ECLI:NL:RBDHA:2016:4733

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
2 mei 2016
Zaaknummer
C/09/485060 en C/09/497009
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding, partneralimentatie en afwikkeling huwelijkse voorwaarden met betrekking tot een eenvoudige gemeenschap

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 15 maart 2016, wordt een verzoek tot echtscheiding behandeld, waarbij ook nevenvoorzieningen zoals partneralimentatie en de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden aan de orde komen. De partijen, een vrouw en een man, zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden die een uitsluiting van gemeenschap van goederen en een periodiek verrekenbeding bevatten. De vrouw verzoekt om partneralimentatie van € 2.000,- per maand, maar de rechtbank wijst dit verzoek af. De rechtbank oordeelt dat de man niet kan worden gevergd dat hij inteert op zijn vermogen voor de betaling van de alimentatie, aangezien de vrouw recht heeft op de helft van dat vermogen op basis van de huwelijkse voorwaarden. De afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden wordt pro forma aangehouden, waarbij reeds een beslissing is genomen over een groot deel van de te verrekenen bestanddelen. De rechtbank stelt vast dat de vrouw draagplichtig is voor de helft van de eigenaarslasten van de echtelijke woning vanaf 1 september 2014 en dat de man een gebruiksvergoeding aan de vrouw verschuldigd is voor dezelfde periode. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot een pro forma datum, waarbij partijen verplicht zijn om bescheiden over te leggen met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 15-2033 en FA RK 15-7524
Zaaknummer: C/09/485060 en C/09/497009
Datum beschikking: 15 maart 2016

Scheiding

Beschikking op het op 18 maart 2015 ingekomen verzoek van:

[verzoekster] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J. Bouwhuis te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[verweerder] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.E.M. Beijersbergen te Alphen aan den Rijn.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift;
  • het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
  • het F9-formulier d.d. 11 september 2015 met bijlagen van de zijde van de vrouw;
  • de brief d.d. 23 december 2015 met bijlagen van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier d.d. 23 december 2015 met bijlagen van de zijde van de vrouw, zijnde een aanvullend (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek en een gewijzigd verzoek;
  • de brief d.d. 24 december 2015 met bijlagen van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier d.d. 24 december 2015 met bijlagen van de zijde van de man.
Op 5 januari 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten. Van de zijde van zowel de vrouw als de man zijn pleitnotities overgelegd.
Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:
  • het F9-formulier d.d. 2 februari 2016 met bijlagen van de zijde van de man;
  • de brief d.d. 3 februari 2016 van de zijde van de vrouw.

Verzoek en verweer

Het verzoek, zoals dat thans luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 2.000,- per maand of een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
  • afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden conform het verzoekschrift onder de punten 9 tot en met 28,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer tegen het door de vrouw verzochte, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de man thans nog zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
  • bepaling dat het pand aan de [adres] 1 voor rekening van de vrouw wordt getaxeerd door Basis Bedrijfshuisvesting te [plaats] ;
  • bepaling dat de lasten die samenhangen met de huidige woon- of verblijfplaats van de vrouw per de datum van indiening van het verzoekschrift zonder nadere verrekening voor haar rekening komen;
  • afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden conform het verweerschrift onder de punten 16 tot en met 36,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert verweer tegen het door de man verzochte, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de vrouw nog verzocht te bepalen dat:
  • in het geval de vrouw per mei 2014 zou moeten bijdragen aan de (eigenaars)lasten van de voormalig echtelijke woning, de man te veroordelen tot betaling van een gebruikersvergoeding voor die woning over de periode van 1 september 2014 tot aan verkoop van de echtelijke woning aan derden ter hoogte van de helft van de (eigenaars)lasten, dan wel subsidiair een gebruikersvergoeding ter hoogte van 4% van de overwaarde en de door de vrouw gedane investering;
  • de man afschriften of een afschrift verschaft van de pensioenpolis(sen) althans pensioenbrie(f)ven, althans gegevens verschaft van de tot aan de door de rechtbank vast te stellen verdelingsdatum opgebouwde pensioen, alsmede te bepalen dat de man binnen drie maanden na datum echtscheidingsbeschikking overgaat tot afstorting van het ten behoeve van de vrouw opgebouwde pensioen.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [datum] te [plaats] .
  • Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende dat elke gemeenschap van goederen wordt uitgesloten, terwijl een periodiek verrekenbeding is opgenomen.

Beoordeling

Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Echtscheiding
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat de daarop steunende over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Partneralimentatie
De rechtbank zal vanwege proceseconomische redenen eerst de draagkracht van de man bespreken.
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de man voldoende draagkracht heeft om een partneralimentatie van € 2.000,- per maand te betalen. Zij voert daartoe aan dat de man de laatste jaren van het huwelijk zichzelf maandelijks € 2.500,- bruto uitkeerde. Dat hij dit thans niet meer doet, betekent volgens de vrouw niet dat hij geen draagkracht meer heeft, nu de draagkracht ook wordt bepaald door het vermogen van de man. Volgens de vrouw kan van de man worden verwacht dat hij inteert op zijn vermogen.
De man stelt dat hij geen draagkracht heeft enige partneralimentatie te betalen. Hij heeft per 1 augustus 2011 de activiteiten binnen zijn onderneming [bedrijfsnaam] gestaakt en medio september 2013 is het bedrijfspand verkocht. Thans voorziet hij in zijn levensonderhoud door in te teren op het vermogen uit [bedrijfsnaam] Een eventuele partneralimentatie zou moeten worden voldaan uit deze maandelijkse onttrekkingen. Volgens de man zal de vrouw dan ook moeten kiezen tussen ofwel partneralimentatie ofwel verdeling van de waarde van de aandelen van [bedrijfsnaam] Zij kan niet én al genieten over de onttrekkingen én de helft van de waarde van de aandelen per 1 mei 2014 ontvangen, nu als gevolg van de maandelijkse onttrekkingen, waaruit partneralimentatie zou kunnen worden voldaan de waarde van de onderneming maandelijks daalt, aldus de man. Verder heeft de man nog aangevoerd dat hij dagelijks bezig is met het vinden van een baan, maar dat dat, mede gelet op zijn leeftijd, lastig is.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de man tot en met 2014 een salaris ontving uit [bedrijfsnaam] van € 30.000,- bruto per jaar en dat deze salarisbetaling met ingang van 1 januari 2015 is beëindigd. De man verrichtte na verkoop van het pand in 2013 geen werkzaamheden meer van enig belang voor de vennootschap, waardoor een vergoeding in de vorm van een salaris, zowel in bedrijfseconomische als fiscale zin, niet langer aanvaardbaar was. Het ontbreken van inkomsten in de vorm van een salaris wordt als zodanig niet door de vrouw niet betwist. Echter, de draagkracht van de alimentatieplichtige wordt niet alleen door zijn inkomen uit arbeid, maar ook door zijn (inkomen uit) vermogen bepaald. Het antwoord op de vraag, of in een concreet geval van een alimentatieplichtige kan worden gevergd dat hij inteert op zijn vermogen hangt af van de omstandigheden van het geval. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de man thans voor wat betreft zijn eigen levensonderhoud inteert op het vermogen uit [bedrijfsnaam] , zijnde het vermogen dat in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen moet worden verrekend. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet van de man worden gevergd dat hij op dit vermogen inteert ten behoeve van de betaling van partneralimentatie aan de vrouw nu de vrouw, via de verrekening van dit vermogen op grond van de huwelijkse voorwaarden, in feite recht heeft op de helft van de omvang van dit vermogen. De rechtbank is voorts van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat niet is gebleken dat de man nog andere inkomsten heeft of op korte termijn zou kunnen verwerven waaruit eventueel een partneralimentatie zou kunnen worden voldaan. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om partneralimentatie dan ook afwijzen.
