ECLI:NL:RBDHA:2016:5076

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
11 mei 2016
Zaaknummer
C/09/439370 / HA ZA 13-312
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwekersrecht en bewijsvoering in civiele procedure

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, staat het kwekersrecht centraal. De eiser, Enza Zaden Beheer B.V., heeft een rechtszaak aangespannen tegen [A] c.s. over het gebruik van het beschermde ras OP 0802 voor het voortbrengen van zaden van het ras WT 8106. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 24 juni 2015 [A] c.s. toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. De zaak is complex en betreft onder andere deskundigenverklaringen en genotypisch onderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bewijsaanbod van [A] c.s. relevant is, maar dat het herhalen van het veredelingsproces mogelijk leidt tot onredelijke vertraging van de procedure. De rechtbank heeft daarom maatregelen getroffen om de voortgang van de procedure te waarborgen, waaronder het benoemen van een rechter-commissaris, mr. P. Burgers, die toezicht houdt op de bewijsvergaring. De zaak is aangehouden tot 8 mei 2019 voor verdere uitvoering van de gewenste onderzoeken. De rechtbank benadrukt dat het recht op tegenbewijs fundamenteel is en dat de lange duur van de onderzoeken geen reden mag zijn om dit recht te beperken. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 4 mei 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zittingsplaats Den Haag
Kamer voor het kwekersrecht
zaaknummer / rolnummer: C/09/439370 / HA ZA 13-312
Vonnis van 4 mei 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENZA ZADEN BEHEER B.V.,
gevestigd te Enkhuizen,
eiseres,
advocaat mr. F.S.G. Tuinzing-Westerhuis te Amsterdam,
tegen

1.[A] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[B],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.P. Heering te Den Haag.
Partijen zullen hierna Enza en [A] c.s. (in mannelijk enkelvoud) genoemd worden.
De zaak is voor Enza behandeld door haar advocaat en voor [A] c.s. door mr. T.F.W. Overdijk, advocaat te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 juni 2015 (hierna: het tussenvonnis);
  • de akte houdende uitlating na tussenvonnis zijdens [A] c.s. van 22 juli 2015, onder meer inhoudende een verzoek tot het openstellen van tussentijds hoger beroep tegen het tussenvonnis;
  • de antwoordakte zijdens Enza van 19 augustus 2015, waarbij Enza zich heeft verzet tegen het verzoek tot openstellen van tussentijds hoger beroep.
1.2.
De rechtbank heeft het verzoek van [A] c.s. tot het openstellen van tussentijds hoger beroep afgewezen.
1.3.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank heeft bij het tussenvonnis [A] c.s. toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshandse oordeel dat [A] het beschermde ras OP 0802 herhaald (heeft) gebruikt voor het voortbrengen van zaden van het ras WT 8106. Bij akte houdende uitlating na tussenvonnis heeft [A] c.s. zich uitgelaten over het bewijs dat hij daarvoor wil vergaren. Zakelijk weergegeven gaat het om:
deskundigen die kunnen verklaren omtrent het aantal zaailingen dat is te verkrijgen uit het aan Naktuinbouw aangeleverde en onderzochte zakje WT8106-zaden, de bij het verleningsonderzoek geconstateerde morfologische verschillen tussen de rassen WT 0007 en OP 0802 in het licht van de door Naktuinbouw geconstateerde nauwe genotypische verwantschap daartussen, alsmede omtrent het door [A] gevolgde ontwikkelingstraject;
het voortbrengen van zaden van WT 0007 en de vader van WT 8106 (de rechtbank begrijpt uit de context: het kruisen van WT 0007 en de vader van WT 8106), het uitzaaien daarvan en de voortbrenging van planten uit dat zaad, en het vervolgens laten verrichten van onafhankelijk rasonderzoek ter bevestiging dat het kruisingsresultaat WT 8106 oplevert;
een genotypisch tegenonderzoek waarmee wordt aangetoond dat er tussen WT 0007 en OP 0802 grotere (meer) genotypische verschillen bestaan dan gerapporteerd door Naktuinbouw;
het (herhaald) uitvoeren van het kweekprocedé (de rechtbank begrijpt: het veredelingsproces) door [A] in een (door een onafhankelijke partij) gecontroleerd proces, gevolgd door een gedetailleerde rapportage omtrent dit procedé, alsmede een nieuw genetisch onderzoek van de planten die met dit procedé worden verkregen.
