ECLI:NL:RBDHA:2016:478

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
4457091 RL EXPL 15-27944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Provisionele vordering tot opheffing conservatoir beslag en bevoegdheid kantonrechter

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2016 uitspraak gedaan in een incident betreffende een provisionele vordering tot opheffing van conservatoir beslag. De eiseres, aangeduid als '[eiseres]', heeft conservatoir beslag gelegd op de gelden van de besloten vennootschap WLP Projects & Services B.V. (hierna: 'WLP') en op een leaseauto. WLP heeft in het incident gevorderd dat het beslag opgeheven wordt, stellende dat er geen vordering van [eiseres] op haar bestaat en dat het beslag onterecht is gelegd. WLP beroept zich op artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en stelt dat [eiseres] de voorzieningenrechter onjuist heeft geïnformeerd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering in het incident tijdig is ingesteld en dat er sprake is van een spoedeisend belang voor WLP. De rechter heeft vervolgens beoordeeld of hij bevoegd is om te beslissen op de incidentele vordering tot opheffing van het beslag. De kantonrechter concludeert dat hij bevoegd is, omdat de hoofdzaak onder zijn competentie valt.

Na beoordeling van de argumenten van beide partijen, oordeelt de kantonrechter dat er geen gronden zijn voor opheffing van het beslag. De stelling van WLP dat [eiseres] onjuist heeft gehandeld, kan niet in dit stadium worden beoordeeld, aangezien dit onderwerp in de bodemprocedure aan de orde zal komen. De kantonrechter wijst de vorderingen van WLP af en veroordeelt WLP in de proceskosten. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling in de hoofdzaak, waarbij een comparitie van partijen is gepland op 11 maart 2016.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
FH
Rolnr.: 4457091 RL EXPL 15-27944
13 januari 2016

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

[eiseres] ,wonende te [woonplaats] ,eisende partij in de hoofdzaak,

verwerende partij in het incident,
gemachtigde: mr. C.H. Remmelink,
tegen

de besloten vennootschap WLP Projects & Services B.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te Zoetermeer,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
gemachtigde: mr. J. Blom.
Partijen worden aangeduid als “ [eiseres] ” en “WLP”.

De procedure

1. De kantonrechter heeft kennis genomen van:
  • de dagvaarding van 14 september 2015;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende provisionele vordering
opheffing beslag en (voorwaardelijke) eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in het incident.

De feiten

2.1
WLP is een bedrijf dat zich richt op het ondersteunen van bouw-, klus- en installatiebedrijven bij het realiseren van diverse projecten. De ondersteuning van WLP bestaat uit het adviseren, begeleiden, coördineren en installeren in de breedste zin van het woord.
2.2
De indirect bestuurder van WLP, de heer [S.] (hierna: [S.] ) is op [xx] 2015 overleden.
2.3
[eiseres] en [S.] zijn sinds februari 2015 bekenden van elkaar.
2.4
[eiseres] heeft een Seat Mii, met kenteken 5-KXS-13 bij Huurmij B.V. gehuurd van 15 februari 2015 tot en met 6 maart 2015.
2.5
[eiseres] heeft met Alpha Credit Nederland B.V. een lease-overeenkomst gesloten met betrekking tot een Peugeot 308 SW met kenteken 8-ZRD-68 (hierna: de Peugeot). Op de achterzijde van de auto is een sticker aangebracht met de website en het telefoonnummer van WLP.
2.6
Met de voertuigen met de kentekens zoals onder 2.4 en 2.5 vermeld en een ander voertuig met kenteken 4-XBP-17 zijn meerdere verkeersovertredingen begaan, waarvoor [eiseres] diverse sancties heeft ontvangen.
2.7
Bij e-mail van 5 juni 2015 van [eiseres] aan [S.] via e-mailadres [xx] heeft [eiseres] [S.] gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 8.412,08. In de e-mail wordt aangegeven dat dit bedrag ten titel van lening is voorgeschoten. Betaling van voornoemd bedrag is uitgebleven.
2.8
Na daartoe op 28 augustus 2015 verlof van de voorzieningenrechter te hebben gekregen, heeft [eiseres] op dinsdag 1 september 2015 conservatoir beslag gelegd op alle gelden en/of geldswaarden die de naamloze vennootschap ING N.V. van WLP onder zich heeft en/of deze aan WLP verschuldigd is of zal worden. Tevens heeft [eiseres] op 2 september 2015 beslag tot afgifte op de Peugeot gelegd.

