1.3Op 26 januari 2015 heeft werknemer een WIA-uitkering aangevraagd. Deze aanvraag is gehonoreerd met het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de werknemer op 2 mei 2015 volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Uit onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) blijkt namelijk dat er op 2 mei 2015 een meer dan geringe kans bestond dat werknemer zou herstellen. Omdat werknemer geen recht heeft op een IVA-uitkering, is hij terecht in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering, aldus verweerder. Voor wat betreft de ingangsdatum is uitgegaan van de datum van ziekmelding.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe allereerst aan dat dit besluit in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen, omdat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft uitgevoerd naar de eerste dag van arbeidsongeschiktheid en zonder verdere motivering vasthoudt aan de dag van uitval wegens ziekte als eerste dag van arbeidsongeschiktheid.
Verder voert eiseres aan dat verweerders oordeel over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid niet voldoet aan de eisen die de Centrale Raad van Beroep (CRvB) daaraan in zijn jurisprudentie stelt. De verzekeringsarts heeft volgens eiseres nog steeds niet gemotiveerd waarom de arbeidsongeschiktheid van werknemer niet duurzaam is door niet aan te geven op welke gronden en in welke mate verbetering van de belastbaarheid te verwachten valt. Het feit dat werknemer meerdere ernstige aandoeningen heeft, dat een eerdere behandeling niet tot een aanzienlijke verbetering van de belastbaarheid heeft geleid, dat meerdere behandelingen niet tot duurzaam herstel hebben geleid en de duur van de arbeidsongeschiktheid zijn ongunstig voor de prognose. Niet gebleken is dat een eerdere behandeling niet adequaat is geweest. Zonder onderzoek naar de wijze waarop werknemer in het verleden in arbeid heeft gefunctioneerd kan aan de vaststelling dat in het verleden langere tijd arbeid is verricht niet de conclusie worden verbonden dat werknemer met het duurzame deel van zijn beperkingen in staat moet zijn om arbeid te verrichten. De door de bezwaarverzekeringsarts geconstateerde kwetsbaarheid geeft blijvende beperkingen. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft eiseres een rapport van verzekeringsarts [verzekeringsarts], medisch adviseur bij [organisatie] te [vestigingsplaats], van 9 oktober 2015 overgelegd.
4. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts b&b van 20 november 2015, op het standpunt dat na adequate therapie nog enige cluster C persoonlijkheidstrekken kunnen resteren, maar minder dan voorheen en thans het geval is. Met die trekken heeft werknemer in het verleden langdurig gewerkt. Daarnaast betwijfelt verweerder of eind 2013 sprake was van een behandeling volgens de reguliere geneeskunde. Er is voorts wel degelijk verbetering in de tijd zowel ten aanzien van middelengebruik als depressie. Bij jaren achtereen werken, zoals werknemer heeft gedaan, is er wel degelijk sprake van duurzame belastbaarheid. Er is volgens verweerder noch sprake van een progressieve aandoening, noch van een aandoening zonder behandelmogelijkheden. Werknemer gaat gedurende twee jaar therapie volgen waardoor zijn belastbaarheid naar verwachting zal verbeteren. Daarnaast heeft de behandelaar vastgesteld dat sprake is van volledige remissie van alle verslavingen gedurende een periode van drie jaar. Volgens verweerder gaat eiseres er aan voorbij dat de depressie van werknemer op 10 november 2014 grotendeels in remissie was, waarmee de kans op verder herstel groter is dan op een terugval. Daarnaast wijst verweerder er op dat de zeer belastende externe factoren (instabiliteit in huis en relatie) inmiddels niet meer bestaan.
5. Vastgesteld wordt dat deze rechtbank in haar uitspraak van 23 september 2015, zaaknummer SGR 14/11490, heeft overwogen dat de stelling van eiseres dat de eerste ongeschiktheidsdag van werknemer niet juist is vastgesteld niet slaagt. Hetgeen eiseres in deze procedure aanvoert is niet anders dan in voornoemde procedure en daarom ziet de rechtbank geen ruimte om daarover thans anders te oordelen. Van strijd met artikel 7:11 van de Awb is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
Mocht het door eiseres tegen de uitspraak van 23 september 2015 ingediende hoger beroep slagen, zal verweerder, zoals ter zitting is toegezegd, de gevolgen daarvan voor deze zaak bezien.