Eigenaarslasten en gebruiksvergoeding echtelijke woning
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw de helft van de door hem in de periode 1 mei 2014 tot 4 januari 2016 (de datum van de levering van de echtelijke woning) voldane eigenaarslasten aan hem dient te vergoeden. Deze eigenaarslasten bestaan uit rente hypothecaire geldlening, de premies van de opstal- en brandverzekering, de onroerendzaakbelasting, de afvalstoffen- en waterschapsbelasting en de kosten van (noodzakelijk) onderhoud.
De vrouw stelt dat het niet redelijk is dat zij voor de helft van de eigenaarslasten van de echtelijke woning moet bijdragen, nu de man bij uitsluiting van haar de echtelijke woning is blijven gebruiken en daarvan ook het genot heeft gehad. Indien en voor zover zij wel zou moeten bijdragen in de helft van de eigenaarslasten dan acht zij het redelijk dat zij vanaf 1 september 2014 zou moeten bijdragen en dat vanaf die datum een gebruiksvergoeding gelijk aan de helft van de eigenaarslasten ten laste van de man wordt vastgesteld. Subsidiair verzoekt zij om een gebruiksvergoeding ter hoogte van 4% van de overwaarde.
Volgens de man is de door de vrouw verzochte gebruiksvergoeding ter hoogte van de helft van de rente hypothecaire geldlening door haar onvoldoende onderbouwd. De man acht een gebruiksvergoeding van 2% van de overwaarde, gelet op de huidige rentestanden, meer op zijn plaats.
De rechtbank overweegt dat de vrouw als (mede)eigenaar van de voormalig echtelijke woning een bijdrage in de eigenaarslasten voor de helft van die lasten is verschuldigd, voor de periode dat de man alle lasten voldeed. De vrouw heeft ter zitting onbetwist gesteld dat zij tot 1 september 2014 heeft bijgedragen in de eigenaarslasten van de woning. Voorts is de man voor het gebruik van de voormalig echtelijke woning een gebruiksvergoeding aan de vrouw verschuldigd, gedurende de periode dat hij het alleengebruik van die woning heeft gehad in de periode dat de vrouw om die vergoeding heeft verzocht, te weten met ingang van 1 september 2014. De rechtbank acht het redelijk deze te berekenen op de helft van de door partijen inzake de woning verschuldigde eigenaarslasten, waarvan de rente hypothecaire geldlening de grootste last is. De rechtbank zal dan ook voor recht verklaren dat de vrouw draagplichtig is voor de helft van de eigenaarslasten met ingang van 1 september 2014 alsmede dat de man een gebruiksvergoeding aan de vrouw verschuldigd is voor de helft van de eigenaarslasten met ingang van 1 september 2014. Dit leidt er feitelijk toe dat partijen over en weer niets aan elkaar hoeven te betalen.
Gebruikerslasten echtelijke woning en gebruikerslasten woning vrouw
Nu partijen het erover eens zijn dat de gebruikerslasten van de woning van de vrouw voor haar rekening komen en de gebruikerslasten van de echtelijke woning voor rekening van de man, behoeft daarover geen beslissing meer te worden genomen.
Eenvoudige gemeenschappen
Vast staat dat tussen partijen een eenvoudige gemeenschap bestaat met betrekking tot de volgende vermogensbestanddelen:
De echtelijke woning en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening bij ING;
Inboedel;
Bankrekening en/of bij ING, [rekeningnummer] .
Ad. 1 De echtelijke woning en hypothecaire geldlening
Vast staat dat de echtelijke woning is verkocht voor een verkoopprijs van € 350.000,- en op 4 januari 2016 is geleverd aan een derde. Voorts staat vast dat de hypothecaire geldlening in totaal € 277.000,- bedroeg. Tussen partijen is niet in geschil (behoudens de vergoedingsvordering die hierna wordt besproken) dat ieder van partijen de helft toekomt van de verkoopopbrengst minus de hypothecaire geldlening en overige kosten verbonden aan de verkoop van de woning. De rechtbank hoeft hierover derhalve verder geen beslissing te nemen.
