ECLI:NL:RBDHA:2016:4526

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
09/818235-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging opgelegd

Op 26 april 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 mei 2015 te Gouda opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door deze meermalen met een mes in het lichaam te steken. Daarnaast heeft de verdachte op 12 september 2014 [slachtoffer 2] bedreigd met een mes. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van voorbedachte raad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan doodslag en bedreiging, en legde een gevangenisstraf van acht jaar op, alsook de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank overwoog dat de verdachte een ziekelijke stoornis had die zijn gedragskeuzes en handelen op de dag van het delict had beïnvloed. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het recidivegevaar van de verdachte, die eerder ook al in aanraking was gekomen met de politie voor geweldsdelicten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden grotendeels toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/818235-15
Datum uitspraak: 26 april 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] ,
thans preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden,
locatie Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Scheveningen.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 14 augustus 2015, 23 oktober 2015,
20 januari 2016 (pro forma) en 13 april 2016 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.F. Baas en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M.A.W. Nillessen, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 14 mei 2015 tot en met 15 mei 2015 te Gouda
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven
heeft beroofd door, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1]
een of meermalen met een mes in het lichaam te steken/snijden (te weten onder
meer in de borstkas (links) en/of in de hals (rechts));
2.
ter berechting gevoegd 09/852226-14
hij op of omstreeks 12 september 2014 te Gouda ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 2] ,
van het leven te beroven, opzettelijk
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken en/of
- met een pan, althans een hard voorwerp, heeft geslagen
in/op het/de gezicht/kaak van die - zich in zijn, verdachte's, nabijheid
bevindende - [slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 september 2014 te Gouda ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer 2] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken en/of
- met een pan, althans een hard voorwerp, heeft geslagen
in/op het/de gezicht/kaak van die - zich in zijn, verdachte's, nabijheid
bevindende - [slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of
een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 september 2014 te Gouda opzettelijk een persoon (te
weten [slachtoffer 2] ),
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken en/of
- met een pan, althans een hard voorwerp, heeft geslagen
in/op het gezicht en/of de kaak, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden;
en/of
hij op of omstreeks 12 september 2014 te Gouda een persoon, genaamd [slachtoffer 2]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, aan die - zich in zijn verdachte's nabijheid
bevindende - [slachtoffer 2] getoond.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde, zoals vervat in de overgelegde pleitaantekeningen, bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van de hem impliciet primair ten laste gelegde moord en voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend. Voorts heeft verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring door verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 april 2016;
  • NFI-rapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet natuurlijke dood’, d.d. 24 maart 2016, opgemaakt en ondertekend door M. Buiskool, arts en patholoog;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de situatie waarin [slachtoffer 1] is aangetroffen, d.d. 15 mei 2015 (dossier ‘165-Weg’, p. 36-37).
Geen voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad (en daarmee moord) moet komen vast te staan dat verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling maar zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om [slachtoffer 1] te doden, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht na een moment van kalm beraad. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van moord. De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van doodslag.
Ten aanzien van feit 2
Vrijspraak primair, subsidiair en meer subsidiair eerste cumulatief/alternatief
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] met een mes of een scherp voorwerp heeft gesneden of gestoken. Ook acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] met een voorwerp heeft geslagen.
Hierbij is van belang dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte hem heeft geslagen, maar dat hij niet heeft gezien of hij met een voorwerp is geslagen. Hij heeft ook niet heeft gezien dat hij door verdachte is gestoken. Verdachte heeft daarnaast zelf verklaard dat hij [slachtoffer 2] met zijn vuist heeft geslagen.
Op zichzelf is het juist dat bij de kaak van [slachtoffer 2] een verwonding is geconstateerd die lijkt op een snijverwonding en die niet past bij een vuistslag. De raadsman heeft echter aangevoerd dat het zeer wel mogelijk is dat deze verwonding is ontstaan doordat [slachtoffer 2] als gevolg van de klap tegen zijn kaak met zijn kin op de vloer of op een scherp voorwerp is gevallen. De rechtbank kan dit alternatieve scenario dat de verwonding inderdaad zou kunnen verklaren, op basis van het dossier niet weerleggen. Dat betekent dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem met zijn vuist in het gezicht te slaan. Dit wordt hem echter niet verweten.