De vordering

in het incident:
3.1
WLP heeft gevorderd dat de door [eiseres] gelegde conservatoire derdenbeslagen onmiddellijk zullen worden opgeheven en dat het [eiseres] voor de duur van het geding verboden is andere conservatoire derdenbeslagen onder WLP te leggen, beide vorderingen op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag na betekening van het incidentele vonnis. Daarnaast vordert WLP [eiseres] te veroordelen in de kosten van het incident.
3.2
WLP heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat van een vordering van [eiseres] op haar geen sprake is en dat [eiseres] ten onrechte beslag heeft gelegd. WLP beroept zich daarbij op artikel 705 lid 2 Rv. Volgens WLP (i) heeft [eiseres] de voorzieningenrechter bij het vragen van verlof onvolledig geïnformeerd, althans misleid en (ii) is het door [eiseres] ingeroepen recht (summierlijk) ondeugdelijk. WLP heeft een spoedeisend belang bij haar incidentele vordering nu zij door het beslag in acute financiële problemen is gekomen.

Het verweer

in het incident:
4.1
[eiseres] heeft als verweer aangevoerd dat sprake was van een zakelijke relatie met WLP en dat [S.] als [functie] van WLP jegens [eiseres] heeft gehandeld. [S.] heeft namens WLP gebruik gemaakt van de Peugeot en de overige twee (huur)auto’s om zijn werkzaamheden voor WLP te kunnen verrichten.