Ad. 2 Inboedel
Ter zitting is naar aanleiding van de door de vrouw ingediende inboedellijst gebleken dat partijen overeenstemming hebben over de verdeling van de inboedel. Daarbij komt dat de vrouw ter zitting voorts heeft erkend dat ook de man via het laten opknappen en verbouwen van het pand heeft geïnvesteerd in de woning aan de [adres] en dat de bij de verkoop van die woning gerealiseerde overwaarde ook hem gedeeltelijk toekomt en niet alleen de vrouw.
Concluderend aangaande de verdeling van de eenvoudige gemeenschap
De eenvoudige gemeenschap tussen partijen wordt als volgt verdeeld.
Aan de man komt toe:
  • helft toekomt van de verkoopopbrengst minus de hypothecaire geldlening en overige kosten verbonden aan de verkoop van de woning;
  • € 587,- ter zake de verdeling van het saldo op de bankrekening bij ING [rekeningnummer] .
Aan de vrouw komt toe:
  • helft toekomt van de verkoopopbrengst minus de hypothecaire geldlening en overige kosten verbonden aan de verkoop van de woning;
  • € 587,- ter zake de verdeling van het saldo op de bankrekening bij ING [rekeningnummer] .
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
Partijen zijn gehuwd onder het opmaken van huwelijkse voorwaarden bij notariële akte van 12 augustus 1975. Bij deze akte zijn partijen blijkens artikel 1 overeengekomen dat er tussen hen geen enkele gemeenschap van goederen zal bestaan. Er is voorts in artikel 6 een periodiek verrekenbeding opgenomen.
Partijen zijn het erover eens dat nu zij nooit uitvoering hebben gegeven aan het periodiek verrekenbeding op grond van artikel 1:141 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) het aanwezige vermogen wordt vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden.
Peildatum
Partijen hebben overeenstemming over de te hanteren peildatum. Voor zowel de samenstelling als de waardering van het te verrekenen vermogen dient te worden uitgegaan van 1 mei 2014, dat is de datum van het feitelijk uiteengaan van partijen indien en voor zover in het navolgende niet anders wordt overwogen.
Omvang
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank er vanuit dat partijen in de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden de volgende vermogensbestanddelen willen betrekken:
[bedrijfsnaam] ;
Rekening-courant [bedrijfsnaam] ;
Boot [naam boot] ;
Bankrekening bij ABN AMRO, [rekeningnummer] , op naam van de man;
Bankrekening bij ING, [rekeningnummer] , op naam van de vrouw;
Lijfrente Deposito bij Regiobank, [rekeningnummer] , op naam van de man en de Lijfrente Opbouw bij Regiobank, [rekeningnummer] , op naam van de man;
Bankrekening bij Nationale Nederlanden, [rekeningnummer] , op naam van de man;
Bankrekening bij Centraal Beheer Achmea, [rekeningnummer] , op naam van de man;
Bankrekening bij Centraal Beheer Achmea, [rekeningnummer] , op naam van de man;
Beleggingspolis bij Centraal Beheer Achmea, [rekeningnummer] , op naam van de man;
Hoogrentende Spaarpot Polis bij Reaal, [rekeningnummer] , op naam van de man;
Levensverzekering bij Nationale Nederlanden, [rekeningnummer] , op naam van de vrouw;
[bedrijfsnaam] eenmanszaak.
Ad. 1 [bedrijfsnaam]
De man stelt de waarde van de aandelen van de onderneming, naar aanleiding van een rapportage en een nadere toelichting van zijn adviseur de heer [naam] RA d.d. 3 augustus 2015 en d.d. 4 december 2015, op € 88.649,- per 1 mei 2014. Daarbij is uitgegaan van een waarde van de aandelen per 30 juni 2015 welke is vermeerderd met de salarislast over de periode 1 mei 2014 tot en met 31 december 2014. Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat dient te worden uitgegaan van de waarde van de aandelen per 31 december 2014 welke dient te worden vermeerderd met de salarislast over de periode 1 mei 2014 tot en met 31 december 2014 en met de overige bedrijfskosten/afschrijvingen over die periode. Deze salarislast, inclusief bijtelling voor het gebruik van de auto van de zaak, bedroeg in die periode € 22.769,- en de overige bedrijfskosten/afschrijvingen € 9.238,-. De waarde van de aandelen van de onderneming bedraagt per 1 mei 2014 derhalve € 117.050,-. De rechtbank ziet geen reden aanwezig om nog met andere kosten rekening te houden, zoals door de vrouw gesteld.
