ECLI:NL:RBDHA:2016:5214

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
13 mei 2016
Zaaknummer
C/09/486342 / FA RK 15-2644
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinder- en partneralimentatie in het kader van gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van de kinder- en partneralimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.C.D. Bos, heeft verzocht om de alimentatie te verlagen op basis van gewijzigde omstandigheden, waaronder zijn verslechterde financiële situatie en het feit dat de vrouw inmiddels in loondienst werkt. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Minkes, heeft verweer gevoerd en zelfstandig verzocht om de alimentatie te handhaven.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële posities van beide partijen en de behoeften van de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een fiscaal jaarloon had van € 98.147,-- in 2010, maar dat zijn draagkracht is verminderd door de financiële situatie. De vrouw heeft een fiscaal jaarloon van € 20.868,--, maar heeft ook een verdiencapaciteit die in aanmerking is genomen.

De rechtbank heeft de behoefte van de minderjarige vastgesteld op € 765,-- per maand en de draagkracht van de man op € 1.036,-- per maand. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die rechtvaardigt dat de alimentatie wordt aangepast. De kinderalimentatie is vastgesteld op € 335,-- per maand, met ingang van 9 april 2015. De partneralimentatie is vastgesteld op € 106,-- bruto per maand, eveneens met ingang van 9 april 2015. De rechtbank heeft het verzoek van de man om terugbetaling van teveel ontvangen alimentatie afgewezen, omdat de vrouw heeft gesteld dat zij deze bedragen al heeft geconsumeerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 15-2644
Zaaknummer: C/09/486342
Datum beschikking: 12 april 2016

Alimentatie

Beschikking op het op 9 april 2015 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. H.C.D. Bos te Arnhem.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. P. Minkes te Amsterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift, tevens verzoekschrift;
  • het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
  • de brieven d.d. 5, 22 en 29 januari 2016 en 1 februari 2016, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • de brieven d.d. 25 en 28 januari 2016, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.
De minderjarige heeft zich schriftelijk uitgelaten over het verzoek.
Op 9 februari 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn advocaat en door de advocaat mr. R.A.M. Verlijsdonk, alsmede de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Van de zijde van de man en van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man luidt thans (naar de rechtbank begrijpt:) – met wijziging van na te melden onderling getroffen regelingen – te bepalen dat:
de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 6 augustus 2014, dan wel 20 november 2014, dan wel 28 januari 2015, dan wel de datum indiening verzoekschrift, dan wel de datum die de rechtbank juist acht, op nihil wordt gesteld, dan wel wordt verlaagd tot het bedrag dat de rechtbank juist acht;
de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van na te melden minderjarige wordt gewijzigd tot het bedrag dat de rechtbank redelijk acht, met ingang van 6 augustus 2014, dan wel 20 november 2014, dan wel 28 januari 2015, dan wel de datum indiening verzoekschrift, dan wel de datum die de rechtbank juist acht;
de vrouw wordt veroordeeld tot terugbetaling van de door haar teveel ontvangen partner- en kinderalimentatie;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De man heeft als grond voor dit verzoek gesteld een wijziging van omstandigheden waardoor na te melden onderling getroffen regelingen niet langer voldoen aan de wettelijke maatstaven.
De vrouw heeft verweer gevoerd dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de vrouw zelfstandig verzocht te bepalen dat:
de man bij vooruitbetaling een kinderbijdrage aan de vrouw ten behoeve van de kosten van verzorging en opvoeding van na te melden minderjarige dient te betalen van € 817,29 per maand, ingaande per datum indiening verzoek;
de man bij vooruitbetaling een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw dient te betalen van € 8.000,-- bruto, ingaande per datum indiening verzoek;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De man heeft verweer gevoerd dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd geweest van [datum huwelijk] tot [datum echtscheiding] .
- Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
 [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
- De minderjarige heeft haar hoofdverblijfplaats thans bij de vrouw.
