ECLI:NL:RBDHA:2016:524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2016
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
4290480 RP VERZ 15-50501
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over urenbudget voor de ondernemingsraad van ROC Mondriaan

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over een geschil tussen de Ondernemingsraad (OR) van het Regionaal Opleidingen Centrum Mondriaan en de instelling zelf, ROC Mondriaan, over het urenbudget dat aan de OR ter beschikking moet worden gesteld. De OR verzocht de kantonrechter om ROC Mondriaan te verplichten om het urenbudget vast te stellen op 6,1 fte, terwijl ROC Mondriaan een budget van 4,5 fte had vastgesteld. De OR stelde dat het geboden urenbudget onvoldoende was om de medezeggenschapsactiviteiten naar behoren uit te voeren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat partijen niet tot overeenstemming konden komen, ondanks eerdere onderhandelingen en bemiddeling. De rechter heeft vervolgens besloten dat ROC Mondriaan een urenbudget van 5,0 fte moet vaststellen, met de mogelijkheid van een ambtelijk secretaris, en dat deze regeling vanaf het schooljaar 2016/2017 van kracht zal zijn. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 15 januari 2016.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
CB
Zaaknr.: 4290480 RP VERZ 15-50501
15 januari 2016
[jw.sys.1.rolnummer]
Beschikking van de kantonrechter op verzoekschrift ex artikel 36 WOR in de zaak van:
De Ondernemingsraad van Regionaal Opleidingen Centrum Mondriaan College,gevestigd te ’s-Gravenhage,
verzoekende partij,
hierna te noemen “de OR”,
gemachtigde: mr L.I. Hofstee,
tegen
Regionaal Opleidingen Centrum Mondriaan,
gevestigd en kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
verwerende partij,
hierna te noemen “ROC Mondriaan”,
gemachtigde: mr drs. H.G.L.M. Camps.

1.De procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
  • het verzoekschrift met producties, ingekomen bij de griffie op 9 juli 2015;
  • de brief van de OR van 13 oktober 2015 met producties (26 en 27)
  • het verweerschrift, met producties;
  • de brief van ROC Mondriaan van 16 november 2015, met bijlagen;
  • de brief van de OR van 17 november 2015, met bijlage;
  • de brief van de OR van 30 november 2015;
  • de brief van ROC Mondriaan van 15 december 2015.
1.2
Op 15 oktober 2015 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn namens de OR haar voormalig voorzitter de heer [SB] met de gemachtigde en is namens ROC Mondriaan de gemachtigde verschenen. Van het verhandelde heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt. De gemachtigde van de OR heeft pleitaantekeningen overgelegd.
1.3
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
ROC Mondriaan is een Regionaal Opleidingen Centrum in Haaglanden, met vestigingen in Den Haag, Delft, Leiden en Naaldwijk. Bij ROC Mondriaan zijn ongeveer 1.900 medewerkers werkzaam.
2.2
Bij ROC Mondriaan is op grond van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) een ondernemingsraad ingesteld: de OR. De OR telt (maximaal) 15 leden.
2.3
In 2011 is de medezeggenschapsstructuur voor regionale opleidingscentra gewijzigd door een wijziging van onder meer de Wet Medezeggenschap Onderwijs 1992. Waar voordien de belangen van medewerkers en leerlingen gezamenlijk werden behartigd door een Medezeggenschapsraad, is vanaf 2011 de medezeggenschap voor medewerkers georganiseerd door middel van een ondernemingsraad in de zin van de WOR.
2.4
Ten tijde dat de medezeggenschap voor medewerkers georganiseerd was in de Medezeggenschapsraad bepaalde de van toepassing zijnde CAO BVE dat 0,35% van de personeelsbezetting aangewend mocht worden ten behoeve van de facilitering van de Medezeggenschapraad. Na de structuurwijziging van 2011 is deze bepaling uit de CAO BVE verdwenen en is de facilitering van een ondernemingsraad in het onderwijs gebaseerd op de artikelen 17 en 18 van de WOR.
2.5
Teneinde de overgang van de bepalingen van de CAO BVE naar de bepalingen van de WOR op weg te helpen is op 11 maart 2012 tussen de Vereniging MBO Raad (optredende als werkgeversvereniging) enerzijds en de betrokken vakorganisaties anderzijds een Overeenkomst gesloten: de Overgangsbepaling inzake de toekenning van faciliteiten door de ondernemer aan de ondernemingsraad (en eventuele commissies) in het kader van artikel 17 en 18 Wet op de Ondernemingsraden (Productie 6 bij verzoekschrift). Voor zover van belang bepaalt deze overeenkomst het volgende:
Artikel 1
De werkgever heeft voor de duur van 1 jaar na installatie van de ondernemingsraad, maar ten minste tot 1 maart 2012, ten behoeve van de totale medezeggenschap voor personeel van de werkgever een budget van 0,35% van de feitelijke personeelslasten beschikbaar, (…).