De man heeft voorts nog gesteld dat indien thans tot uitkering van de overige reserves wordt overgegaan een 25% aanmerkelijk belangheffing verschuldigd is. De vrouw stelt daarentegen dat gerekend moet worden met een belastinglatentie van 20%. Volgens haar is het niet per definitie het geval dat de overige reserve op korte termijn zal worden uitgekeerd, nu in het verleden lijfrente-uitkeringen zijn genoten door de man en er nog lijfrente polissen lopen. Bovendien kan volgens de vrouw niet zo maar dividend worden uitgekeerd.
De rechtbank zal van een 22% aanmerkelijk belangheffing uitgaan, zijnde het in 2014 tijdelijk verlaagde tarief. De rechtbank acht dit redelijk, gelet op de door partijen ingenomen standpunten alsmede gelet op de omstandigheid dat de onderneming per 1 mei 2014 is gewaardeerd.
Dit leidt tot de volgende berekening van de waarde van de onderneming. De intrinsieke waarde van de onderneming is € 117.050,-. te verminderen met de latente dividendbelasting ad € 25.751,- (22% van € 117.050,-), dat is een bedrag van € 91.299,-. De vrouw heeft een vordering op de man ter hoogte van de helft van dit bedrag.
Ad. 2 Rekening-courant [bedrijfsnaam]
De man acht het onredelijk dat de door hem gestelde rekening-courant schuld geheel voor zijn rekening komt, nu met die opnames ook de kosten van de huishouding zijn betaald.
Wat van voormeld standpunt van de man ook zij, de rechtbank is van oordeel dat de man de hoogte van zijn rekening-courant schuld niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat de rekening-courantschuld, alhoewel deze volgens de man al eerder bestond, voor in de aangifte inkomstenbelasting voor het eerst in het jaar 2014 is opgevoerd. De man stelt dat zijn rekening-courant schuld per 1 mei 2014 € 156.592,03 bedroeg. In de door de man voor de zitting ter onderbouwing overgelegde grootboekkaart over de periode 1 januari 2014 tot 1 mei 2014 wordt dat bedrag echter slechts voor een beperkt bedrag gespecificeerd. Hieruit blijkt met name opname van kleinere bedragen, onder andere ten behoeve van de Staatsloterij en daarnaast blijken opnamen ten behoeve van de advocaatkosten van de man. Op basis van deze door de man verstrekte gegevens kan niet worden vastgesteld door welke uitgaven de volledige, althans het grootste deel, van de rekening-courantschuld is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende in de gelegenheid is gesteld zijn rekening-courantschuld inzichtelijk te maken. Dat hij dat niet heeft gedaan, dient voor zijn rekening en risico te komen.
Eerst bij brief d.d. 2 februari 2016 heeft de man aangevoerd dat er in november 2013 een totaalbedrag van € 183.000,- vanaf de rekening-courant via de ABN AMRO rekening met nummer [rekeningnummer] naar de internetspaarrekening Nationale Nederlanden met nummer [rekeningnummer] en Centraal Beheer Renteplusrekening met nummer [rekeningnummer] is overgeboekt. De man stelt zich op het standpunt dat voor zover de rekening-courantschuld aan hem wordt toegerekend, de banksaldi op de peildatum dienen te worden verminderd met de bedragen die van de rekening-courant naar de spaarrekeningen zijn overgemaakt, waarna het restant van de saldi bij helfte dient te worden verdeeld. Dit omdat, indien de saldi van de spaarrekeningen op de peildatum bij helfte worden verdeeld de vrouw wordt bevoordeeld, aldus de man.
De vrouw heeft bij brief d.d. 3 februari 2016 verzocht dit standpunt als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. Zij kan daarop niet deugdelijk reageren en bovendien is aan de man ter zitting kenbaar gemaakt dat hij reeds genoegzaam de gelegenheid heeft gehad zijn standpunt aangaande de rekening-courant te onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten, aldus de vrouw.
Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat het door de man in zijn brief d.d. 2 februari 2016 ingenomen standpunt aangaande de rekening-courant tardief is. De rechtbank acht het in strijd met de goede procesorde dat de man dit gewijzigde standpunt eerst na de terechtzitting heeft ingenomen. Het had op de weg van de man gelegen dit standpunt in een eerder stadium van de procedure naar voren te brengen zodat de vrouw in de gelegenheid zou zijn geweest om hierop te reageren en de rechtbank in de gelegenheid zou zijn om hier vragen over te stellen. De rechtbank gaat dan ook aan dit standpunt voorbij en oordeelt dat de rekening-courant niet bij de verrekening betrokken dient te worden en dat deze volledig voor rekening van de man komt.
Ad. 3 Boot [naam boot]
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de waarde van de boot. Zij stellen deze vast op € 13.000,-. De vrouw heeft een vordering op de man voor de helft van dat bedrag.
Ad. 4 Bankrekening bij ABN AMRO, NL65ABNA0522808050, op naam van de man
Uit de door de man overgelegde stukken (productie 23 bij de brief van 2 februari 2016) blijkt dat het saldo op de peildatum € 1.640,37 bedraagt. De vrouw heeft een vordering op de man voor de helft van dit bedrag.
Ad. 5 Bankrekening bij ING, [rekeningnummer] , op naam van de vrouw
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat op deze bankrekening een saldo staat van
€ 17.000,-. Zij acht het niet redelijk dit saldo op haar spaarrekening in de verrekening te betrekken. Volgens haar is het bedrag gereserveerd ten behoeve van onderhoud aan haar bedrijfspand. De man is daarentegen van mening dat dit bedrag tot het te verrekenen vermogen behoort. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat op de peildatum het saldo € 17.000,- bedroeg. De rechtbank is van oordeel dat door de vrouw geen redenen zijn aangevoerd waarom dit buiten de verrekening zou moeten blijven. De man heeft een vordering op de vrouw voor de helft van dit bedrag.
Ad. 6 Lijfrente Deposito bij Regiobank, [rekeningnummer] , op naam van de man en de Lijfrente Opbouw bij Regiobank, [rekeningnummer] , op naam van de man
Uit de door de man overgelegde stukken (productie 18 bij de brief van 24 december 2015) volgt dat de rekening eindigend op het nummer 559 het vrije rekeningnummer is en dat daaraan het deposito eindigend op het nummer 954 is gekoppeld. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat het saldo van het deposito per de peildatum € 8.746,82 bedroeg, alsmede dat het saldo op het vrije rekeningnummer per de peildatum € 0,- bedroeg. Dit is als zodanig door de vrouw niet weersproken. De vrouw heeft een vordering op de man voor de helft van dit bedrag.
Ad. 7 Bankrekening bij Nationale Nederlanden, [rekeningnummer] , op naam van de man
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat het saldo op de peildatum € 96.269,62 bedroeg. Dit is als zodanig niet door de vrouw betwist. De vrouw heeft een vordering op de man voor de helft van dit bedrag.
Ad. 8 Bankrekening bij Centraal Beheer Achmea, [rekeningnummer] , op naam van de man
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat het saldo op de peildatum € 85.541,09 bedroeg. Dit is als zodanig niet door de vrouw betwist. De vrouw heeft een vordering op de man voor de helft van dit bedrag.
Ad. 9 Bankrekening bij Centraal Beheer Achmea, [rekeningnummer] , op naam van de man
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat het saldo op de peildatum € 0,- bedroeg. Dit is als zodanig door de vrouw niet betwist. Er is dan ook niets te verrekenen.
Ad. 10 Beleggingspolis bij Centraal Beheer Achmea, [rekeningnummer] , op naam van de man
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de waarde van de polis per 16 december 2014 € 1.131,07 bedroeg. Hij heeft de waarde van de polis per de peildatum bij Centraal Beheer Achmea opgevraagd. De man zal de rechtbank moeten informeren over deze waarde en de vrouw wordt in de gelegenheid gesteld hierop te reageren als hierna te melden.
