Overwegingen
1. Eiseres is een particuliere beveiligingsorganisatie en haar activiteiten bestaan in hoofdzaak uit het ter beschikking stellen van personeel voor beveiligingswerkzaamheden.
2. In haar aangifte loonheffing heeft eiseres, onder toepassing van artikel 14, eerste lid, aanhef en onderdelen a en e, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva), de zogenoemde “afdrachtvermindering onderwijs” toegepast met betrekking tot werknemers die de beroepspraktijkvorming volgen van de beroepsbegeleidende leerweg (afdracht bbl) en werknemers die scholing volgen die is gericht op het op een startkwalificatie brengen van personen die dat niveau missen (afdracht startkwalificatie).
3. Op 20 januari 2014 is verweerder begonnen aan boekenonderzoek bij eiseres waarvan hij op 3 december 2014 het controlerapport heeft uitgebracht. Paragraaf 3.4 van het controlerapport, dat in kopie tot de gedingstukken behoort, luidt als volgt:
“BBL-opleidingen
Bij het raadplegen van onderliggende bescheiden over het refertejaar 2012, hebben wij met betrekking tot enkele leerlingen verschillende omissies geconstateerd, die van invloed hadden moeten zijn op de hoogte van de geclaimde afdrachtvermindering. De navolgende situaties zijn geconstateerd:
- Nadat een aantal leerlingen het diploma heeft behaald, heeft [eiseres] verzuimd de afdrachtvermindering te stoppen;
- Er wordt een BOL opleiding gevolgd, terwijl er voor een BBL opleiding WVA is geclaimd;
- Er is WVA geclaimd terwijl er geen POK is aangetroffen;
- Er is WVA geclaimd terwijl nog niet met de opleiding is gestart;
- Er is WVA geclaimd voor een stagiair;
- Er is WVA geclaimd terwijl er geen enkele informatie aanwezig is over het begeleiden en beoordelen van de aspirant-beveiligers.
Bovengenoemde omissies leiden er normaliter toe dat in 2012 een bedrag van € 2.814 als ten onrechte geclaimde WVA zou moeten worden aangemerkt.
Opleiding Startkwalificatieniveau
Met betrekking tot een aantal leerlingen/werknemers is in het refertejaar 2012 gebleken dat de vereiste, in de wet genoemde, verklaring [Rb: bedoeld is ‘niet’] aanwezig is, waarin het UWV Werkbedrijf verklaart dat de werknemer voor aanvang van de dienstbetrekking (vanaf 2010: voor aanvang van de scholing) een werkloze is. Om de afdrachtsvermindering (startkwalificatie) te mogen claimen moet aan deze formele eis zijn voldaan.
Bovengenoemde omissie leidt er normaliter toe dat in 2012 een bedrag van € 8.470 als ten onrechte geclaimde WVA zou moeten worden aangemerkt.
In 2012 is er derhalve ten onrechte een bedrag van € 11.283 aan WVAO geclaimd (€ 2.814 BBL en € 8.470 Startkwalificatie). Dit bedrag is 15% van het totaal in 2012 geclaimde bedrag aan WVAO (€ 76.954).”
4. Op basis van de bij het boekenonderzoek opgedane bevindingen heeft verweerder eiseres de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd en de boetebeschikkingen en de rentebeschikkingen gegeven. In geschil is of dit terecht is.
5. Eiseres stelt dat bij het opleggen van de naheffingsaanslag geen rekening is gehouden met de door haar verstrekte informatie en de desbetreffende opleiding, scholing en begeleiding daadwerkelijk zijn verstrekt. De afwezigheid van verklaringen van het UWV WERKbedrijf is onvoldoende om de afdrachtvermindering te weigeren. Eiseres verzet zich voorts tegen de extrapolatie van de bevindingen van verweerder over 2012 naar de jaren 2009, 2010, 2011 en 2013. Verder doet eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel voor 2013 omdat zij vertrouwen mocht ontlenen aan de eerder tot stand gekomen afdrachtverminderingen over de jaren 2009, 2010 en 2011.