- In de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank d.d. 13 juli 2011 zijn de door partijen getroffen onderlinge regelingen van hun betrekkingen na de echtscheiding, zoals neergelegd in het (in fotokopie) aan die beschikking gehechte convenant, inclusief ouderschapsplan, opgenomen. In dit convenant en ouderschapsplan is – voor zover hier van belang – opgenomen dat:
 de man ten behoeve van de vaste lasten van de minderjarige (zoals in ieder geval school, kleding, sport etc.) een bedrag van € 250,-- per maand zal storten op een rekening die gezamenlijk door partijen wordt aangehouden en dat dit bedrag onderworpen zal zijn aan de wettelijke indexering totdat de minderjarige de 21-jarige leeftijd heeft bereikt;
 beide ouders maandelijks een bedrag van € 50,-- op een spaarrekening storten ten behoeve van de minderjarige;
 de man aan de vrouw een bijdrage zal betalen in de kosten van haar levensonderhoud van € 1.450,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen met ingang van 1 augustus 2011; partijen zijn hierbij overeengekomen dat deze alimentatie onderworpen zal zijn aan de wettelijke indexering, doch niet jaarlijks, maar – zonder terugwerkende kracht – om de drie jaar, voor het eerst per 1 augustus 2014.

Beoordeling

Op grond van artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen (lid 1), dan wel indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven (lid 5).
De man heeft gesteld dat de wijziging van omstandigheden is gelegen in de verslechterde financiële positie van de man en in het feit dat de vrouw inmiddels in loondienst werkzaam is en een inkomen uit arbeid verwerft. Deze wijziging van omstandigheden rechtvaardigt volgens de man een wijziging van de tussen partijen overeengekomen partner- en kinderalimentatie.
De vrouw heeft gesteld (naar de rechtbank begrijpt) dat de overeenkomst ter zake van de kinder- en de partneralimentatie is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, nu zowel het inkomen van de man als het inkomen van de vrouw waarmee gerekend is niet conform de werkelijke situatie was.
Gelet op de stellingen van partijen zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoeken. De rechtbank zal bezien of de overeenkomst tussen partijen is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven ofwel dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, die noopt tot wijziging van de overeengekomen alimentaties.
Van belang hierbij is de ingangsdatum van een eventuele aanpassing van de alimentaties. De rechtbank zal deze niet eerder doen laten ingaan dan de datum van indiening van het verzoekschrift van de man, te weten 9 april 2015, welke datum ook door de vrouw wordt gehanteerd in het kader van haar zelfstandig verzoek, nu de vrouw niet eerder rekening behoefde te houden met een eventuele aanpassing.
Kinderalimentatie
In geschil is de behoefte van de minderjarige en de draagkracht van partijen.
Behoefte minderjarige
Partijen verschillen van mening of indertijd bij de vaststelling van de kinderalimentatie in 2011 de behoefte van de minderjarige is vastgesteld, zoals de man heeft aangevoerd.
De rechtbank volgt de stelling van de vrouw dat dit niet het geval is en overweegt hiertoe het volgende.
De man heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de behoefte destijds is vastgesteld onder meer de e-mail van 20 mei 2011 tussen hem en de destijds betrokken advocaat overgelegd (productie 12 bij het verweerschrift op zelfstandig verzoek).
Uit deze mail en de van de zijde van de vrouw overgelegde e-mails van 19 mei 2011 en 20 mei 2011 (productie 1 bij verweerschrift) blijkt dat de man de advocaat heeft geïnformeerd over het volgens hem te hanteren netto inkomen van partijen en het kostenplaatje, waarna de advocaat een globale begroting heeft gemaakt van de kinder- en partneralimentatie. Daarbij heeft de advocaat onder meer opgenomen dat dit “
slechts een indicatie op basis van het netto bestedingspatroon” is en tot slot “
een indicatie of uitgangspunt om onderling afspraken te maken”.