Artikel 2
(…)
Werkgever en de ondernemingsraad/raden komen zo spoedig mogelijk na installatie op basis van artikel 17 en 18 WOR voor de duur van 1 jaar een aantal uren voor onderling beraad en overleg(vergaderingen) overeen voor de verschillende leden van de ondernemingsraad/raden en hun eventuele commissies. Werkgever en de ondernemingsraad/raden stellen dit vast op een zodanig aantal uren als de verschillende leden voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig hebben (bijvoorbeeld aan de hand van een concrete jaarplanning).
(…)
Als de werkgever en de ondernemingsraad/raden op basis van hetgeen gesteld onder a. en b. niet tot overeenstemming komen en naar het oordeel van de werkgever ten behoeve van de totale medezeggenschap voor personeel minder faciliteiten noodzakelijk zijn dan 0,35% van de feitelijke personeelslasten, kan de ondernemingsraad zich op basis van artikel 36 lid 2 WOR tot de kantonrechter wenden. Voorafgaand aan de indiening van het verzoek bij de kantonrechter dient de ondernemingsraad eerst de bemiddeling en het advies van de bedrijfscommissie te vragen (artikel 36 lid 3 WOR). Bij de bedrijfscommissie (en de rechter) zal de werkgever moeten aantonen dat het aantal uren dat de verschillende leden voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig hebben lager dient te zijn het beschikbare budget van 0,35% van de feitelijke personeelslasten.
(….)
Artikel 7
Deze overeenkomst treedt in werking op 1 maart 2011 en komt te vervallen op 31 december 2012.
2.6
Partijen zijn er niet in geslaagd om op basis en gedurende de looptijd van de Overgangsbepaling tot een vaststelling van een urenbudget voor de OR te komen.
2.7
Op initiatief van ROC Mondriaan en met aanvankelijke instemming van de OR is de heer [BV] van FNV Formaat ingeschakeld om te bemiddelen met als doel om tot een besluit omtrent het urenbudget te komen. De heer [BV] heeft in zijn verslag van 16 april 2012 (Productie 7 bij verzoekschrift) het voorstel gedaan om vanaf een uitgangssituatie van 5,6 fte stapsgewijs in drie jaar ieder jaar het urenbudget met 10% te verminderen, zodat in augustus 2014 een eindsituatie zou zijn bereikt, waarbij de OR 3,9 fte ter beschikking zou hebben. Dit voorstel is door de OR verworpen.
2.8
Conform artikel 2 onder c. van de Overgangsregeling heeft de OR de Bedrijfscommissie Markt II benaderd om te bemiddelen en advies te geven. Na hoor en wederhoor en een bemiddelingszitting heeft de bedrijfscommissie op 26 juli 2013 verslag gedaan van haar bevindingen en advies uitgebracht (Productie 1 bij verzoekschrift). In het verslag komen de volgende relevante passages voor:
De commissie stelt voorop dat de medezeggenschap in het onderwijs door de overgang naar de WOR anders is dan daarvoor en dat er veel ontwikkelingen gaande zijn in de sector die de aandacht van de OR vragen. (…) De (omvang van de) medezeggenschap in het onderwijs is door de stelselwijziging van WMO naar WOR derhalve veranderd, maar lijkt niet minder geworden.
(…)
De commissie heeft geconstateerd dat partijen het inhoudelijk niet eens zijn over wat er van de OR verwacht wordt en hoeveel tijd (facilitering) voor de OR beschikbaar zou moeten zijn. Beide partijen hebben de redelijk benodigde omvang hiervan aan elkaar en ook aan de commissie niet voldoende inzichtelijk kunnen maken.
De commissie merkt overigens op dat het niet de taak van de bedrijfscommissie is om gemaakte afspraken inhoudelijk te toetsen of om feitelijke invulling te geven aan de urenfacilitering van een medezeggenschapsorgaan. (…)
Naar het oordeel van de geschillencommissie hebben partijen (zowel OR als bestuurder) eigenlijk meer tijd nodig om de urenfacilitering voor zichzelf en voor elkaar inzichtelijk te kunnen maken. (…) De commissie adviseert partijen om tegen het einde van de huidige zittingsperiode met elkaar te bezien wat de afgelopen zittingsperiode de ervaringen zijn geweest, waar partijen tegenaan zijn gelopen en wat zij denken op structurele basis nodig te hebben resp. kunnen bieden. (…)
2.9
Bij brief van 1 juli 2014 heeft ROC Mondriaan eenzijdig het urenbudget voor de OR vastgesteld op 4,5 fte, met terbeschikkingstelling van een ambtelijk secretaris aan de OR (Productie 3 bij verzoekschrift).