Aangaande de boete stelt eiseres dat die ten onrechte is opgelegd omdat zij haar administratieve verplichtingen is nagekomen en zij te goeder trouw heeft gehandeld.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij de wet op de juiste wijze heeft toegepast en deze wetstoepassing niet afhankelijk is van de goede trouw van eiseres. Verder is tijdens het boekenonderzoek aan eiseres de gelegenheid gegeven om nadere gegevens en stukken te verstrekken. Eiseres heeft dit ook gedaan en met die informatie is rekening gehouden. Het voor het jaar 2012 toegepaste correctiepercentage kan, aldus nog steeds verweerder, worden geëxtrapoleerd naar andere jaren omdat de handelwijze van eiseres gedurende de jaren 2009 tot en met 2013 steeds dezelfde is geweest.
Aangaande de boeten stelt verweerder dat eiseres verwijtbaar heeft gehandeld door niet de verklaringen van het UWV WERKbedrijf aan te vragen, te bewaren en over te leggen en dat zij, voor wat betreft de afdracht bbl, haar interne processen niet op orde had, waardoor fouten in de afdrachtvermindering onvermijdelijk waren. Voor verval of verdere matiging van de boeten is daarom geen aanleiding.
7. Bij uitspraak van heden in de zaak met zaaknummer SGR 15/7259 heeft de rechtbank onder meer overwogen dat geen recht op afdrachtvermindering onderwijs bestaat als niet is voldaan aan alle bij of krachtens de wet gestelde eisen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat uit het controlerapport en uit hetgeen partijen daartoe over en weer hebben aangevoerd voldoende duidelijk was geworden dat met betrekking tot een aantal werknemers niet aan alle wettelijke eisen was voldaan. De rechtbank heeft daarom het beroep dat is gericht tegen de naheffingsaanslag voor het jaar 2012 en de daarbij gegeven boetebeschikking en rentebeschikking ongegrond verklaard. Uit het controlerapport blijkt echter ook dat het boekenonderzoek beperkt is gebleven tot het jaar 2012 en dat de uitkomsten van dat onderzoek naar de onderhavige jaren zijn geëxtrapoleerd. In het voorgaande ligt besloten dat de rechtmatigheid van de naheffingsaanslagen en beschikkingen voor de onderhavige jaren afhankelijk is van het antwoord op de vraag of de eerder genoemde extrapolatie terecht was.
8. De rechtbank overweegt dat het extrapoleren van resultaten van een in een bepaald jaar gehouden onderzoek naar andere jaren mogelijk is, als er voldoende grond is om aan te nemen dat die jaren een constant beeld vertonen wat betreft de van belang zijnde feitelijke situatie of op voorhand vaststaat dat de data in die jaren in dezelfde mate juist of onjuist zijn als die van het onderzochte jaar. Een dergelijke omstandigheid kan zonder empirisch bewijs niet voor waar worden aangenomen. Zijn er voldoende mogelijkheden om een dergelijk empirisch onderzoek uit te voeren, dan is het extrapoleren zonder nader onderzoek niet toelaatbaar.
9. De rechtbank overweegt dat de bewijslast voor het recht op afdrachtvermindering weliswaar bij eiseres ligt, maar eiseres dit bewijs kan leveren door inzage te geven in de loonadministratie. Verweerder heeft de loonadministratie over 2012 gecontroleerd en heeft de uitkomsten van dat onderzoek geëxtrapoleerd naar de onderhavige jaren met als argument dat de handelwijze van eiseres gedurende de jaren 2009 tot en met 2013 steeds dezelfde is geweest en voor de onderhavige jaren dus kan worden uitgegaan van het foutpercentage dat is gevonden voor het jaar 2012. Dat, naar verweerder heeft aangevoerd, hierover met eiseres een afspraak zou zijn gemaakt, is door eiseres weersproken en acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Uit hetgeen partijen daartoe over en weer hebben aangevoerd leidt de rechtbank af dat de loonadministratie over de onderhavige jaren voor controle beschikbaar was. Verweerder had dus de mogelijkheid om het in 8 bedoelde empirisch onderzoek uit te voeren. Nu verweerder dit heeft nagelaten is de rechtbank van oordeel dat de extrapolatie niet toelaatbaar is. Nu ook geen andere gronden voor de rechtmatigheid van de naheffingsaanslagen en de daarbij gegeven beschikkingen zijn aangevoerd, moet worden geoordeeld dat die ten onrechte zijn opgelegd en gegeven. Hetgeen partijen verder over en weer hebben aangevoerd behoeft daarmee geen behandeling meer.
10. Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen gegrond verklaard en zijn de naheffingsaanslagen en de beschikkingen vernietigd.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496, alsmede een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak en een wegingsfactor van 1,5 voor vier samenhangende zaken).
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2016.