Hoewel er dus contact is geweest over de mogelijke hoogte van de kinderalimentatie en de partneralimentatie op basis van het netto door de man opgegeven gezinsinkomen, is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat de door de advocaat genoemde bedragen meer dan een indicatie vormden voor verdere onderhandelingen tussen partijen.
Nu gesteld noch gebleken is dat partijen anderszins een bedrag terzake van de behoefte zijn overeengekomen, zal de rechtbank de behoefte van de minderjarige thans zelf vaststellen.
Niet in geschil is dat partijen begin 2011 feitelijk uit elkaar zijn gegaan. Partijen hebben ter terechtzitting samengevat verklaard dat hun (toenmalige) ondernemingen al sinds 2008 een neerwaartse spiraal vertoonden. De rechtbank acht het om die reden aangewezen en reëel om bij de vaststelling van de behoefte van de minderjarige alleen uit te gaan van het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen in 2010 en niet van een gemiddelde over de laatste drie jaren voor het feitelijk uiteengaan van partijen.
Niet in geschil is dat de vrouw in 2010 met haar onderneming verlies heeft geleden. De rechtbank zal derhalve aan de kant van de vrouw niet uitgaan van inkomen.
Partijen zijn het niet eens over het te hanteren besteedbaar inkomen van de man in 2010 en verschillen van inzicht over de inkomstenbronnen van de man. De rechtbank zal als uitgangspunt voor het inkomen van de man zijn fiscale jaarloon 2010 van € 98.147,-- nemen, zoals dit blijkt uit de door de man overgelegde aangifte IB 2010. Door de vrouw is niet betwist dat er sprake is van een fiscale bijtelling in verband met een auto van de zaak. Ter terechtzitting heeft de man verklaard dat hij in 2015 een andere auto van de zaak heeft genomen, omdat zijn vorige auto hem (qua bijtelling) te duur werd. Blijkens de door de man overgelegde salarisspecificaties bedroeg in mei 2014 en oktober 2015 de fiscale bijtelling
€ 1.573,08 per maand. Vanaf december 2015 is de fiscale bijtelling nog maar € 396,52 per maand. De man heeft geen salarisspecificaties van 2010 overgelegd waaruit de fiscale bijtelling in 2010 is af te leiden en de vrouw heeft hierover geen concrete stelling ingenomen. De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande vanuit dat de man in 2010 over de duurdere auto beschikte en zal een geschatte fiscale bijtelling in aanmerking nemen van € 1.573,08 per maand of wel afgerond € 18.876, per jaar. De rechtbank zal dit laatste bedrag overeenkomstig de Tremanormen in mindering brengen op genoemd fiscaal jaarloon van € 98.147,-- en derhalve voor de behoeftebepaling uitgaan van een fiscaal jaarloon van € 79.271,--.
Niet in geschil is dat de man voorts aan rente over de schenking van zijn moeder in 2010 heeft ontvangen een bedrag van € 3.171,-- (6% van € 52.844,--). De rechtbank zal dit door de vrouw ter zitting gestelde bedrag bij de behoeftebepaling ook als besteedbaar gezinsinkomen in aanmerking nemen.
De rechtbank volgt de vrouw niet in haar stelling dat bij het inkomen moeten worden opgeteld de opnames van de ING-privérekening van € 29.293,--. Immers indien dit spaargeld gevormd is uit inkomen dan is er sprake van een dubbeltelling. Gesteld noch gebleken is dat dit spaargeld uit een andere bron afkomstig is.
De rechtbank zal het door de vrouw genoemde spaargeld van € 127.619,-- niet aanmerken als inkomen. Mede gelet op de fiscale heffingen op vermogen acht de rechtbank het door de vrouw gehanteerde netto rendementspercentage van 4% te hoog. De rechtbank gaat er wel vanuit dat een netto rendement op dit spaargeld van 2%, zoals door de man ter zitting gesteld, indertijd haalbaar geweest moet zijn. Dit komt neer op een bedrag van € 2.552,-- per jaar. De rechtbank zal dit bedrag bij de behoeftebepaling als besteedbaar gezinsinkomen in aanmerking nemen.
