ECLI:NL:RBDHA:2016:4636
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht naar Bulgarije
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 april 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoeker, een Iraakse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, maar deze was door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet in behandeling genomen. Verzoeker had tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening die de overdracht naar Bulgarije zou verbieden totdat op het beroep was beslist. Tijdens de zitting op 15 april 2016 werd duidelijk dat verzoeker eerder in Bulgarije een asielaanvraag had ingediend en dat de Bulgaarse autoriteiten het verzoek om overname hadden gehonoreerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat er gerede twijfel bestond over de vraag of de asielprocedure in Bulgarije voldeed aan de internationale verplichtingen, met name artikel 3 van het EVRM, dat verbiedt dat iemand wordt blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling. De voorzieningenrechter concludeerde dat nader onderzoek door de meervoudige kamer noodzakelijk was en dat het belang van verzoeker bij een overdrachtsverbod zwaarder woog dan het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van het besluit. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en werd een overdrachtsverbod uitgevaardigd. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van het geding.