Op 13 januari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Marokkaanse vreemdeling die in bewaring was gesteld op grond van de Vreemdelingenwet. De eiser, geboren in 1989, had beroep ingesteld tegen de voortduren van de vrijheidsontneming. De rechtbank oordeelde dat de situatie van de eiser niet zodanig was veranderd dat er geen zicht op uitzetting meer zou zijn. De rechtbank overwoog dat de onderhandelingen met Marokko over de technische omzetting van het sociale zekerheidsverdrag waren vastgelopen, maar dat dit op zich niet rechtvaardigde dat de situatie van de eiser opnieuw als onhoudbaar moest worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie voldoende voortvarend handelde en dat de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd was met de wet. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd bekendgemaakt op dezelfde dag, 13 januari 2016, door mr. M.C. Eggink, rechter, in aanwezigheid van griffier H.C. Hagen.