De man heeft betwist dat de rekening-courant opnames van in totaal € 2.317,-- consumptief zijn gebruikt. Nu de man ook niet duidelijk heeft gemaakt waarvoor dit bedrag dan wel is gebruikt, houdt de rechtbank het ervoor dat met dit geld uitgaven ten behoeve van de huishouding zijn gedaan. De rechtbank zal dit bedrag dan ook als inkomen bij de behoeftebepaling in aanmerking nemen.
De rechtbank zal het door de vrouw ter zitting gestelde bedrag van € 100.000,-- aan uitgekeerd dividend door [naam B.V.] niet in aanmerking nemen, nu het bedrag ten goede is gekomen aan [naam B.V.] en niet is aan te merken als inkomen van de man.
De rechtbank zal voorts evenmin rekening houden met het terug ontvangen bedrag van
€ 1.754,-- aan loonheffing, nu in de draagkrachtberekening de juiste loonheffing zal worden berekend.
Op grond van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het netto besteedbaar gezinsinkomen in 2010 op € 4.709,-- per maand.
Gelet op dit netto besteedbaar gezinsinkomen bedraagt de behoefte van de minderjarige, uitgaande van twee kinderbijslagpunten, volgens de tabel eigen aandeel kosten van kinderen 2011 € 730,-- per maand. Geïndexeerd komt dit neer op een bedrag van (afgerond) € 765,-- per maand in 2015.
Aan de orde is vervolgens de vraag in hoeverre partijen kunnen voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De rechtbank zal dit bezien aan de hand van het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van de man en het NBI van de vrouw.
Draagkracht vrouw
Blijkens de door de vrouw overgelegde salarisspecificatie december 2015 bedroeg haar –cumulatieve- fiscale loon in 2015 afgerond € 20.868,--. Ter zitting heeft de vrouw gesteld dat zij met ingang van 1 februari 2016 geen werk meer heeft. De man heeft gesteld dat de vrouw vrijwillig ontslag heeft genomen en ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij een Facebookbericht van de vrouw overgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw in het licht van het verweer van de man onvoldoende heeft onderbouwd dat het voor haar noodzakelijk was om ontslag te nemen. De rechtbank zal de vrouw derhalve in 2016 een verdiencapaciteit toedichten gelijk aan haar fiscaal loon van 2015 en bij de bepaling van haar draagkracht
€ 20.868,-- bruto per jaar in aanmerking nemen. Daarnaast zal de rechtbank het kindgebonden budget waar de vrouw aanspraak op kan maken bij de bepaling van haar draagkracht in aanmerking nemen. Bij genoemd inkomen bedraagt het kindgebonden budget in 2015 € 4.218,-- per jaar.
Op grond van het vorenstaande berekent de rechtbank, rekening houdend met de algemene heffingskorting en arbeidskorting en het voor de vrouw geldende belastingtarief, het netto besteedbaar inkomen van de vrouw op € 1.818,-- per maand.
De draagkracht van de vrouw dient volgens de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen berekend te worden aan de hand van de voor 2015 geldende formule 70% x [NBI-(0,3 NBI + € 875,--)]. De draagkracht van de vrouw is volgens deze formule
€ 279,-- per maand.
Draagkracht man
De man is directeur-grootaandeelhouder van [naam B.V.] . Blijkens de door de man overgelegde aangiften IB 2012, 2013 en 2014 heeft de man in die jaren aan fiscaal loon ontvangen respectievelijk € 56.460,--, € 76.282,-- en 77.267,--. Gemiddeld komt dit neer op een bedrag van € 70.003,-- per jaar. Indien dit bedrag overeenkomstig de Tremanormen verminderd wordt met de fiscale bijtelling auto van € 18.876,-- per jaar bedraagt het gemiddeld fiscaal jaarloon € 51.127,--.