3.Het verzoek, de onderbouwing daarvan en het verweer

3.1
De OR verzoekt om, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (I) ROC Mondriaan te gebieden gevolg te geven aan hetgeen is bepaald in artikel 17 en 18 van de WOR door met de OR overeen te komen dat het urenbudget in de faciliteitenregeling vanaf het schooljaar 2015/2016 wordt vastgesteld op basis van 6,1 fte, en (II) te bepalen dat ROC Mondriaan de kosten van het geding draagt.
3.2
De OR onderbouwt zijn verzoek met de -kort samengevatte- stelling, dat het van de zijde van ROC Mondriaan geboden urenbudget van 4,5 fte als faciliteitenregeling voor de medezeggenschapsactiviteiten van de OR redelijkerwijs onvoldoende is om die activiteiten naar behoren uit te kunnen voeren en dat de OR om die activiteiten naar behoren te kunnen uitvoeren 6,1 fte nodig heeft.
3.3
ROC Mondriaan voert verweer tegen de stelling van de OR. Het verweer van ROC Mondriaan concentreert zich rondom het gegeven dat de financiële middelen in het onderwijs beperkt zijn en het streven om de beperkte financiële middelen zo veel mogelijk aan te wenden voor het onderwijs (´voeten aan het bord´). In dat kader verwacht ROC Mondriaan ook van de OR dat zij de medezeggenschapsactiviteiten zo efficiënt mogelijk uitvoert.
3.4
Op de stellingen van de OR en ROC Mondriaan zal hierna, voor over nodig, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Kern van het geschil is aldus, dat partijen het oneens zijn over de mate van facilitering in termen van een urenbudget van de leden van de OR voor de uitvoering van hun medezeggenschapstaken.
4.2
In dat kader zal de kantonrechter allereerst de omvang van het geschil beperken. In het petitum verzoekt de OR ROC Mondriaan te gebieden uitvoering te geven aan hetgeen is bepaald in artikel 17 en 18 van de WOR. Uit de inhoud van de stukken en het verloop van de procedure blijkt dat het de OR uitsluitend gaat om de bepaling van het urenbudget, namelijk het aantal uren dat de leden van de OR op jaarbasis in werktijd en met behoud van loon aan hun medezeggenschapswerk kunnen besteden. Het verzoek van de OR is daarmee uitsluitend gestoeld op artikel 18 WOR.
4.3
In artikel 18 lid 4 WOR is bepaald dat de ondernemingsraad de kantonrechter kan verzoeken te bepalen dat de ondernemer gevolg dient te geven aan hetgeen in het eerste, tweede en derde lid van artikel 18 WOR is bepaald. In artikel 18 lid 3 WOR is bepaald dat de ondernemer en de ondernemingsraad het urenbudget voor overleg en scholing vaststellen, met een bepaald minimum aantal uren en/of dagen. Het uitgangspunt van de WOR is derhalve dat ondernemer en ondernemingsraad het budget gezamenlijk vaststellen. Gelet op de bewoording van lid 4 van artikel 18 WOR is vervolgens de vraag welke beslissingsmogelijkheden de kantonrechter in deze heeft. Letterlijk gesproken kan de kantonrechter in deze niet meer dan te bepalen dat de ondernemer uitvoering moet geven aan de verplichting om met de ondernemingsraad een urenbudget vast te stellen.
4.4
De kantonrechter is echter van oordeel dat een dergelijke wetsuitleg, zeker in het onderhavige geval, te beperkt is. De kantonrechter zou partijen dan alleen terug kunnen sturen naar de onderhandelingstafel. In het voorliggende geval hebben partijen reeds uitgebreid onderhandeld, maar hebben zij geen overeenstemming kunnen bereiken, zelfs niet na bemiddeling van een bemiddelaar en na bemiddeling en advies van de bedrijfscommissie. Onder die omstandigheden hebben partijen er belang bij dat een knoop wordt doorgehakt ten aanzien van het urenbudget. Ondanks dat noch de wetsgeschiedenis noch de jurisprudentie aanknopingspunten bieden dat de kantonrechter deze beslissing neemt, is de kantonrechter van oordeel dat hij op basis van het verzoekschrift van de OR en het verweer van ROC Mondriaan en bij gebreke van overeenstemming tussen partijen in het onderhavige geval het urenbudget kan vaststellen, met inachtneming van het volgende.
