ECLI:NL:RBDHA:2016:4822

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
C/09/508341 / KG RK 16-584
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens arbeidsverleden bij de landsadvocaat in een civiele procedure

Op 18 april 2016 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking van mr. J.S. Honée afgewezen. Het verzoek werd ingediend door de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) en een tweede verzoeker, bijgestaan door mr. O.M.B.J. Volgenant. De wraking was gebaseerd op het arbeidsverleden van de rechter, die eerder als advocaat bij de landsadvocaat had gewerkt en de Staat had bijgestaan in juridische procedures. De hoofdzaak betreft een geschil over de regelgeving voor het gebruik van drones door journalisten. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter, ondanks haar verleden, niet betrokken was bij de hoofdzaak en dat er geen objectieve redenen waren om aan haar onpartijdigheid te twijfelen. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter sinds 2011 als rechterlijk ambtenaar werkzaam is en dat de omstandigheid dat zij eerder voor de Staat heeft gewerkt, op zichzelf niet voldoende is om aan haar onpartijdigheid te twijfelen. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de wrakingskamer, bestaande uit mrs. E.A.G.M. van Rens, M.J. Soffers en M. Knijff, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2016/17
zaak-/rekestnummer wrakingszaak: C/09/508341/ KG RK 16-584
zaak-/rolnummer hoofdzaak: C/09/489340 HA ZA 15-629
datum beschikking: 18 april 2016
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaken van:

1.De Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ),

gevestigd te Amsterdam,
2.
[verzoeker sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
bijgestaan door mr. O.M.B.J. Volgenant te Amsterdam,
strekkende tot wraking van:
mr. J.S. Honée,
rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende in deze zaak is de Staat der Nederlanden (Ministerie van Infrastructuur en Milieu en Ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna: de Staat), bijgestaan door mr. M. Rus-Van der Velde te Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Bij de rechtbank Den Haag is een civiele procedure tussen verzoekers en de Staat aanhangig met betrekking tot, zakelijk weergegeven, de regelgeving ten aanzien van het gebruik van drones door journalisten. In die procedure is een comparitie na antwoord bevolen voor de meervoudige kamer. Deze meervoudige kamer zou aanvankelijk bestaan uit mrs. L. Alwin (voorzitter), I.A.M. Kroft en I. Brand. Verzoekers hebben op 29 maart 2016 geconstateerd dat mr. Brand om organisatorische redenen is vervangen door mr. J.S. Honée (hierna: de rechter).
1.2.
Verzoekers hebben aan de hand van het Register Beroepsgegevens en Nevenbetrekkingen vastgesteld dat de rechter als advocaat werkzaam is geweest op het kantoor van de landsadvocaat en in die hoedanigheid namens de Staat zaken heeft behandeld. Bij brief van 29 maart 2016 heeft mr. Volgenant de rechtbank gevraagd of in het beroepsverleden van de rechter aanleiding wordt gezien om haar te vervangen. Mr. J.M.J. Keltjens, voorzitter van Team Handel van de rechtbank Den Haag, heeft bij brief van 31 maart 2016 meegedeeld dat, zakelijk weergegeven, geen aanleiding wordt gezien om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter en aldus geen aanleiding wordt gezien haar te vervangen. Op 31 maart 2016 hebben verzoekers een verzoek tot wraking van de rechter ingediend, voor zover de rechter zich niet terugtrekt of verzoekt zich te mogen verschonen. Mr. Alwin heeft bij brief van 31 maart 2016 meegedeeld dat de rechter zich niet zal terugtrekken uit de meervoudige kamer en zich niet ter zitting zal verschonen. De zaak is vervolgens doorgeleid naar de wrakingskamer.
1.3.
De rechter heeft schriftelijk verweer gevoerd tegen het wrakingsverzoek, ter griffie ingekomen op 1 april 2016.
1.4.
De belanghebbende heeft bij e-mail van 31 maart 2016 meegedeeld zich te refereren aan het oordeel van de wrakingskamer en niet ter zitting van de wrakingskamer aanwezig te zullen zijn.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 4 april 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Namens verzoekers is mr. Volgenant verschenen. De rechter is eveneens verschenen, vergezeld van mrs. Alwin, Kroft en Keltjens. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Mr. Volgenant heeft daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen.

