ECLI:NL:RBDHA:2016:4713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
29 april 2016
Zaaknummer
AWB 15/15473
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag tot gezinshereniging van alleenstaande minderjarige vreemdelingen en de interpretatie van de Gezinsherenigingsrichtlijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 april 2016, in de zaak AWB 15/15473, wordt de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging van een alleenstaande minderjarige vreemdeling beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat de referent, die op 5 september 2014 Nederland is ingereisd, ten tijde van de aanvraag op 10 juni 2015 de meerderjarige leeftijd had bereikt. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de aanvraag afgewezen, omdat de referent niet voldeed aan de voorwaarden van het nareisbeleid. Eisers, de ouders en broers en zussen van de referent, hebben hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een eerdere uitspraak van 23 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3711) heeft geoordeeld dat de meerderjarigheid van de referent moet worden bepaald op het moment van aankomst in Nederland. De rechtbank is van mening dat de interpretatie van de Afdeling te restrictief is en dat ook andere omstandigheden, zoals het bereiken van de meerderjarige leeftijd na aankomst, van belang kunnen zijn. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en verklaart het beroep gegrond.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de Staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 992,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de bepalingen van de Gezinsherenigingsrichtlijn strikt te interpreteren, maar ook de ruimte voor een bredere interpretatie in specifieke gevallen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/15473

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2016 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, geboren op [geboortedatum] 1968, [eiseres] , eiseres, geboren op [geboortedatum] 1974,

mede namens hun minderjarige kinderen,
[kind 1] , geboren op [geboortedatum] 1998,
[kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2001,
[kind 3] , geboren op [geboortedatum] 2004,
[kind 4] , geboren op [geboortedatum] 2006,
[kind 5] , geboren op [geboortedatum] 2014 alsmede,
[referent] , hierna te nomen referent, geboren op [geboortedatum] 1996,
gezamenlijk te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. C.F. Roza),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Schut).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2015 (het primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van referent, namens eisers, tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eisers met als doel gezinshereniging in het kader van nareis afgewezen.
Verweerder heeft het hiertegen gerichte bezwaar bij besluit van 29 juli 2015 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van
17 februari 2016. Referent is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. El Mansouri.