4.5
Toetssteen bij het vaststellen van het urenbudget is de beantwoording van de vraag hoeveel tijd de OR in redelijkheid nodig heeft om zijn werk naar behoren te kunnen doen. In ieder geval kan de Overgangsregeling, anders dan de OR heeft betoogd, daarvoor geen basis meer bieden. De Overgangsregeling was er in de jaren 2011 - 2012 voor een overgangsperiode voor bedoeld om de overgang van Medezeggenschapsraad, met een in de CAO vastgelegd budget van 0,35% van de feitelijke personeelslasten, naar Ondernemingsraad met de open norm van artikel 18 WOR te faciliteren. Artikel 7 van de Overgangsregeling bepaalt namelijk duidelijk dat deze komt te vervallen op 31 december 2012. Na deze datum kunnen partijen derhalve aan de Overgangsregeling geen rechten meer ontlenen. Dit geldt in zoverre ook voor de bepaling in de Overgangsregeling dat het aan de werkgever is om aan te tonen dat het aantal uren voor de ondernemingsraad lager moet zijn dan het budget van 0,35% van de feitelijke personeelslasten.
4.6
De kantonrechter stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de wettelijke minimumnorm van lid 3 van artikel 18 WOR, minimaal 60 uur jaarlijks voor overleg en drie tot acht dagen jaarlijks voor scholing, in de gegeven omstandigheden onvoldoende is.
4.7
Vervolgens stelt de kantonrechter vast dat partijen reeds in hun voorafgaande overleggen en in het kader van het advies van de bedrijfscommissie de bandbreedte van het urenbudget hebben beperkt. ROC Mondriaan is bereid, en heeft dit ook schriftelijk bevestigd, tot een urenbudget van 4,5 fte te gaan, waarbij de OR de beschikking heeft over een ambtelijk secretaris. En de OR stelt dat een urenbudget van 6,1 fte redelijkerwijs voldoende is om haar taken naar behoren te kunnen uitvoeren. Een te nemen beslissing zal derhalve binnen deze bandbreedte moeten liggen.
4.8
Bij de beantwoording van de vraag welke tijdbesteding redelijk is, overweegt de kantonrechter dat de OR wat betreft zijn wensen niet consistent is geweest. De OR is begonnen te stellen dat 0,35% van het personeelsbudget, overeenkomende met 5,63 fte, tenminste voldoende was voor de vervulling van zijn taak (zie punt 3.7 van het verzoekschrift). Op enig moment heeft de OR laten weten 5,0 fte te hebben ‘gevraagd’ (brief van 9 juli 2014 van OR aan ROC Mondriaan in Productie 16 bij verzoekschrift). In het verzoekschrift verzoekt de OR het urenbudget vast te stellen op 6,1 fte. Maar in het overleg tussen partijen naar aanleiding van de mondelinge behandeling geeft de OR aan
met 5,3 fte genoegen te kunnen nemen, om zo de procedure verder te voorkomen(bijlage bij brief van de OR van 17 november 2015, voorlaatste pagina onderaan). De kantonrechter krijgt hierdoor de indruk dat de OR het overleg over het urenbudget vooral ziet als een onderhandelingsproces met de bestuurder en niet zozeer als een op gemeenschappelijke uitgangspunten gebaseerde overeenstemming.
4.9
Kennelijk heeft de OR zich bij zijn verzoek om het urenbudget vast te stelen op 6,1 fte mede laten leiden door de opmerking in het verslag van de bedrijfscommissie dat na de stelselwijziging van WMO naar WOR de medezeggenschap in het onderwijs is veranderd, maar niet minder lijkt te zijn geworden. In ieder geval heeft de OR zich laten leiden door de door haar zelf opgestelde Praktijkanalyse (Productie 2 bij verzoekschrift), waarvan ROC Mondriaan bij herhaling heeft laten weten deze niet te onderschrijven. Op punten heeft ROC Mondriaan de inhoud van de Praktijkanalyse ook weerlegd, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van het aantal overlegvergaderingen in 2014.
4.1
Voor zover de OR zich heeft laten leiden door de opmerking van de bedrijfscommissie is de kantonrechter van oordeel dat deze niet kan dienen als leidraad in het voorliggende geschil, nu de bedrijfscommissie geen onderscheid maakt tussen activiteiten met een wettelijke grondslag en activiteiten, die de OR zelf tot haar takenpakket rekent.
