ECLI:NL:RBDHA:2016:5053

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
16/8266
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen en verantwoordelijkheidsverdeling onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende asielaanvragen van twee eisers. De eisers, die in Duitsland asiel hadden aangevraagd, stelden dat Nederland verantwoordelijk was voor de behandeling van hun aanvragen. De rechtbank oordeelde dat Duitsland op basis van de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvragen, aangezien de eisers op 13 december 2015 asiel hadden aangevraagd in Duitsland en Duitsland zijn verantwoordelijkheid had bevestigd door middel van een claimakkoord. De rechtbank verwierp de stelling van eisers dat zij geen asielaanvragen in Duitsland hadden ingediend en dat zij de intentie hadden om naar Nederland te reizen voor asiel.

De rechtbank onderzocht ook de claim van eiser 1 dat hij afhankelijk was van zijn in Nederland wonende broer. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was van een ernstige ziekte die deze afhankelijkheid rechtvaardigde, en dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die de verantwoordelijkheid van Nederland voor de behandeling van de aanvragen zouden rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen ongegrond en wees de verzoeken om voorlopige voorzieningen af. De uitspraak werd mondeling gedaan en de rechtbank gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/8266, 16/8270, 16/8275 (beroepen) en AWB 16/8268, 16/8271, 16/8276 (verzoeken)
V-nummers: [v-nummers]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 4 mei 2016 in de zaken tussen

[naam1] , eiser 1 en verzoeker 1,

[naam2], eiseres en verzoekster, en
[naam3], eiser 2 en verzoeker 2,
hierna gezamenlijk te noemen eisers,
gemachtigde mr. H.W.F. Klarenaar,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. A. Hadfy-Kovacs.

Procesverloop

Bij drie besluiten van 20 april 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling ervan.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Eisers hebben tevens voorlopige voorzieningen verzocht ter voorkoming van uitzetting hangende hun beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2016. Eisers zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. M.B. van den Toorn-Volkers namens hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M. Aleid, tolk in de Arabische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van de zitting direct mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt als volgt.
2. De rechtbank is van oordeel dat uit de gegevens van Eurodac genoegzaam is af te leiden dat eisers op 13 december 2015 asiel hebben aangevraagd in Duitsland. Duitsland heeft desgevraagd zijn verantwoordelijkheid bevestigd door het claimakkoord voor eisers van 18 februari 2016. De stelling van eisers dat zij geen asielaanvragen hebben ingediend en altijd de intentie hebben gehad naar Nederland te reizen om hier asiel aan te vragen, doet aan eerder genoemde verantwoordelijkheid van Duitsland niet af.
3. Ter beoordeling staat vervolgens of Nederland de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers aan zich had moeten trekken.
4. Met betrekking tot de gestelde afhankelijkheid van eiser 1 van zijn in Nederland wonende broer, wordt het volgende overwogen. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Verordening 2004/2013/EU (Dublinverordening) dient sprake te zijn van ernstige ziekte. Dat eiser 1 aan een ernstige ziekte lijdt is de rechtbank niet gebleken. Uit de door eisers ingebrachte brief van klinisch psycholoog J.W. Sepers van 12 april 2016 blijkt dat eiser 1 lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. Uit dit stuk blijkt bovendien niet dat eiser 1 afhankelijker is van zijn broer dan van zijn ouders (eiser 2 en eiseres). Bovendien is er geen brief van eisers broer die de gestelde bereidheid om voor eiser 1 te zorgen bevestigt. Ook overigens is niet gebleken van heel bijzondere feiten en omstandigheden die ertoe hadden moeten leiden dat verweerder de aanvragen aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
5. Verweerder heeft daarom terecht de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen.
6. De beroepen zijn ongegrond. De verzoeken om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank, in de zaken met nrs. AWB 16/8266, 16/8270 en 16/8275:
- verklaart de beroepen ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaken met nrs. AWB 16/8268, 16/8271 en 16/8276:
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter en voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op het beroep, kan binnen een week na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.