Blijkens de door de man overgelegde salarisspecificatie december 2015 bedroeg zijn fiscaal jaarloon in dat jaar afgerond € 72.623,--. De fiscale bijtelling auto bedroeg volgens deze salarisspecificatie in 2015 afgerond € 16.562,--. Indien dit bedrag in mindering gebracht wordt op genoemd bedrag van € 72.623,-- resteert een fiscaal jaarloon van € 56.061,--.
De man heeft laatstgenoemd bedrag als uitgangspunt genomen in de door hem overgelegde draagkrachtberekeningen. De rechtbank zal de man hierin volgen, nu dit inkomen in lijn ligt met de jaren ervoor.
De rechtbank ziet geen aanleiding de vrouw in de gelegenheid te stellen, zoals zij ter terechtzitting heeft verzocht, zich via haar financieel adviseur nog schriftelijk uit te laten over het door de man overgelegde kasstroomoverzicht van 2015 en de brieven van de heer [naam] en de heer [naam] , nu de man onweersproken heeft gesteld dat de vrouw al in mei 2015 over de financiële stukken van de man beschikte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw voldoende gelegenheid heeft gehad om de financiële stukken van de man te (laten) bestuderen.
De rechtbank gaat tevens voorbij aan de stelling van de vrouw dat het ongeloofwaardig is dat de man van zijn salaris kan rondkomen, nu de man onweersproken heeft gesteld dat hij heeft ingeteerd op zijn vermogen.
De vrouw heeft ter zitting gesteld dat bij bepaling van de draagkracht van de man naast het salaris van de man rekening gehouden moet worden met een aantal posten. De rechtbank zal deze posten hierna bespreken.
De rechtbank zal geen rekening houden met de onttrekkingen die de man in genoemde jaren uit [naam B.V.] heeft gedaan, nu deze onttrekkingen een schuld vormen aan de onderneming van de man. De rechtbank zal deze onttrekkingen derhalve niet aanmerken als inkomen.
Partijen zijn het erover eens dat de man in 2015 aan rente over de schenking van zijn moeder een bedrag van € 4.088,-- heeft ontvangen. De rechtbank zal dit bedrag bij de berekening van de draagkracht van de man in aanmerking nemen.
De rechtbank zal het door de man opgenomen spaargeld niet meenemen, nu dit niet is aan te merken als inkomen.
De rente die de man over zijn spaargeld op de ING-rekening in 2015 heeft ontvangen bedroeg € 12,35. Nu dit een verwaarloosbaar bedrag is zal de rechtbank hiermede geen rekening houden.
De rechtbank zal evenmin rekening houden met de belastingteruggaven, nu in de draagkrachtberekening met de juiste belastingdruk rekening zal worden gehouden.
De rechtbank zal voorts geen rekening houden met dividend uitkeringen, nu de man onderbouwd met bewijsstukken heeft gesteld dat dividenduitkeringen niet mogelijk zijn en door de vrouw onvoldoende concreet is gesteld dat de man zich desondanks wel jaarlijks dividend kan doen uitkeren en zo ja voor welk bedrag.
Op grond van het vorenstaande berekent de rechtbank, rekening houdend met de algemene heffingskorting en arbeidskorting en het voor de man geldende belastingtarief, het netto besteedbaar inkomen van de man op € 3.364,-- per maand.
De draagkracht van de man dient volgens de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen berekend te worden aan de hand van de voor 2015 geldende formule 70% x [NBI-(0,3 NBI + € 875,--)]. De draagkracht van de man is volgens deze formule
€ 1.036,-- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 1.036 / 1.315 x 765 = € 603,--
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 279 / 1.315 x 765 = € 162,--,
dat is samen € 765,--.