4.11
Bij de toets of het aantal uren, dat de Praktijkanalyse aangeeft, redelijkerwijs het aantal uren aangeeft dat de OR nodig heeft om zijn taken naar behoren uit te voeren, stelt de kantonrechter vast dat de Praktijkanalyse een opgave doet van activiteiten van de OR die enerzijds een wettelijke basis betreffen, zoals de eigen plenaire vergaderingen, de overlegvergaderingen met de bestuurder en de bespreking en beoordeling van advies- en instemmingsverzoeken. Maar anderzijds worden ook het voorbereiden van initiatiefvoorstellen en overleg met College van Bestuur en Raad van Toezicht, in beide gevallen met aanzienlijke urenbesteding, als tijdsbesteding opgevoerd. Zonder afbreuk te willen doen aan het gegeven dat de ondernemingsraadleden deze uren aan deze activiteiten zullen hebben besteed, merkt de kantonrechter op dat juist bij deze activiteiten de OR had kunnen laten zien oog te hebben voor het streven van ROC Mondriaan om zoveel mogelijk middelen aan de primaire doelstelling, namelijk het geven van onderwijs (‘voeten aan het bord’) te willen en kunnen inzetten. De kantonrechter zal derhalve de OR niet (geheel) volgen in de stelling dat 6,1 fte het redelijkerwijs noodzakelijk aantal te besteden tijd is.
4.12
Anderzijds is ook ROC Mondriaan niet consistent geweest bij hetgeen hij als een redelijk urenbudget ziet. Aanvankelijk was de inzet 3,5 fte, na de bemiddeling van de heer [BV] was het een geleidelijke afbouw naar 3,9 fte, om uiteindelijk uit te komen op 4,5 fte, met daarbij de inzet van een ambtelijk secretaris. Op dat laatste is ROC Mondriaan uitgekomen, toen een gezamenlijk besluit met de OR niet mogelijk bleek. De kantonrechter merkt hierbij op dat het eenzijdig vaststellen door ROC Mondriaan van het urenbudget ten opzichte van de OR geen rechtsgevolg heeft, nu het uitganspunt van de WOR is dat het budget gezamenlijk vastgesteld wordt.
4.13
In het overleg naar aanleiding van de mondelinge behandeling is niet gebleken dat ROC Mondriaan veel flexibiliteit heeft getoond om het verschil tussen beide standpunten te overbruggen, terwijl daar gelet op de omstandigheden en de opdracht die de WOR aan zowel de OR als de bestuurder geeft aanleiding toe was.
4.14
Bij gebreke van onderlinge overeenstemming en gevolg gevend aan hetgeen in rechtsoverweging 4.4 zal de kantonrechter thans de knoop voor partijen doorhakken. De kantonrechter neemt daarbij mede in overweging dat op grond van artikel 23 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de daarop gestoelde jurisprudentie niet tot meer, maar wel tot minder beslist kan worden, zeker nu naar het oordeel van de kantonrechter in het petitum besloten ligt dat een knoop wordt doorgehakt, ook indien dat betekent dat tot minder beslist wordt dan hetgeen de OR vordert.
4.15
Gelet op het feit dat de kantonrechter reeds overwogen heeft dat het urenbudget op grond van de Praktijkanalyse geen uitgangspunt kan zijn, en gelet op het feit dat de OR in het laatste overleg bereid was met 5,3 fte genoegen te nemen, en gelet op het feit dat ROC Mondriaan reeds van 3,5 fte was opgeschoven naar 4,5 fte, en tenslotte gelet op het feit dat van ROC Mondriaan in het laatste overleg met de OR iets meer flexibiliteit had kunnen tonen, zal de kantonrechter bepalen dat ROC Mondriaan gevolg dient te geven aan hetgeen is bepaald in artikel 18 van de WOR door aan de OR een faciliteitenregeling vast te stellen op basis van 5,0 fte, uitgaande van het voortzetten van het ter beschikkingstelling aan de OR van een ambtelijk secretaris. In tegensteling tot hetgeen verzocht wordt zal deze faciliteitenregeling om praktische redenen gelden vanaf het schooljaar 2016/2017. Deze norm zal gelden totdat de OR en ROC Mondriaan op de voet van artikel 18 WOR gezamenlijk een ander budget zullen hebben vastgesteld.
4.16
Nu de OR niet, althans niet volledig in zijn gelijk is gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat elke partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
- bepaalt dat ROC Mondriaan gevolg dient te geven aan hetgeen is bepaald in artikel 18 van de WOR door aan de OR vanaf het schooljaar 2016/2017 een urenbudget in de faciliteitenregeling ter beschikking te stellen op basis van 5,0 fte;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 januari 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.