Ad. 11 Hoogrentende Spaarpot Polis bij Reaal, [rekeningnummer] , op naam van de man
De man voert aan dat hij de waarde van deze polis per de peildatum bij Reaal heeft opgevraagd. De man zal de rechtbank moeten informeren over deze waarde en de vrouw wordt in de gelegenheid gesteld hierop te reageren als hierna te melden.
Ad. 12 Levensverzekering bij Nationale Nederlanden, [rekeningnummer] , op naam van de vrouw
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat deze levensverzekering in 2010 is afgekocht en dat het geld daarvan is besteed aan huishoudelijke uitgaven. Dat deze verzekering is afgekocht is door haar onderbouwd door middel van productie 22 bij de stukken van 23 december 2015. De man heeft dit niet betwist. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de afkoopwaarde van deze verzekering niet (langer) tot het te verrekenen vermogen behoort.
Ad. 13 [bedrijfsnaam] eenmanszaak
De vrouw is eigenaar van de eenmanszaak [bedrijfsnaam] . Deze eenmanszaak is gevestigd in een pand aan de [adres] . Door de vrouw wordt een winkel geëxploiteerd en worden appartementen verhuurd. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het pand geen waarde heeft en dat er mitsdien niets te verdelen valt. De man stelt zich op het standpunt dat eerst nadat het pand is getaxeerd er een definitief standpunt kan worden ingenomen over de waarde van [bedrijfsnaam] .
De rechtbank is van oordeel dat het pand aan de [adres] dient te worden getaxeerd. Dit is als zodanig ook met partijen ter zitting besproken. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de taxatie zal worden uitgevoerd door Barnhoorn Bedrijfsmakelaardij te [plaats] en dat de vrouw contact op zal nemen met deze makelaar teneinde de taxatie te laten uitvoeren. Zowel de man als de vrouw dienen in de gelegenheid te worden gesteld om de taxatie bij te wonen. De vrouw zal dit taxatierapport aan de rechtbank dienen te overleggen en een standpunt dienen in te nemen over de in de verrekening te betrekken waarde van [bedrijfsnaam] en de man wordt in de gelegenheid gesteld hierop te reageren als hierna te melden.
Stamrecht
De vrouw heeft in haar aanvullend verzoekschrift verzocht te bepalen dat de man gegevens verschaft van het tot aan de verdelingsdatum opgebouwde pensioen, alsmede te bepalen dat de man binnen drie maanden na datum echtscheidingsbeschikking overgaat tot afstorting van het ten behoeve van de vrouw opgebouwde pensioen.
Ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast komen te staan dat de man, naast een stamrecht, geen pensioen heeft opgebouwd. Voorts is ter zitting besproken dat meer informatie nodig is over het stamrecht van de man.
Bij brief d.d. 2 februari 2016 heeft de man een op 24 juni 2008 ondertekende overeenkomst ‘Stakingswinstlijfrente’ overgelegd. De man heeft zich eerst in die brief op het standpunt gesteld dat het stamrecht niet tot het te verrekenen vermogen behoort en zonder nadere verrekening aan hem toekomt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij het niet aannemelijk acht dat de stakingswinst valt onder het inkomensbegrip van artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden nu de overeenkomst ‘Stakingswinstlijfrente’ van een latere datum is.