Derhalve komt van de totale behoefte van de minderjarige van € 765,-- per maand een gedeelte van € 603,-- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 162,-- per maand voor rekening van de vrouw.
De man heeft gesteld dat voor hem een zorgkorting van 65% in aanmerking genomen moet worden, nu de minderjarige meer dan de helft van de tijd bij hem verblijft en hij alle vaste lasten, zoals het schoolgeld en het telefoonabonnement, van de minderjarige voldoet. De vrouw betwist dat percentage van 65%.
De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de Tremanormen en zal een zorgkorting van 35% hanteren. De rechtbank merkt hierbij op dat volgens deze benadering de vaste lasten van de minderjarige eigenlijk ten laste komen van de ouder die de kinderalimentatie ontvangt.
Rekening houdend met een zorgkorting van 35% voor de man, neerkomend op een bedrag van € 268,-- per maand, zou de kinderalimentatie die de man zou moeten voldoen neerkomen op een bedrag van € 335,-- per maand. De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze uitkomst niet gesteld kan worden dat de overeenkomst tussen partijen ten aanzien van de kinderalimentatie is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De rechtbank is van oordeel dat er wel sprake is van een wijziging van omstandigheden die rechtvaardigt dat de overeenkomst wordt gewijzigd. De rechtbank zal de kinderalimentatie vaststellen op genoemd bedrag van € 335,-- per maand met ingang van 9 april 2015.
Partneralimentatie
In geschil is de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
Behoefte vrouw
De vrouw heeft haar behoefte op grond van de hofnorm berekend op € 6.246,-- netto per maand. De vrouw is hierbij uitgegaan van een netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk van € 10.715,-- per maand, kosten van de minderjarige van € 780,-- per maand en de wettelijke indexering van 2011 tot en met 2015. Daarnaast heeft de vrouw ter onderbouwing van haar behoefte een overzicht overgelegd van haar netto lasten per maand. Het totaal van deze gestelde netto lasten bedraagt € 5.007,-- per maand.
Nu de man ter zitting bezwaar heeft gemaakt tegen toepassing van de hofnorm, zal de rechtbank uitgaan van het door de vrouw overgelegde overzicht van haar netto lasten en de daarin opgenomen posten en de daartegen door de man gevoerde verweren hierna afzonderlijk beoordelen.
De rechtbank zal aan hypotheekrente in aanmerking nemen een bedrag van € 363,-- per maand, nu de vrouw ter terechtzitting heeft gesteld dat het door haar opgevoerde bedrag van € 626, per maand een bruto bedrag betreft en zij het door de man genoemde netto bedrag van € 363,-- per maand onvoldoende heeft weersproken.
Het door de vrouw opgevoerde bedrag aan energie en heffingen van in totaal € 335,-- per maand is niet door de man weersproken. De rechtbank zal dit bedrag in aanmerking nemen.
De man heeft van de gestelde verzekeringen de posten overig (uitvaart, leven) en aansprakelijkheid weersproken. De vrouw heeft ter zake van die posten een bedrag van totaal € 105,-- per maand opgevoerd. Volgens de man gaat het om een bedrag van € 25,-- per maand. De vrouw heeft verwezen naar de door haar overgelegde bankafschriften. Nu de rechtbank het door de vrouw genoemde bedrag niet kan herleiden uit de bankafschriften en de vrouw genoemd bedrag niet nader heeft onderbouwd zal de rechtbank uitgaan van het door de man genoemde bedrag. De overige verzekeringen zijn door de man niet weersproken, zodat de rechtbank uit zal gaan van een totaalbedrag van € 202,-- per maand.
