ECLI:NL:RBDHA:2016:5240
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Asielaanvragen en de toepassing van de Dublinverordening met betrekking tot Duitsland
Op 12 mei 2016 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in de zaken van twee eiseressen die asiel aanvragen hadden ingediend. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de aanvragen niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling ervan. Eiseressen hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen. Tijdens de zitting op dezelfde dag is het onderzoek gesloten en heeft de rechtbank direct mondeling uitspraak gedaan.
De rechtbank overwoog dat op basis van eerdere rechtspraak al vaststond dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvragen, aangezien de eiseressen eerder in Duitsland een aanvraag om bescherming hadden ingediend. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat een beroep op artikel 16 van de Dublinverordening niet slaagde. De enige resterende vraag was of de staatssecretaris de aanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening had moeten behandelen, vanwege mogelijke onevenredige hardheid bij overdracht aan Duitsland.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de bestreden besluiten deugdelijk had gemotiveerd en dat er geen sprake was van een kennelijke hardheid. De medische en psychische problematiek van de eiseressen was behandelbaar in Duitsland en de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvragen niet in behandeling te nemen. De beroepen werden ongegrond verklaard en de verzoeken om voorlopige voorziening werden afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.