Bewezenverklaring meer subsidiair tweede cumulatief/alternatief
Wel komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de verdachte verweten bedreiging. [slachtoffer 2] heeft immers verklaard dat verdachte nadat hij hem had geslagen, naar boven rende en terugkwam met een mes. [2] Verdachte heeft erkend dat hij toen met een mes naar beneden is gekomen en in het zicht van [slachtoffer 2] onderaan de trap is blijven staan met het mes in zijn hand. [3] Daardoor heeft [slachtoffer 2] zich, zoals hij ook heeft verklaard, bedreigd gevoeld. [4]
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 14 mei 2015 te Gouda opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer 1] meermalen met een mes in het lichaam te steken (te weten in de borstkas (links) en in de hals (rechts));
2.
hij op 12 september 2014 te Gouda een persoon, genaamd [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes aan die - zich in zijn verdachte’s nabijheid bevindende - [slachtoffer 2] getoond.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1
Het standpunt van de officier van justitie t.a.v. feit 1
Volgens de officier van justitie komt verdachte geen beroep op noodweer toe, aangezien niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een situatie van ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was.
4.2
Het standpunt van de verdediging t.a.v. feit 1
De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat verdachte een beroep toekomt op noodweer, nu hij zich tegen de aanval van [slachtoffer 1] , die hem met een mes wilde steken, moest verdedigen. Hierbij heeft hij gewezen op een aantal omstandigheden die het onderstaande scenario van verdachte ondersteunen. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
Scenario verdachte
Verdachte heeft – samengevat – verklaard dat [slachtoffer 1] boos was op hem vanwege de afwas die verdachte op het aanrecht in de gezamenlijke keuken had achtergelaten. Voorafgaand aan het steekincident hebben volgens verdachte twee confrontaties plaatsgevonden over die afwas. De eerste keer heeft [slachtoffer 1] op de deur geklopt en aan verdachte gevraagd de afwas weg te halen. De tweede keer heeft [slachtoffer 1] een flesje handgel tegen de kamerdeur van verdachte aangegooid en de afwas weggezet in een kast. Verdachte heeft toen de afwas teruggeplaatst op het aanrecht. Verder zou [slachtoffer 1] dronken zijn geweest en tegen verdachte hebben geschreeuwd waarbij hij zich racistisch zou hebben uitgelaten. Volgens verdachte heeft hij zich tijdens de aanvaringen met [slachtoffer 1] steeds rustig gehouden en heeft hij steeds op rustige toon tegen hem gesproken.
Vervolgens is [slachtoffer 1] , aldus nog steeds verdachte, een derde keer aan de kamerdeur van verdachte verschenen. Hierbij zou [slachtoffer 1] een klap tegen de deur gegeven hebben, waarop verdachte de kamerdeur geopend heeft met een sigaret in zijn linkerhand. [slachtoffer 1] stond eerst achter de openslaande kamerdeur en zou daarna op ongeveer twee meter voor de deuropening van verdachte zijn gaan staan. Op dat moment hield hij onder zijn handen een mes voor zijn bovenlijf verborgen, welk mes aanvankelijk door verdachte niet werd opgemerkt. Vervolgens zou [slachtoffer 1] dit mes tevoorschijn hebben gehaald. [slachtoffer 1] zette toen een stap vooruit in de richting van verdachte en heeft met het mes in zijn rechterhand eenmaal een steekbeweging richting verdachte gemaakt. Verdachte heeft op dat moment met zijn rechterhand een mes gepakt dat rechtsboven zijn kamerdeur in het plafond van zijn kamer gestoken was. Terwijl verdachte de steekbeweging van [slachtoffer 1] ontweek en zich links langs [slachtoffer 1] bewoog heeft verdachte in het voorbijgaan [slachtoffer 1] meerdere malen gestoken, onder meer in de borstkas en in de nek. Verdachte zou richting de trap zijn gelopen/gerend en toen hij via de trap naar beneden liep zou [slachtoffer 1] tegen hem hebben gezegd “Nu ga je heel lang de bak in”, waarna verdachte de woning zou hebben verlaten met het mes in zijn ene hand en een sigaret in zijn andere hand.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de hierna te noemen omstandigheden in onderling verband bezien acht de rechtbank de lezing van verdachte dat [slachtoffer 1] hem – op de wijze als door verdachte is geschetst – met een mes heeft aangevallen, niet aannemelijk geworden.