2.2.
In haar antwoordakte concludeert Enza tot het passeren van het bewijsaanbod van [A] c.s. omdat het aangeboden bewijs niet relevant althans ontoereikend is, het onvoldoende specifiek is en in strijd komt met de goede procesorde.
2.3.
Het bewijsaanbod van [A] c.s. is, in tegenstelling tot wat Enza betoogt, relevant in het kader van de onderhavige bewijsopdracht.
2.4.
Een van de verweren van [A] c.s. is dat WT 0007, volgens hem de moeder van WT 8106, een ander ras is dan het beschermde ras OP 0802 van Enza, hetgeen door een morfologisch onderzoek van Naktuinbouw (een DUS-onderzoek) is bevestigd. De rechtbank heeft overwogen dat niet vaststaat dat WT 0007 de moeder is van WT 8106, en, als dat wel zou komen vast te staan, er vooralsnog vanuit moet worden gegaan, gegeven het door Enza overgelegde genotypische onderzoek, dat de morfologische verschillen niet voortvloeien uit het genotype (vergelijk r.o. 5.7. van het tussenvonnis). Zolang de morfologische verschillen niet voortvloeien uit het genotype kan geen sprake zijn van een ander ras in de zin van artikel 7 lid 1 GKVo [1] . Om die overweging te ontkrachten zal, zoals Enza terecht heeft aangegeven, genotypisch onderscheid nodig zijn, hetgeen [A] c.s. ook beoogt te laten onderzoeken (3. hierboven). Het onder 2 genoemde onderzoek kan voorts steun bieden aan de stelling dat WT 007 de moederlijn is van WT 8106.
2.5.
Een ander verweer van [A] c.s. is dat [A] door een zeer efficiënt veredelingsproces in staat is geweest in korte tijd (circa zeven maanden) WT 8106 te ontwikkelen. De rechtbank achtte deze bewering van [A] c.s. onwaarschijnlijk al omdat vooralsnog het uitgangspunt is dat de kans dat [A] een moederlijn kon verkrijgen met een dermate grote genotypische verwantschap met OP 0802, één op zestien miljoen is (vergelijk r.o. 5.27.). Het herhalen van dit proces onder supervisie dient er toe te laten zien dat, ondanks deze zeer kleine kans, [A] c.s. in staat is geweest een dergelijk nauw verwante moederlijn te verkrijgen.
2.6.
Ook de onder 1 vermelde deskundigenverklaringen kunnen steun bieden aan de stellingen van [A] c.s.
2.7.
Dat het door [A] c.s. voorziene (of gewenste) resultaat van de genoemde onderzoeken geen sluitend bewijs zou kunnen leveren in zijn voordeel, zoals Enza betoogt, is niet doorslaggevend. Immers, bij het leveren van tegenbewijs gaat het slechts om het ontzenuwen van het voorshands bewezen geachte, niet per se het sluitend weerleggen daarvan. Enza betoogt voorts ten aanzien van het veredelingsproces dat een strikte herhaling daarvan niet mogelijk is omdat het uitgangsmateriaal niet meer voorhanden is, en omdat [A] dat proces zou moeten uitvoeren, wat geen getrouw beeld kan geven omdat [A] dat met de kennis van nu (zeven jaar meer ervaring) zou doen. Enza verzoekt de rechtbank met dit argument in wezen nu al te oordelen over de bewijskracht van dit bewijsmiddel, wat niet is toegestaan omdat dit oordeel een prognose omtrent het te leveren bewijs inhoudt.
2.8.