3.Het standpunt van verzoekers

3.1.
Verzoekers hebben als wrakingsgrond aangevoerd dat, zakelijk weergegeven, de rechter als advocaat werkzaam is geweest bij de landsadvocaat van september 2007 tot en met september 2011. In die periode heeft de rechter de Staat als advocaat bijgestaan in juridische procedures. Verzoekers wijzen daarbij in het bijzonder op een zaak waarbij hetzelfde ministerie procespartij was dat verantwoordelijk is voor de regelgeving die in de hoofdzaak ter discussie staat. De rechter is in de periode dat zij werkzaam was bij de landsadvocaat een collega geweest van mrs. Rus-Van der Velde, Kingma en Brans die in de hoofdzaak de Staat vertegenwoordigen. Door een en ander lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade.
3.2.
Verzoekers hebben ter zitting nog gesteld dat de rechter bekend is met de door de Staat gehanteerde processtrategie, hetgeen afbreuk doet aan haar onpartijdigheid. Verder zijn de gegevens over het arbeidsverleden van de rechter zoals gepubliceerd in het Register Beroepsgegevens en Nevenbetrekkingen niet volledig, nu de beroepsgegevens over de periode van 1 oktober 2011 tot 28 september 2015 niet zijn vermeld.
3.3.
Verzoekers menen dat gezien de gevoeligheid van de principiële hoofdzaak met extra grote zorgvuldigheid naar de behandelend rechters moet worden gekeken. In een dergelijke zaak moet de schijn van partijdigheid boven iedere twijfel verheven zijn. Daarbij hebben verzoekers ook de vraag opgeworpen of een of meer van de leden van deze wrakingskamer in het arbeidsverleden voor de Staat heeft gewerkt. Als dit het geval is vragen verzoekers dat lid of die leden zich te verschonen.
Voorts hebben zij verwezen naar een Rotterdamse, in hun ogen vergelijkbare, zaak waarbij een rechter zich heeft verschoond.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
De rechter heeft bevestigd werkzaam te zijn geweest bij de landsadvocaat. De rechter voert als verweer aan dat er sinds het beëindigen van haar dienstverband bij de landsadvocaat 4,5 jaar is verstreken. Zij voert verder aan dat zij werkzaam is geweest op de sectie bouw- en aanbestedingsrecht en dat haar werkzaamheden zich tot dat rechtsgebied beperkten. De rechter verklaart niet betrokken te zijn geweest bij de regelgeving die in de hoofdzaak aan de orde is.
4.2.
De specifieke zaken waarnaar verzoekers verwijzen speelden zes jaar geleden en hadden betrekking op een ander rechtsgebied dan de hoofdzaak. Voor zover de ambtenaren die destijds bij de zaak betrokken waren ook bij de hoofdzaak betrokken zijn, de rechter heeft dat niet kunnen vaststellen, staat dit gelet op het onderwerp van de geschillen niet aan haar onpartijdigheid in de weg.
4.3.
De rechter heeft verklaard dat zij niet heeft samengewerkt met de advocaten die de Staat in de hoofdzaak bijstaan. Deze advocaten waren werkzaam op een ander sectie dan de rechter destijds en de rechter heeft met deze advocaten ook geen sectie-overstijgende zaken behandeld. De rechter heeft geen persoonlijke banden met de advocaten, niet tijdens haar dienstverband bij het kantoor van de landsadvocaat en ook niet erna. Alumnibijeenkomsten van de landsadvocaat worden door de rechter niet bezocht.