Ten aanzien van de vaste telefoon, tv, internet heeft de man gesteld dat deze post afgerond
€ 82,-- per maand bedraagt. De vrouw heeft deze stelling van de man niet weersproken, zodat de rechtbank van dit bedrag zal uitgaan. De post mobiele telefoon van € 32,-- per maand is niet weersproken, zodat de rechtbank dit bedrag eveneens in aanmerking zal nemen. Aan contributies zal de rechtbank het door de vrouw ter terechtzitting genoemde bedrag van € 45,-- per maand in aanmerking nemen. Het bedrag aan abonnementen van € 48,-- per maand komt de rechtbank niet onredelijk voor en zal de rechtbank eveneens in aanmerking nemen.
De rechtbank zal de gestelde maar betwiste schoolkosten niet in aanmerking nemen nu deze kosten behoren tot de behoefte van de minderjarige.
De rechtbank zal de door de vrouw opgevoerde kosten vervoer, nu de vrouw ten tijde van het huwelijk een Golf GTI reed, in aanmerking nemen, met dien verstande dat de rechtbank de benzinekosten zal beperken tot het door de vrouw ter zitting nader gestelde bedrag van
€ 100,-- per maand. De totale vervoerskosten bedragen derhalve € 487,-- per maand.
Aan kleding en schoenen acht de rechtbank in plaats van het gestelde maar betwiste bedrag van € 400,-- per maand een bedrag van € 300,-- per maand redelijk.
Ter zitting heeft de vrouw ingestemd met het door de man gestelde bedrag van totaal
€ 100,-- per maand aan inventaris en onderhoud aan huis en tuin. De rechtbank zal dit bedrag in aanmerking nemen.
Voor uitgaanskosten acht de rechtbank in plaats van het gestelde maar betwiste bedrag van € 150,-- per maand een bedrag van € 100,-- per maand redelijk. Aan vakanties zal de rechtbank een bedrag van € 225,-- per maand in aanmerking nemen, nu het gestelde maar betwiste bedrag van € 450,-- per maand kennelijk bestemd was voor het hele gezin.
Het gestelde maar betwiste bedrag van € 40,-- per maand aan niet vergoede ziektekosten komt de rechtbank niet onredelijk voor, nu de vrouw ter zitting heeft verklaard dat zij een psycholoog bezoekt. De rechtbank zal dit bedrag dan ook in aanmerking nemen.
Voor wat betreft de gestelde maar betwiste voedingskosten zal de rechtbank niet € 500,-- per maand in aanmerking nemen maar een bedrag van € 350,-- per maand, nu de vrouw bij haar berekening is uitgegaan van 1,5 persoon in plaats van enkel haarzelf. Het bedrag aan was- en schoonmaakmiddelen van € 10,-- is niet weersproken. De rechtbank zal dit bedrag in aanmerking nemen. Ten aanzien van de persoonlijke verzorging acht de rechtbank in plaats van het gestelde maar betwiste bedrag van € 250,-- per maand een bedrag van € 200,-- per maand redelijk.
De overige huishoudelijk uitgaven van in totaal € 210,-- acht de rechtbank niet onredelijk en zal de rechtbank in aanmerking nemen. De rechtbank overweegt hierbij nog dat de man niet weersproken heeft dat partijen ten tijde van het huwelijk gewend waren aan huishoudelijke hulp.
Op grond van het bovenstaande berekent de rechtbank de behoefte van de vrouw op een bedrag van (afgerond) € 3.130,-- netto per maand.
Aanvullende behoefte vrouw
De rechtbank gaat bij de vaststelling van de aanvullende behoefte van de vrouw uit van haar verdiencapaciteit ad € 1.818,- netto per maand, zoals hiervoor bij de kinderalimentatie is berekend.
Niet is gebleken van schenkingen van de ouders van de vrouw aan de vrouw die maken dat aan de zijde van de vrouw rekening gehouden moet worden met rendement uit vermogen.