Het bewijsaanbod van [A] c.s. is ook voldoende specifiek. Het feit dat [A] c.s. nog niet de namen van deskundigen noemt, zodat niet kan worden beoordeeld of deze deskundigen geschikt en in staat zijn een verklaring af te leggen, maakt het aanbod als zodanig niet onvoldoende specifiek of vaag. Hetzelfde geldt voor de omschrijving van de aangekondigde onderzoeken. De onderzoeksopdracht volgt naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks en voldoende specifiek uit de door [A] c.s. ingenomen stellingen, en daarbij gaat het bovendien om (precies) dezelfde onderzoeken die Enza ook heeft laten uitvoeren door Naktuinbouw (het DUS-onderzoek en het Variety Tracer onderzoek naar de genotypische overeenstemming).
2.9.
Enza benadrukt in haar bezwaren tegen de voorgestelde bewijsvoering dat [A] c.s. reeds zes jaar de gelegenheid heeft gehad de aangekondigde onderzoeken uit te voeren, en dat [A] c.s. bij de akte na tussenvonnis het relevante bewijs nog steeds niet heeft overgelegd maar dit slechts aankondigt. Het nu nog laten uitvoeren van - met name - de onderzoeken leidt volgens Enza tot grote vertraging in de procedure omdat deze onderzoeken tenminste anderhalf à twee jaar duren. Daarmee is volgens Enza het huidige bewijsvoorstel van [A] c.s. in strijd met de goede procesorde.
2.10.
Ieder partij in een (civiele) procedure heeft het recht tegenbewijs te leveren tegen een door de rechtbank voorshands bewezen geachte stelling. De omstandigheid dat [A] c.s. niet eerder is begonnen met de nu door hem voorziene bewijsvoering is in elk geval onvoldoende om dit fundamentele recht te verspelen. Immers, zes jaar geleden was de onderhavige procedure nog niet aanhangig, laat staan dat [A] c.s. wist wat daarvan de uitkomst zou zijn. Enza heeft beaamd dat de onderzoeken die [A] c.s. nu voorstelt langdurig en kostbaar zijn. Gelet daarop kan het [A] c.s. niet worden verweten dat hij, zonder zekerheid omtrent de noodzaak daarvan, die hij pas bij het tussenvonnis heeft gekregen, dergelijke langdurige en kostbare onderzoeken niet alvast heeft laten uitvoeren.
2.11.
De ingeschatte (lange) duur van de onderzoeken kan op zichzelf ook geen beslissende factor zijn voor het al dan niet toelaten van het bewijs. In het voorliggende geval is die lange duur niet alleen het gevolg van grondige en gedetailleerde onderzoeksprotocollen, maar ook van het feit dat het voortbrengen en uitzaaien van zaden en het opgroeien van planten nu eenmaal (geruime) tijd in beslag neemt. Dat geldt niet alleen voor het kruisen van WT 0007 met de vader van WT 8106 en het laten opgroeien en analyseren van deze kruisingen, maar ook voor het (daarop volgende) genotypische tegenonderzoek. Zoals te zien in de door Enza overgelegde Project Rapportage VT11-003 van Naktuinbouw heeft het genotypische onderzoek dat Enza voor deze zaak met betrekking tot WT 8106 heeft laten uitvoeren al met al twee jaar geduurd. Nu de door [A] c.s. genoemde onderzoeken relevant zijn voor het beoogde tegenbewijs en niet is gesteld of gebleken dat deze onderzoeken sneller kunnen worden uitgevoerd, komt het doen (uitvoeren) en het gebruiken van de resultaten daarvan in deze procedure niet in strijd met de goede procesorde.
2.12.