De beoordeling

in het incident:
5.1
De vordering in het incident is tijdig ingesteld.
5.2
Gelet op de bewoording van artikel 705 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de kantonrechter eerst te beoordelen of hij in het voorliggende geval bevoegd is te beslissen op een incidentele vordering tot opheffing van het beslag. Volgens dit artikel is namelijk bevoegd te beslissen op een vordering tot opheffing van het beslag de voorzieningenrechter die verlof tot het beslag heeft gegeven,
onverminderd de bevoegdheid van de gewone rechter. De vraag is of met de gewone rechter mede bedoeld wordt de kantonrechter in het geval de hoofdzaak een vordering betreft die tot de competentie van de kantonrechter behoort.
5.3
De kantonrechter is van oordeel dat hij in het voorliggende geval bevoegd is. Uit de wetsgeschiedenis vloeit niet voort dat met de gewone rechter niet ook de kantonrechter bedoeld kan zijn, die oordeelt over de hoofdzaak. Indien de kantonrechter in de hoofdzaak kan beslissen over het lot van een in verband daarmee gelegd beslag, ligt het voor de hand te veronderstellen dat de kantonrechter tevens kan beslissen over een in de kern gelijke vordering, die niet (zoals mede in dit geval) bij wijze van reconventionele vordering in de hoofdzaak wordt ingeleid, maar bij wijze van incidentele vordering.
5.4
Gelet op de aard van de vordering is sprake van een spoedeisend belang en is WLP ontvankelijk in haar vorderingen.
5.5
Op grond van artikel 705 lid 2 Rv kan de opheffing van het beslag onder meer worden uitgesproken bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven normen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld. In beginsel ligt het op de weg van degene die opheffing van het beslag vordert om aannemelijk te maken dat sprake is van een opheffingsgrond, maar de rechter dient telkens te beslissen aan de hand van de beoordeling van hetgeen door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Deze beoordeling kan niet los geschieden van een afweging van de wederzijdse belangen, waarbij van belang is de inschatting van het risico enerzijds dat de beslaglegger geen verhaal heeft indien hij over een deugdelijke vordering blijkt te beschikken en het risico anderzijds dat geen verhaal mogelijk zal zijn voor door een onterecht gelegd beslag bij de beslagene ontstane schade.
5.6
Op grond van de stellingen van partijen en de stukken die zij in de procedure hebben gebracht is de kantonrechter niet van oordeel dat [eiseres] de voorzieningenrechter bij het vragen van verlof onvolledig heeft geïnformeerd, althans misleid. Volgens WLP komt die misleiding er in de kern op neer dat [eiseres] steeds met [S.] in privé en niet met hem als vertegenwoordiger van WLP afspraken heeft gemaakt rondom het gebruik van de auto’s en heeft [eiseres] daarover een verkeerde voorstelling van zaken gegeven. WLP is aldus niet aansprakelijk voor de vordering. Naar het oordeel van de kantonrechter kan, gelet op de uiteenlopende stellingen van partijen, die stelling in het bestek van deze provisionele vordering niet worden beoordeeld. Daarvoor is de reeds aanhangige bodemprocedure, waar het geschil in volle omvang zal worden getoetst, de aangewezen weg. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan de stellingen van partijen die daarop betrekking hebben.
5.7
Hetgeen de kantonrechter in 5.6 heeft overwogen geldt ook ten aanzien van de stelling dat volgens WLP is gebleken van summierlijke ondeugdelijkheid van de vorderingen van [eiseres] . Het is de kantonrechter niet gebleken dat WLP een zodanig groot belang heeft bij opheffing van het beslag, dat van haar niet kan worden gevergd dat zij de afloop van de bodemzaak afwacht. De enkele stelling van WLP dat zij diverse werknemers en leveranciers niet heeft kunnen betalen, is hiertoe onvoldoende. WLP heeft die stelling overigens ook niet met stukken onderbouwd.
5.8
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat thans geen gronden bestaan voor opheffing van het beslag en dat de belangen van WLP bij de opheffing voorshands niet als voldoende zwaarwegend moeten worden beoordeeld, zodat de incidentele vordering van WLP tot opheffing van de conservatoire derdenbeslagen wordt afgewezen.
5.9
Ook de vordering van WLP om [eiseres] te verbieden (voor de duur van het geding) andere conservatoire derdenbeslagen dan wel conservatoire beslagen onder WLP te leggen zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, worden afgewezen.
5.1
WLP zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
in de hoofdzaak
5.11
Nu in de hiervoor aangegeven zin een beslissing is genomen ten aanzien van de incidentele vordering van WLP dient nader beslist te worden in de hoofdzaak en de kantonrechter zal in dat verband de hierna te noemen ordemaatregelen treffen. Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.

De beslissing

De kantonrechter:
in het incident:
1. wijst de vorderingen af;
2. veroordeelt WLP tot betaling van de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 400,00 wegens salaris gemachtigde;

in de hoofdzaak:

3. bepaalt een
comparitie van partijen op vrijdag 11 maart 2016 te 09.30 uur, welke zal worden gehouden in het Paleis van Justitie op het adres Prins Clauslaan 60, 2595 AJ te ’s-Gravenhage en roept partijen op voor deze zitting te verschijnen en deze oproep daarvoor mee te nemen;
4. wijst partijen erop dat het doel van deze zitting is het verkrijgen van inlichtingen en het beproeven van een regeling;
5. wijst partijen erop dat zij, indien gewenst, de mogelijkheid hebben tenminste één week voor de zittingsdatum ter griffie stukken te overleggen, onder gelijktijdige toezending van deze stukken aan de wederpartij;
6. wijst partijen erop dat een eventueel niet verschijnen ter comparitie in het nadeel van een niet verschenen partij kan worden uitgelegd;
7. wijst partijen erop dat uitstel van de comparitie in het algemeen niet wordt verleend; indien één der partijen in verband met absolute verhindering toch uitstel wil verzoeken, wordt een dergelijk verzoek slechts in behandeling genomen als de wederpartij hiervan op de hoogte is gesteld en het verzoek vergezeld gaat van een opgave van verhinderdata van
beidepartijen;
8. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 januari 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.