De rechtbank laat in het midden of evenbedoelde aanvullende behoefte ad € 1.818,- al dan niet moet worden verlaagd met het bedrag dat de vrouw aan kindgebonden budget ontvangt, dan wel met een gedeelte daarvan, aangezien uit het hierna overwogene blijkt dat de draagkracht van de man de beperkende factor is bij de vaststelling van de partneralimentatie.
Zelfs indien de aanvullende behoefte zou worden verlaagd met het gehele bedrag aan kindgebonden budget is de draagkracht van de man evident onvoldoende om te voorzien in de resterende behoefte van de vrouw.
Draagkracht man
Voor wat betreft de draagkracht van de man zal de rechtbank uitgaan van dezelfde inkomensgegevens als hiervoor bij de kinderalimentatie is overwogen.
Aan maandelijkse lasten heeft de man de volgende posten opgevoerd:
1. € 1.375,-- kale huur;
2. € 155,-- premie ziektekostenverzekering
3. € 31,-- eigen risico ziektekosten.
De vrouw heeft de post kale huur betwist. Zij heeft gesteld dat uit de Tremanormen volgt dat er rekening gehouden wordt met een maximale woonlast ter hoogte van 1/3 van het netto besteedbaar inkomen.
De rechtbank zal het door de man opgevoerde bedrag aan kale huur geheel in aanmerking nemen. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de door de man gehuurde woning een gemeubileerde woning is en dat de man onweersproken heeft gesteld dat het een gezamenlijke keuze van partijen was dat de man deze woning zou huren. De man heeft daarnaast informatie over woonruimtes in [woonplaats] overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat er geen vergelijkbare passende woning beschikbaar is tegen een lagere huurprijs. Het had op de weg van de vrouw gelegen te onderbouwen dat dit voor de man wel mogelijk is. De rechtbank zal op het opgevoerde bedrag aan kale huur wel in mindering brengen de in de bijstandsnorm begrepen “gemiddelde basishuur” van € 227,-- per maand.
De rechtbank zal de ziektekosten als niet weersproken in aanmerking nemen. De rechtbank zal hierop het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW van € 39,-- per maand in mindering brengen.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60.
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank, rekening houdend met het eigen aandeel van de man in de kosten van de minderjarige, de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op een bedrag van € 62,-- netto per maand.
De rechtbank ziet, gelet op de hiervoor vastgestelde behoefte van de vrouw en de uitkomst van de draagkrachtberekening van de man, geen aanleiding een jusvergelijking te maken.
Gezien het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen is de rechtbank van oordeel dat een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw van € 106,-- bruto per maand, naast de vast te stellen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen, redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het vorenstaande niet gesteld kan worden dat de overeenkomst tussen partijen ten aanzien van de partneralimentatie is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven als door de vrouw bedoeld. De rechtbank is van oordeel dat er wel sprake is van een wijziging van omstandigheden die rechtvaardigt dat de overeenkomst wordt gewijzigd. De rechtbank zal de partneralimentatie vaststellen op genoemd bedrag van € 106,-- bruto per maand met ingang van 9 april 2015.
Aanhechten berekeningen
De rechtbank hecht de berekening van de draagkracht van de man en de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw aan deze beschikking.
Terugbetaling van eventueel te veel betaalde partner- en kinderalimentatie
De rechtbank zal het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van de door haar eventueel teveel ontvangen alimentatiebedragen afwijzen, reeds omdat de vrouw bij verweerschrift en ter zitting gemotiveerd heeft gesteld dat zij (samengevat) de betaalde en/of verhaalde alimentatiebedragen noodgedwongen al heeft geconsumeerd en geen feitelijke mogelijkheden tot eventuele terugbetaling heeft.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de onderling getroffen regeling zoals aangehecht aan de beschikking van deze rechtbank d.d. 13 juli 2011 – :
bepaalt de door de man met ingang van 9 april 2015 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op € 106,-- per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , op € 335,-- per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. van Paridon, H. Wien en M.S. Vonck, in tegenwoordigheid van P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2016.