ECLI:NL:RBDHA:2016:5247

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2016
Publicatiedatum
17 mei 2016
Zaaknummer
16/8531 e.a.
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Roma-eisers uit Macedonië wegens gebrek aan causaal verband met problemen in het land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2016 uitspraak gedaan in de asielaanvragen van twee Roma-eisers uit Macedonië. De eisers, geboren in 1978 en 1974, hebben asiel aangevraagd, maar hun aanvragen zijn door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de economische en sociale problemen in Macedonië geloofwaardig zijn, maar heeft het causale verband tussen deze problemen en de Roma-afkomst van de eisers niet kunnen onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat Macedonië als veilig land van herkomst wordt beschouwd en dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij persoonlijk gevaar lopen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de staatssecretaris op goede gronden de vertrektermijn heeft onthouden en een inreisverbod voor twee jaar heeft opgelegd. De eisers hebben verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de asielaanvragen terecht zijn afgewezen en dat de verzoeken om voorlopige voorziening niet slagen. De uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, in tegenwoordigheid van griffier S.A.K. Kurvink, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/8531, 16/8535 (beroepen) en AWB 16/8533, 16/8537 (verzoeken)
V-nummers: [v-nummers]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 12 mei 2016 in de zaken tussen
[naam1] , geboren op [geboortedag1] 1978, eiseres en verzoekster,
[naam2] , geboren op [geboortedag2] 1974, eiser en verzoeker,
hierna gezamenlijk te noemen eisers,
mede namens hun minderjarige kinderen:
[naam3] , geboren op [geboortedag3] 2008 en
[naam4] , geboren op [geboortedag4] 2012,
gemachtigde mr. H.E. Visscher,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. S.H.M. Maas.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 21 april 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond en eisers een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Zij hebben tevens om een voorlopige voorziening gevraagd ter voorkoming van uitzetting hangende hun beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2016. Eisers en hun gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van de zitting direct mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt als volgt.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder de asielrelazen van eisers, voor wat betreft de economische problemen en hun woon- en werkgerelateerde problemen in Macedonië geloofwaardig heeft bevonden. Niet geloofwaardig geacht wordt het causale verband tussen deze problemen van eisers in Macedonië en hun Roma afkomst. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond omdat Macedonië, hun land van herkomst, als veilig land van herkomst wordt beschouwd. Tevens is aan eisers een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
3. De rechtbank is, gelet op de door verweerder in de bestreden besluiten en de daaraan voorafgaande voornemens genoemde landeninformatie, van oordeel dat verweerder Macedonië terecht heeft aangemerkt als een veilig land van herkomst. Het is vervolgens aan eisers om aannemelijk te maken dat Macedonië voor hen, gelet op de door hen aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden, geen veilig land van herkomst is.
4. Eisers hebben hun stelling dat de algemene problemen die zij hebben ondervonden in Macedonië te maken hebben met hun Roma afkomst niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft hiertoe ook zelf verklaard dat iedereen, ongeacht afkomst, in Macedonië dezelfde problemen ondervindt door de slechte economische en sociale omstandigheden. Verweerder heeft zich dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat hun persoonlijke relaas over de slechte leefomstandigheden geen grond biedt voor het verlenen van een asielvergunning.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag dan ook terecht als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
6. Zoals volgt uit het beleid, zoals neergelegd in het Besluit van 28 januari 2016, WBV 2016/2, bekort of onthoudt verweerder de vertrektermijn van de vreemdeling in beginsel niet op grond van artikel 62, tweede lid, onder a of b, van de Vw wanneer sprake is van een eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, tenzij - voor zover thans van belang - de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw als kennelijk ongegrond is afgewezen. Gelet hierop heeft verweerder aan eisers een vertrektermijn mogen onthouden.
7. Omdat aan eisers een onmiddellijke vertrekplicht is opgelegd, is verweerder op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw gehouden een inreisverbod uit te vaardigen tegen eisers. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel, gebaseerd op de stelling dat bij afwijzing van eerste asielaanvraag geen inreisverbod wordt opgelegd, kan reeds daarom niet slagen. In de grond dat eisers door het inreisverbod geen seizoenswerk in een van de EU-lidstaten kunnen uitoefenen, heeft verweerder geen reden hoeven zien af te zien van het opleggen van het inreisverbod of dit te verkorten. Ook kunnen eisers aan een lidstaat verzoeken om (tijdelijke) opheffing van het inreisverbod. De beroepsgrond tegen het opleggen van een inreisverbod voor de duur van twee jaar slaagt gelet op het voorgaande niet.
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Gegeven de beslissingen in de hoofdzaak is worden de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank, in de zaken met nrs. AWB 16/8531 en 16/8535:
- verklaart de beroepen ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaken met nrs. AWB 16/8533 en 16/8537:
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, (voorzieningen)rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op het beroep, kan binnen een week na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.