Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De tenlastelegging
3.Bewijsoverwegingen
bewusteaanvaarding van de kans op het overlijden van [slachtoffer] .
- Uit de verklaringen van verdachte komt naar voren dat verdachte nooit heeft gewild dat [slachtoffer] kwam te overlijden.
- Verdachte heeft verklaard dat ten tijde van het handelen bij hem sprake was van een mate van boosheid die hij niet eerder heeft ervaren, en die kennelijk gepaard ging met een bepaalde roes c.q. waas waarin hij kwam te verkeren.
- Uit verklaringen van verdachte kan tevens worden afgeleid dat bij verdachte sprake was van een verminderde mate van bewustzijn.
- Uit de rapportage van drs. Offermans blijkt dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde tot aan het tijdstip van zijn aanhouding gedissocieerd is geweest, dat wil zeggen van zichzelf en zijn omgeving vervreemd. Voor het verkeren in deze toestand kan ondersteuning worden gevonden in het rapport van NIFP rapporteur drs. Keppel.
toestand.
toestandvinden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun in hetgeen hierover is opgemerkt door de beide andere deskundigen in hun rapportages en ter zitting, en evenmin in de feiten en omstandigheden in het dossier. Hierom acht de rechtbank de aanwezigheid van een dissociatieve toestand van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde niet aannemelijk. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de enkele omstandigheid dat de mogelijkheid van dissociatie door de rapporteurs is
overwogen, geenszins maakt dat de gedragingen van verdachte aan een dissociatieve toestand kunnen worden toegeschreven.
elkinzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan verstoken was. Dit laatste acht de rechtbank op basis van de informatie van alle drie de deskundigen en de inhoud van het dossier geenszins aannemelijk. Nog daargelaten dat de rechtbank, zoals hierna nog zal worden overwogen, van oordeel is dat ten tijde van het tenlastegelegde in het geheel geen geestelijke stoornis aanwezig was.
bewustheeft aanvaard.
4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
5.De strafbaarheid van de verdachte
6.De strafoplegging
- Voormeld Pro Justitia rapport, forensisch psychiatrisch onderzoek d.d. 4 november 2015, opgesteld door drs. A. Banaei Kashani, psychiater. Hierin wordt onder meer vermeld dat bij verdachte in aanloop tot en ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een rouwreactie ten gevolge van een relatiebreuk. Daarnaast is bij verdachte sprake van afhankelijke en narcistische trekken, echter niet zodanig dat er gesproken kan worden van een persoonlijkheidsstoornis. Het ten laste gelegde is ernstig en onverwacht, echter vanuit psychiatrisch oogpunt is het niet mogelijk om een verklaringsmodel te geven van het ten laste gelegde, aangezien er geen sprake is van een psychiatrische diagnose. Voor de rapporteur is het daarom niet mogelijk om te adviseren met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
- Voormeld Pro Justitia rapport, psychologisch onderzoek d.d. 5 november 2015, opgesteld door drs. M.H. Keppel, GZ-psycholoog, met assistentie van drs. M.V. Onink, psycholoog. Hierin wordt onder meer vermeld dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is bij verdachte sprake van een persoonlijkheidsstructuur met narcistische en afhankelijke trekken, welke zich eigenlijk pas na de verlating door het slachtoffer, onder stress, in versterkte mate hebben gemanifesteerd. Verdachte was voor het ten laste gelegde een goed functionerend persoon, bij wie geen sprake was van pathologie en/of gewelddadig gedrag. Er is vanuit gedragswetenschappelijk oogpunt geen verklaring gevonden voor de omslag in zijn gedrag tot het doden van zijn partner. Geadviseerd wordt om verdachte volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen.
- Voormeld Pro Justitia rapport, psychiatrische rapportage d.d. 11 april 2016, opgesteld door drs. J.M.J.F. Offermans, psychiater. Hierin wordt onder meer vermeld dat verdachte na de voor hem volkomen onverwachte mededeling dat zijn partner hem ging verlaten, volledig ontregeld is geraakt. Ofschoon verdachte daarvoor niet bekend was met psychiatrische problematiek, beantwoordt het beeld na de verlating door zijn partner aan een aanpassingsstoornis met angstige en depressieve kenmerken en gaat verder qua aard en ernst dan een eenvoudige rouwreactie op verlating. Verdachte kan op basis van deze aanpassingsstoornis met angstige en depressieve stemming en de emotionele ontregeling als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
voordeel.Daarvan is in de onderhavige kwestie echter geen sprake, nu het hier ten aanzien van beide bedragen gaat om een
vergoedingvan kosten. Deze vergoeding dient dan ook in mindering te worden gebracht op de vordering.
8.De toepasselijke wetsartikelen
9.De beslissing
12 (twaalf) JAREN;