De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat dit door de man ingenomen standpunt tardief is. De rechtbank acht het in strijd met de goede procesorde dat de man dit gewijzigde standpunt eerst na de terechtzitting heeft ingenomen. Het had op de weg van de man gelegen dit standpunt in een eerder stadium in de procedure naar voren te brengen zodat de vrouw in de gelegenheid zou zijn geweest om hierop te reageren en de rechtbank in de gelegenheid zou zijn om hier vragen over te stellen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het stamrecht tot het te verrekenen vermogen behoort. De vrouw heeft derhalve recht op de helft van de waarde van het stamrecht op de peildatum. Partijen zullen de rechtbank moeten informeren over de in de verrekening te betrekken waarde van dit stamrecht per de peildatum. De man mag uiterlijk twee weken voor nagenoemde pro forma datum zijn onderbouwde standpunt aan de rechtbank overleggen, waarna de vrouw uiterlijk tot de nagenoemde pro forma datum gelegenheid heeft te reageren
Concluderend aangaande de verrekening
bepaalt dat de man aan de vrouw ter zake van verrekening dient te voldoen:
  • € 45.650,- ter zake de verrekening van de waarde van de aandelen van [bedrijfsnaam] ;
  • € 6.500,- ter zake de verrekening van de waarde van de boot [naam boot]
  • € 820,- ter zake de verrekening van het saldo op bankrekening bij ABN AMRO, [rekeningnummer] ;
  • € 4.373,- ter zake de verrekening van het saldo op Lijfrente Deposito bij Regiobank, [rekeningnummer] en de Lijfrente Opbouw bij Regiobank, [rekeningnummer] ;
  • € 48.135,- ter zake de verrekening van het saldo op bankrekening bij Nationale Nederlanden, [rekeningnummer] ;
  • € 42.771,- ter zake de verrekening van het saldo op bankrekening bij Centraal Beheer Achmea, [rekeningnummer] ;
  • p.m. ter zake de verrekening van het saldo van de beleggingspolis bij Centraal Beheer Achmea, [rekeningnummer] ;
  • p.m. ter zake de verrekening van het saldo van de hoogrentende spaarpot polis bij Reaal, [rekeningnummer] ;
  • p.m. ter zake de verrekening van het stamrecht.
bepaalt dat de vrouw aan de man ter zake van verrekening dient te voldoen:
  • € 8.500,- ter zake de verrekening van het saldo op bankrekening bij ING, [rekeningnummer] ;
  • p.m. ter zake de verrekening van de waarde van [bedrijfsnaam] ;

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt uit de echtscheiding tussen: [verzoekster] en [verweerder] , gehuwd op [datum] in de gemeente [plaats]
*
wijst het verzoek van de vrouw om partneralimentatie af;
*
verklaart voor recht dat de vrouw draagplichtig is voor de helft van de eigenaarslasten vanaf 1 september 2014;
verklaart voor recht dat de man aan de vrouw een gebruiksvergoeding verschuldigd is voor de helft van de eigenaarslasten vanaf 1 september 2014;
*
stelt de verdeling van de eenvoudige huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
aan de man worden toebedeeld:
  • helft toekomt van de verkoopopbrengst minus de hypothecaire geldlening en overige kosten verbonden aan de verkoop van de woning;
  • € 587,- ter zake de verdeling van het saldo op de bankrekening bij ING [rekeningnummer] .
aan de vrouw worden toebedeeld:
  • helft toekomt van de verkoopopbrengst minus de hypothecaire geldlening en overige kosten verbonden aan de verkoop van de woning;
  • € 587,- ter zake de verdeling van het saldo op de bankrekening bij ING [rekeningnummer] ;
en verklaart deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de behandeling van het verzoek tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden wordt aangehouden tot
1 mei 2016 pro forma;
*
bepaalt dat partijen teneinde de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden vast te kunnen stellen uiterlijk twee weken voor genoemde pro forma datum bescheiden aan de rechtbank dienen te overleggen zoals in deze beschikking genoemd, waarbij de andere partij uiterlijk tot de genoemde pro forma datum gelegenheid heeft te reageren, met betrekking tot de in de verrekening te betrekken waarde van:
  • de beleggingspolis bij Centraal Beheer Achmea, [rekeningnummer] ;
  • de hoogrentende spaarpot polis bij Reaal, [rekeningnummer] ;
  • het stamrecht;
  • [bedrijfsnaam] .
*
bepaalt dat indien de man en/of de vrouw aan het hierbij bepaalde geheel of gedeeltelijk niet voldoen, de zaak met toepassing van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal worden afgedaan;
*
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaardenaan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, H. Dragtsma en J.C. Sluymer, bijgestaan door mr. I. van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2016.