Het voorgaande geldt echter niet zonder meer voor het herhalen van het veredelingsproces door [A] . Zoals in het tussenvonnis overwogen (vergelijk r.o. 4.2.) duurt een ‘normaal’ veredelingstraject vijf à zes jaar. Hoewel [A] c.s. heeft betoogd dat hij zeventien rassen, waaronder WT 8106, op termijn van circa zeven maanden heeft kunnen ontwikkelen, acht de rechtbank dat op basis van het door Enza aangevoerde onwaarschijnlijk. Op dit moment is daarom geen betrouwbare inschatting te maken van het tijdsbeslag van het veredelingsproces. Het uitgangsmateriaal dat [A] c.s. heeft gebruikt om zijn rassen te ontwikkelen is verloren gegaan en zijn veredelingsadministratie, althans de aantekeningen die [A] heeft gemaakt bij het veredelen, zijn naar zijn eigen zeggen weggeraakt bij zijn verhuizing(en). Deze omstandigheden, die in de risicosfeer van [A] c.s. liggen, maken naar het oordeel van de rechtbank dat het herhalen van het veredelingsproces in elk geval de reële mogelijkheid van onevenredige vertraging van de procedure met zich brengt. Daarbij komt dat deze exercitie, zoals [A] c.s. zelf terecht aangeeft, niet zinvol is als de planten die hiermee worden verkregen niet genotypisch en fenotypisch worden onderzocht. Zoals eerder overwogen duren deze onderzoeken, die overigens in dit geval parallel zouden kunnen worden uitgevoerd, gezamenlijk ongeveer twee jaar. Al met al is naar het huidige inzicht met het herhalen van het veredelingsproces een periode van in elk geval twee jaar en zeven maanden gemoeid, maar waarschijnlijk (veel) langer.
2.13.
Het belang van een voortvarende procesvoering afwegend tegen het belang van de gedaagde om zich naar behoren te kunnen verweren (inclusief de mogelijkheid van bewijsvoering) en gelet op tijd die volgens [A] c.s. nodig was voor het ontwikkelen van de nieuwe rassen, waaronder WT 8106, komt de rechtbank tot de slotsom dat het herhalen van het veredelingsproces in het kader van het tegenbewijs in deze zaak in strijd komt met de goede procesorde indien daarmee meer tijd is gemoeid dan drie jaar. Deze periode moet ook ruim voldoende worden geacht om alle eerder besproken onderzoeken uit te laten voeren. Voor de deskundigenverklaringen is naar inschatting van de rechtbank een periode van zes maanden ruim voldoende.
2.14.
De slotsom van het voorgaande is dat [A] c.s. zal worden toegelaten tot het door hem aangekondigde bewijs op de wijze als hierna vermeld. De zaak zal thans eerst worden verwezen naar de rol van 2 november 2016 voor het overleggen van de aangekondigde deskundigenverklaringen. De zaak zal, gelet op de in de voorgaande rechtsoverweging genoemde termijn van drie jaar, vervolgens worden aangehouden tot uiterlijk 8 mei 2019 voor verdere uitvoering van de gewenste onderzoeken en herhaling van het veredelingsproces.
2.15.
Teneinde onredelijke vertraging van de procedure te voorkomen ziet de rechtbank aanleiding op grond van artikel 20 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering maatregelen te treffen. [A] c.s. dient na verloop van iedere periode van zes maanden vanaf de vonnisdatum over de voortgang van de bewijsvergaring te rapporteren aan na te noemen rechter-commissaris en aan de wederpartij. De rechter-commissaris kan instructies geven in het belang van de voortgang van de procedure. In geval van onvoldoende voortgang, kan de zaak, al dan niet op verzoek van een partij daartoe, ambtshalve op de rol worden geplaatst voor uitlating van partijen over de vraag of, en, zo ja, de wijze waarop de procedure zou dienen te worden voortgezet.
2.16.
Na het overleggen van genoemd bewijsmateriaal zal Enza in de gelegenheid worden gesteld bij akte daarop te reageren alvorens vonnis wordt gewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
laat [A] c.s. toe met de door hem in zijn akte van 22 juli 2015 aangekondigde bewijsmiddelen tegenbewijs te leveren tegen het voorshandse oordeel van de rechtbank dat [A] het beschermde ras OP 0802 herhaald (heeft) gebruikt voor het voortbrengen van zaden van het ras WT 8106;
3.2.
bepaalt dat de zaak wordt verwezen naar de rol van 2 november 2016 voor het overleggen van de deskundigenverklaringen;
3.3.
bepaalt dat [A] c.s. over de voortgang van de bewijsvergaring iedere zes maanden na de datum van dit vonnis verslag doet aan mr. P. Burgers, hierbij benoemd tot rechter-commissaris, en aan de wederpartij;
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.G.J. de Heij, mr. P. Burgers en dr. ir. A.J.P. van Wijk en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2016.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht