ECLI:NL:RBDHA:2016:5240

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2016
Publicatiedatum
17 mei 2016
Zaaknummer
VK-16/9274 en 16/9277
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen en de toepassing van de Dublinverordening met betrekking tot Duitsland

Op 12 mei 2016 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in de zaken van twee eiseressen die asiel aanvragen hadden ingediend. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de aanvragen niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling ervan. Eiseressen hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen. Tijdens de zitting op dezelfde dag is het onderzoek gesloten en heeft de rechtbank direct mondeling uitspraak gedaan.

De rechtbank overwoog dat op basis van eerdere rechtspraak al vaststond dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvragen, aangezien de eiseressen eerder in Duitsland een aanvraag om bescherming hadden ingediend. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat een beroep op artikel 16 van de Dublinverordening niet slaagde. De enige resterende vraag was of de staatssecretaris de aanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening had moeten behandelen, vanwege mogelijke onevenredige hardheid bij overdracht aan Duitsland.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de bestreden besluiten deugdelijk had gemotiveerd en dat er geen sprake was van een kennelijke hardheid. De medische en psychische problematiek van de eiseressen was behandelbaar in Duitsland en de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvragen niet in behandeling te nemen. De beroepen werden ongegrond verklaard en de verzoeken om voorlopige voorziening werden afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/9274, 16/9277 (beroepen) en 16/9276, 16/9279 (verzoeken)
V-nummers: [nummers]
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 12 mei 2016 in de zaak tussen
[naam] , eiseres 1 en verzoekster 1, en
[naam], eiseres 2 en verzoekster 2,
hierna gezamenlijk te noemen eiseressen,
gemachtigde mr. M. Luijendijk,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. N.H.T. Jansen.

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 3 mei 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eiseressen niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling ervan.
Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten en een voorlopige voorziening verzocht ter voorkoming van uitzetting hangende hun beroepen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2016. Partijen hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van de zitting direct mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt als volgt.
2. Door de eerdere uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 22 april 2016 is reeds in rechte vast komen te staan dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eiseressen omdat zij eerder in Duitsland een aanvraag om bescherming hebben ingediend. Ook staat in rechte vast dat een beroep van eiseressen op artikel 16 van de Verordening 2004/2013/EU (Dublinverordening) niet slaagt. Alleen nog in geschil is of verweerder de behandeling van de aanvraag aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening omdat bij overdracht van eiseressen aan Duitsland sprake is van een onevenredige hardheid.
3. Op grond van de in artikel 17 van de Dublinverordening opgenomen humanitaire clausule kan elke lidstaat besluiten een ingediend verzoek te behandelen ook al is hij daartoe niet verplicht. Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft verweerder hier beoordelingsruimte en beleidsvrijheid. Dat betekent dat de rechtbank het standpunt van verweerder slechts terughoudend kan toetsen. Dit neemt niet weg dat sprake moet zijn van een deugdelijke motivering van de bestreden besluiten.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de bestreden besluiten nu wel deugdelijk gemotiveerd dat geen sprake is van een kennelijke hardheid als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder heeft in dit kader in aanmerking kunnen nemen dat de medische en psychische problematiek van beide eiseressen hun oorsprong al in Iran hebben, maar ook dat deze problemen behandelbaar zijn in Duitsland. Deze problemen als extra onderbouwing van hun afhankelijkheid aan hun zus zijn niet voldoende om onevenredige hardheid bij overdracht aan te nemen. Het feit dat eiseressen nog maar net meerderjarig zijn maakt niet dat verweerder niet van deze meerderjarigheid van eiseressen uit kan gaan. Als uitgegaan moet worden van de verklaringen ter zitting dat eiseressen sinds het vertrek van hun zus in 2009 contact hebben gehouden via de moderne comminicatiemiddelen dan kan er ook vanuit gegaan worden dat zij dit contact vanuit Duitsland kunnen blijven onderhouden. Verweerder heeft de asielaanvragen van eiseressen terecht niet in behandeling genomen.
5. De beroepen zijn ongegrond. De verzoeken om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank, in de zaken met nummers 16/9274 en 16/9277:
- verklaart de beroepen ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaken met nummer 16/9276 en 16/9279:
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter en voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op het beroep, kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.