ECLI:NL:RBDHA:2016:488

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 66
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zicht op uitzetting van Marokkaanse vreemdeling in het kader van vrijheidsontneming

Op 13 januari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Marokkaanse vreemdeling die in bewaring was gesteld op grond van de Vreemdelingenwet. De eiser, geboren in 1989, had beroep ingesteld tegen de voortduren van de vrijheidsontneming. De rechtbank oordeelde dat de situatie van de eiser niet zodanig was veranderd dat er geen zicht op uitzetting meer zou zijn. De rechtbank overwoog dat de onderhandelingen met Marokko over de technische omzetting van het sociale zekerheidsverdrag waren vastgelopen, maar dat dit op zich niet rechtvaardigde dat de situatie van de eiser opnieuw als onhoudbaar moest worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie voldoende voortvarend handelde en dat de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd was met de wet. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd bekendgemaakt op dezelfde dag, 13 januari 2016, door mr. M.C. Eggink, rechter, in aanwezigheid van griffier H.C. Hagen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/66
V-nr: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 januari 2016 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedag] 1989, van (gestelde) Marokkaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: jhr. mr. M. Berg),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder.

Procesverloop

Op 10 september 2015 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Op 4 januari 2016 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
Op 8 januari 2016 heeft verweerder de rechtbank inlichtingen verstrekt over de voortgang van de voorbereiding van de uitzetting. De rechtbank heeft deze inlichtingen op dezelfde datum doorgezonden aan de gemachtigde van eiser. Deze heeft per faxbericht van 11 januari 2016 op verweerders inlichtingen gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten en op grond van artikel 96 van de Vw 2000 bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Gelet op de inhoud van het dossier en de door partijen overgelegde stukken, acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om zonder zitting uitspraak te kunnen doen.
2.
Het beroep is een vervolgberoep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank dient te beoordelen of de voortgezette toepassing daarvan sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige beroepsprocedure gerechtvaardigd is te achten.
3. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt en er geen zicht is op uitzetting. Op 17 september 2015 heeft verweerder een laissez passer (lp) aanvraag verzonden naar de Marokkaanse autoriteiten. Verweerder heeft drie maal gerappelleerd en nog immer is er geen lp afgegeven. Van belang daarbij is dat verweerder beschikt over een kopie van eisers paspoort. Van verweerder mag worden verwacht dat hij navraag doet naar het uitblijven van een lp. Dat klemt temeer nu Nederland geen overeenstemming heeft bereikt met Marokko over de wijziging van het bilaterale sociale zekerheidsverdrag en het ontbreken daarvan eerder tot het besluit van Marokko heeft geleid af te zien van het terugnemen van uit te zetten Marokkanen.
4. De rechtbank overweegt het volgende. Het is eiser die dient te voldoen aan zijn vertrekplicht. Daartoe dient hij de nodige informatie te geven en medewerking te verlenen, ondersteund door documenten. Uit het dossier blijkt dat eiser sinds 18 juni 2015 geen rechtmatig verblijf meer heeft en Nederland diende te verlaten. Daaraan heeft hij geen gevolg gegeven. Sinds het sluiten van het vorige onderzoek door de rechtbank heeft verweerder op 2 december en 21 december 2015 schriftelijk gerappelleerd naar het lopende onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten. Op 14 december 2015 heeft verweerder getracht een vertrekgesprek te voeren met eiser, maar eiser heeft laten weten daar geen interesse in te hebben. Ook blijkt uit het dossier dat eiser geweigerd heeft om de lp-aanvraag in te vullen. Verder blijkt uit het dossier dat verweerder inderdaad over een kopie van het paspoort van eiser beschikt, welk paspoort geldig zou zijn van 7 augustus 2012 tot 7 augustus 2017. Het originele paspoort heeft eiser echter niet overgelegd en bovendien stelt eiser dat er nooit een paspoort is aangevraagd. Het is eiser zelf die het onderzoek kan bespoedigen door het originele document over te leggen. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat dat voor verweerder een reden zou kunnen zijn om op dossierniveau te rappelleren.
Verder is de rechtbank van oordeel dat, alhoewel de onderhandelingen met betrekking tot de technische omzetting van het met Marokko gesloten akkoord in een protocol tot wijziging van het bilaterale sociale zekerheidsverdrag tussen Nederland en Marokko zijn vastgelopen (waarbij eiser verwijst naar de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 december 2015, met als referentie [referentienummer] ), dit gegeven op zich nog niet de conclusie rechtvaardigt dat de situatie die zich op 9 december 2014 (en enige tijd nadien) heeft voorgedaan, zich thans opnieuw voordoet. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend handelt en ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn ontbreekt. De beroepsgrond faalt.
5. De rechtbank concludeert dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
6. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 13 januari 2016 door mr. M.C. Eggink, rechter, in aanwezigheid van H.C. Hagen, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: HH
Coll:
D: C
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.