Overwegingen

1. Eisers hebben allen de Syrische nationaliteit. Referent heeft gesteld dat eisers zijn biologische ouders en zijn broers en zussen zijn. Aan referent is met ingang van
11 december 2014 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Referent is op 5 september 2014 Nederland ingereisd.
2. Op 9 januari 2015 is een aanvraag tot afgifte van een mvv ten behoeve van de ouders, broers en zussen van referent met als doel ‘gezinshereniging in het kader van nareis’ ingediend. Op 10 juni 2015 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Daarbij heeft verweerder overwogen dat gebleken is dat referent ten tijde van het indienen van de aanvraag de meerderjarige leeftijd had bereikt. Referent voldoet niet aan de voorwaarden van het nareisbeleid.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd en zijn de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
4. Eisers hebben in beroep betoogd dat verweerder van een onjuist peilmoment voor de bepaling van de meerderjarigheid van referent uitgaat. Bepalend is het moment waarop referent Nederland is ingereisd en niet de datum van de onderhavige aanvraag, aldus eisers. Zij verwijzen hierbij naar de – inmiddels vernietigde- uitspraak van deze rechtbank, zittingslocatie Middelburg van 8 januari 2015 (AWB 14/16279). Volgens eisers geeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in haar uitspraak van
23 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3711) een verkeerde interpretatie aan voornoemde uitspraak van 8 januari 2015. Het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder f, van de van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (Gezinsherenigingsrichtlijn) is door de Afdeling restrictiever uitgelegd en toegepast in de Nederlandse regelgeving en beleid. Daarnaast stellen eisers dat er sprake is van een jong meerderjarige die steeds tot het gezin van zijn ouders heeft behoord. Het beleid is dat jong meerderjarigen die afhankelijk zijn van hun ouders op grond van gezinshereniging naar Nederland mogen komen. Eisers bepleiten analoge toepassing van dit beleid in geval de jong meerderjarige in Nederland zijn ouders wil laten nareizen.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), voor zover hier van belang, kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend:
a. (…);
b. (…);
c. de ouders van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling, indien die vreemdeling een alleenstaande minderjarige is in de zin van artikel 2, onder f, van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PbEU 2003, L 251).
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn wordt in die richtlijn verstaan onder een alleenstaande minderjarige: een onderdaan van een derde land of een staatloze jonger dan 18 jaar die zonder begeleiding van een krachtens de wet of het gewoonterecht verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van een lidstaat aankomt, zolang hij niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene staat, of een minderjarige die zonder begeleiding wordt achtergelaten nadat hij op het grondgebied van de lidstaat is aangekomen.
7. Ter beoordeling staat de vraag naar welk moment de minderjarigheid van referent moet worden bepaald.
8. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar voornoemde uitspraak van de Afdeling van 23 november 2015. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De Afdeling heeft in deze uitspraak onder overweging 5 het volgende overwogen:
“Artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 sluit wat betreft de invulling van het begrip 'alleenstaande minderjarige' aan bij artikel 2, aanhef en onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Laatstgenoemde bepaling gaat voor die invulling uit van het moment van aankomst op het grondgebied van een lidstaat, zij het voor zolang de desbetreffende vreemdeling niet daadwerkelijk onder de hoede staat van een krachtens de wet of het gewoonterecht verantwoordelijke volwassene. Hieruit volgt dat niet reeds het moment van aankomst in de lidstaat bepalend is, maar ook omstandigheden die zich na dat moment voordoen van belang kunnen zijn. De zich na aankomst voordoende omstandigheid dat een alleenstaande minderjarige vreemdeling onder de hoede wordt genomen van een voor hem verantwoordelijke volwassene brengt immers met zich dat hij niet langer binnen het toepassingsbereik van dat begrip valt. Gelet hierop valt niet in te zien dat de omstandigheid dat een vreemdeling na aankomst in Nederland de meerderjarige leeftijd bereikt, buiten beschouwing zou moeten blijven bij de vraag of hij binnen dat toepassingsbereik valt.”
De rechtbank deelt de bovenstaande uitleg van de Afdeling van artikel 2, aanhef en onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet. De Afdeling overweegt terecht dat voornoemde bepaling voor de invulling van het begrip ‘alleenstaande minderjarige’ uitgaat van het moment van aankomst op het grondgebied van een lidstaat. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het peilmoment voor de leeftijd van de vreemdeling ook is gelegen in het moment van aankomst op het grondgebied van de lidstaat. Op het uitgangspunt dat het peilmoment is gelegen in het moment van de aankomst op het grondgebied van de lidstaat maakt artikel 2, aanhef en onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn slechts twee uitzonderingen; één uitzondering die het toepassingsbereik van het begrip ‘alleenstaande minderjarige’ uitbreidt en één uitzondering die het toepassingsbereik verkleint. Indien de minderjarige bij aankomst op het grondgebied van de lidstaat wel wordt begeleid door een krachtens de wet of het gewoonterecht verantwoordelijke volwassene, is er op het peilmoment geen sprake van een ‘minderjarige vreemdeling’, maar als de vreemdeling vervolgens zonder begeleiding wordt achtergelaten is artikel 2, aanhef en onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn, toch van toepassing. Het omgekeerde scenario doet zich voor als de vreemdeling weliswaar onbegeleid op het grondgebied van de lidstaat aankomt, maar hij of zij daarna wel onder de hoede van een krachtens de wet of het gewoonterecht verantwoordelijke volwassene komt te staan. De rechtbank stelt vast dat uit de uitspraak van de Afdeling volgt dat buiten de twee voornoemde uitzonderingen, ook andere omstandigheden van belang kunnen zijn, zoals het bereiken van de meerderjarige leeftijd na aankomst in Nederland. Nu de strekking en bedoeling van artikel 2, aanhef en onder f, van Gezinsherenigingsrichtlijn op zich duidelijk is, valt niet in te zien dat de betekenis van deze bepaling zonder meer kan worden opgerekt. Volgens vaste jurisprudentie dienen uitzonderingen op Europese richtlijnen strikt te worden uitgelegd. In de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende richtsnoeren voor de toepassing van Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging is geen aanwijzing te vinden voor de stelling dat artikel 2, aanhef en onder f, toepassing mist wanneer na de aankomst van de vreemdeling op het grondgebied de meerderjarige leeftijd wordt bereikt. Niet valt in te zien dat de Europese wetgever niet in de tekst van de bepaling een dergelijke uitzondering had neergelegd, indien hij een dergelijke uitleg had voorgestaan. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het artikel een dergelijke ruimte dan ook niet.
9. Gelet op het bovenstaande dient referent als alleenstaande minderjarige in de zin van artikel 2, aanhef en onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn te worden gekwalificeerd. Nu verweerder zijn afwijzing slechts heeft gestoeld op de meerderjarigheid van referent ten tijde van de aanvraag, acht de rechtbank gezien het voorgaande het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd. Het beroep van eisers tegen het bestreden besluit wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens schending van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
10. Het beroep is gegrond.
11. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 992,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 992,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.M.M. Gijselaers, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Haddoumi, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2016.
w.g. S. Haddoumi,
griffier
w.g. R.A.M.M. Gijselaers,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 26 april 2016

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.