5.De beoordeling

5.1.
In het verzoek ter zitting aan de leden van de wrakingskamer om zich te verschonen indien een van hen in het verleden werkzaam is geweest op het kantoor van de landsadvocaat ziet de wrakingskamer noch een van haar leden aanleiding om te verzoeken zich te mogen verschonen.
5.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.4.
De wrakingskamer stelt voorop dat de omstandigheid dat de rechter tot circa 4,5 jaar geleden werkzaam was als advocaat op het kantoor van de landsadvocaat en uit hoofde van die functie de Staat in juridische procedures heeft bijgestaan op zichzelf nog geen reden is om aan haar onpartijdigheid te twijfelen. De Staat is een grote entiteit die bestaat uit verschillende organen, waaronder diverse ministeries, waar bovendien veel ambtenaren werkzaam zijn. Gelet daarop zijn naar het oordeel van de wrakingskamer aanvullende omstandigheden nodig om te komen tot het oordeel dat sprake is van een vooringenomenheid van de rechter, althans van de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
5.5.
Als onweersproken staat vast dat de rechter uit hoofde van haar vorige werkkring geen betrokkenheid heeft gehad bij de hoofdzaak en ook niet bij (andere) zaken die de regelgeving als aan de orde in de hoofdzaak raken. Zij was werkzaam op de sectie bouw- en aanbestedingsrecht. Zij heeft in de periode dat zij daar werkzaam was niet samengewerkt met de advocaten die de Staat thans in de hoofdzaak vertegenwoordigen en zij onderhoudt en onderhield met deze advocaten geen persoonlijke banden. De door verzoekers aangehaalde zaken waarbij de rechter als advocaat van de Staat betrokken is geweest hebben verder betrekking op aanbestedingszaken, het rechtsgebied waarin zij werkzaam was en speelden bovendien zes jaar geleden. In het licht hiervan is de omstandigheid dat de rechter in een van die aanbestedingszaken een ministerie heeft bijgestaan dat thans ook bij de hoofdzaak is betrokken, onvoldoende om de vrees voor vooringenomenheid objectief te rechtvaardigen. Dat mogelijk dezelfde ambtenaren betrokken zouden kunnen zijn bij zowel de hoofdzaak als bij de door de rechter in haar vorige dienstbetrekking behandelde zaken – op basis van de stellingen van partijen kan de wrakingskamer dit niet vaststellen − legt onvoldoende gewicht in de schaal om te komen tot een ander oordeel.
5.6.
De stelling van verzoekers dat de rechter uit hoofde van haar vorige werkkring bekend is met de door de Staat gevoerde strategie in juridische procedures waarbij de Staat als partij betrokken is, is door de rechter gemotiveerd weersproken. De wrakingskamer voegt daar aan toe dat niet aannemelijk is dat in de variëteit van zaken die door en tegen de Staat wordt gevoerd sprake kan zijn van een algemene processtrategie, ook niet als de omstandigheid dat de Staat telkens wordt bijgestaan door een advocaat van het kantoor van de landsadvocaat in aanmerking wordt genomen.
5.7.
Nu verzoekers niet betwisten dat de rechter sinds oktober 2011 als rechterlijk ambtenaar in opleiding werkzaam is bij de rechtbank Den Haag, komt aan de omstandigheid dat hiervan geen melding wordt gemaakt in het Register Beroepsgegevens en Nevenbetrekkingen bij de beoordeling van het wrakingsverzoek geen gewicht toe.
5.8.
Verzoekers stellen dat het geschil in de hoofdzaak gevoelig is en een principiële kwestie betreft. Deze omstandigheid maakt – wat er ook van zij − niet dat ten aanzien van de beoordeling of sprake is vooringenomenheid van de rechter jegens procespartijen een andere, striktere, toets moet worden aangelegd.
Het gegeven dat een Rotterdamse rechter in een andere civiele zaak heeft verzocht zich te mogen verschonen omdat hij in het verleden werkzaam is geweest bij het kantoor van de landsadvocaat en dat dat verzoek is toegewezen, brengt de wrakingskamer in deze zaak niet tot een ander oordeel. Iedere zaak vraagt immers om een eigen afweging, waarbij steeds met alle specifieke omstandigheden rekening kan worden gehouden.
5.9.
De wrakingskamer komt tot de slotsom dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoekers p/a mr. Volgenant;
• belanghebbende in de hoofdzaak, p/a mr. Rus-Ven der Velde;
• mr. J.S. Honée.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.A.G.M. van Rens, M.J. Soffers en M. Knijff, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2016.