ingevolge artikel 94 van de Grondwet vinden binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Volgens paragraaf 3 van de Preambule van de Visumcode, voor zover thans van belang, is de totstandbrenging van een “gemeenschappelijk wetgevingsinstrumentarium” één van de wezenlijke onderdelen van “verdere ontwikkeling van het gemeenschappelijk visumbeleid door verdere harmonisatie van de nationale wetgeving en van de uitvoeringspraktijken van de plaatselijke consulaire vertegenwoordigingen.”
Volgens paragraaf 28 van de Preambule is de doelstelling van de verordening onder meer het vaststellen van de procedure voor de afgifte van visa.
Ingevolge artikel 34, zevende lid, van de Visumcode, voor zover thans van belang, hebben visumhouders van wie het visum is ingetrokken, een recht van beroep.
5. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of referente ontvankelijk is in haar beroep. Wat er ook zij van het betoog van eisers dat verweerder tardief heeft aangevoerd dat referente niet-ontvankelijk moet worden verklaard, de rechtbank overweegt dat de vraag of een procespartij ontvankelijk is in beroep van openbare orde is. De rechtbank dient deze vraag derhalve ambtshalve te beantwoorden.
5.1.
Met ingang van 1 juni 2013 kan een referent ingevolge artikel 70, eerste lid, van de Vw 2000 beroep instellen bij de rechtbank. Uit de Memorie van Toelichting bij dat artikel (Kamerstukken 2008-2009, 32 052, nr. 3, p. 2 en 93), blijkt dat deze wijziging ertoe strekt het de referent mogelijk te maken bezwaar te maken en (hoger) beroep in te stellen tegen beschikkingen omtrent de verblijfsvergunning van de vreemdeling wiens referent hij is. Hierbij is expliciet vermeld dat visa kort verblijf buiten het bestek van het wetsvoorstel vallen. Reeds omdat in het onderhavige geval sprake is van visa kort verblijf, is artikel 70, eerste lid, van de Vw 2000 niet van toepassing op het geschil.
5.2.
Ingevolge artikel 34, zevende lid, van de Visumcode – voorzover van belang – hebben visumhouders van wie het visum is ingetrokken een recht van beroep. De rechtbank maakt uit deze bepaling op dat het recht beroep in te stellen tegen het intrekken van een visum niet toekomt aan anderen dan visumhouders, zoals referenten. Referente kan derhalve niet worden ontvangen in haar beroep gericht tegen de bestreden besluiten. Dat referente als belanghebbende in de zin van artikel 8:1 van de Awb kan worden aangemerkt, maakt dat niet anders. De rechtbank is van oordeel dat artikel 8:1 van de Awb in deze buiten toepassing moet worden gelaten, nu deze bepaling niet verenigbaar is met artikel 34, zevende lid, van de Visumcode. Immers in de Visumcode is niet opgenomen dat de lidstaten mogen afwijken van de in de Visumcode neergelegde procedure terwijl uit paragrafen 3 en 28 van de Preambule van de Visumcode, zoals weergegeven in rechtsoverweging 4, blijkt dat uitdrukkelijk is beoogd gemeenschappelijke regelgeving vast te stellen over onder meer de procedure omtrent de afgifte van visa. Voor een ruime uitleg van het bepaalde in artikel 34, zevende lid, van de Visumcode, zoals eisers betogen, ziet de rechtbank geen ruimte.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat referente niet-ontvankelijk is in haar beroep. Het staat referente overigens vrij om zich met een vordering tot schadevergoeding tot de burgerlijke rechter te wenden indien zij van mening is dat zij schade heeft geleden ten gevolge van onrechtmatig handelen door verweerder. Referente zal daartoe een afzonderlijke procedure moeten starten bij de burgerlijke rechter.
7. Ten aanzien van de vreemdelingen overweegt de rechtbank als volgt.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat de periode waarvoor de vreemdelingen de visa hebben aangevraagd, te weten 28 februari 2015 tot en met 10 maart 2015, ten tijde van de bestreden besluiten reeds was verstreken zodat geen visa meer verstrekt konden worden voor die periode. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2846) kan, indien het doel van de aanvraag niet meer kan worden bereikt, belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar niettemin bestaan indien is gesteld dat schade is geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het in bezwaar bestreden besluit.
7.2.
Namens de vreemdelingen is ter zitting verklaard dat alle kosten, waaronder de kosten die verband houden met de aanvraag van de visa en de kosten die verband houden met de annulering van het evenement, door referente zijn betaald, dan wel dat de vreemdelingen deze kosten bij referente hebben gedeclareerd en dat deze vervolgens door referente aan hen zijn vergoed. Alle gestelde materiële schade is derhalve geleden door referente.
Gelet op het voorgaande is ten aanzien van de vreemdelingen enkel in geschil of zij tot op zekere hoogte aannemelijk hebben gemaakt dat zij imagoschade of andere niet-materiële schade hebben geleden ten gevolge van de intrekking van de visa. De vreemdelingen hebben aangevoerd dat de intrekking van de visa, die breed werd uitgemeten in binnen- en buitenlandse media, hun reputatie ernstig heeft geschaad. Zij voeren hiertoe aan dat zij niet geboekt werden voor evenementen omdat andere organisatoren bang waren voor ophef. Voorts is namens de vreemdelingen ter zitting verklaard dat zij ten gevolge van de intrekking van de visa in de toekomst moeilijker visa zullen kunnen verkrijgen.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat de vreemdelingen niet tot op zekere hoogte aannemelijk hebben gemaakt dat zij schade hebben geleden ten gevolge van de intrekking van de visa. De vreemdelingen hebben geen stukken overgelegd waaruit concreet blijkt dat zij niet geboekt zijn door andere organisatoren. De enkele omstandigheid dat media hebben bericht over de intrekking van de visa en de reden daarvan, is onvoldoende om van het begin van een bewijs te spreken.
Wat er ook zij van de stelling van de vreemdelingen dat zij ten gevolge van de intrekking moeilijker visa kunnen verkrijgen, namens de vreemdelingen is ter zitting verklaard dat zij tot op heden geen visa hebben aangevraagd en dat zij ook geen concrete plannen hebben om visa aan te vragen. Het aanvragen van visa betreft dus een onzekere toekomstige gebeurtenis, hetgeen onvoldoende is voor het oordeel dat de schade tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt.
7.4.
Gelet op het voorgaande hebben de vreemdelingen naar het oordeel van de rechtbank niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat zij schade hebben geleden ten gevolge van de intrekking van de visa. Verweerder heeft de bezwaren derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de vreemdelingen geen rechtens te honoreren belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun bezwaren.
8. Het beroep van de vreemdelingen is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van referente niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van de vreemdelingen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van As, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. I. Zetstra, leden, in aanwezigheid van mr. M.E. Stikvoort-Ydema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2016.
chter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.