Verdachte heeft, ook tijdens de reconstructie waarbij het steekincident diverse malen is nagespeeld en ter terechtzitting, steeds verklaard dat [slachtoffer 1] het mes in zijn rechterhand had en dat hij met het mes in zijn rechterhand een steekbeweging in de richting van verdachte heeft gemaakt. De familieleden van het slachtoffer hebben echter verklaard dat [slachtoffer 1] linkshandig was. Dat iemand die bewust met een mes een gewelddadige confrontatie aangaat, daarbij op zijn tegenstander afstapt en een steekbeweging in zijn richting maakt, dat allemaal doet terwijl hij het mes in zijn niet-dominante hand vastheeft, acht de rechtbank zeer onwaarschijnlijk.
De rechtbank heeft voorts gelet op de verklaringen die afgelegd zijn door [getuige] , de huisgenote van verdachte en het slachtoffer. [getuige] heeft verklaard dat juist verdachte degene was die schreeuwde en dat zij [slachtoffer 1] nauwelijks heeft gehoord. Zij heeft verklaard dat zij kabaal hoorde waarna zij met haar oor tegen haar kamerdeur is gaan luisteren. Zij hoorde toen de stem van verdachte en hoorde [slachtoffer 1] iets zeggen van ‘dan ga je de bak weer in’. Vervolgens is zij weer gaan zitten waarop zij een paar minuten later weer kabaal hoorde. Daarna hoorde zij iemand naar buiten stormen en zag zij dat verdachte het pand had verlaten en wegliep. Hoewel de verklaringen van [getuige] met enige voorzichtigheid moeten worden benaderd, gelet op aanwijzingen die uit het dossier naar voren komen omtrent haar psychische toestand en het gegeven dat zij verklaard heeft dat zij zich niet alles meer goed kan herinneren, zijn haar verklaringen zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris, op voornoemde punten consistent.
De door [getuige] geschetste gang van zaken past in het geheel niet bij het scenario van verdachte dat [slachtoffer 1] de agressor was die schreeuwend tegen verdachte tekeer ging terwijl verdachte rustig bleef. [getuige] verklaart juist het tegenovergestelde, namelijk dat verdachte de (verbale) agressor was.
Ook de verklaring van [getuige] over het moment waarop [slachtoffer 1] hem zou hebben gezegd ‘dan ga je de bak weer in’ ondersteunt het scenario dat door verdachte is geschetst niet. [getuige] verklaart immers dat het na die opmerking van [slachtoffer 1] enkele minuten rustig was waarna zij weer kabaal hoorde. Eerst daarna hoorde en zag zij dat verdachte de trap af kwam en het pand verliet. De verklaring van [getuige] wijst er dan ook eerder op dat het handelen van verdachte tijdens een eerdere schermutseling, enkele minuten voordat verdachte [slachtoffer 1] gestoken heeft, aanleiding heeft gegeven tot het maken van de betreffende opmerking.
Ook de omstandigheid dat [slachtoffer 1] na het vertrek van verdachte is aangetroffen in zijn kamer terwijl de deur van binnenuit was afgesloten duidt er niet op dat [slachtoffer 1] de agressor was, die nog rustig in de gang stond toen verdachte de trap afholde.
De rechtbank overweegt verder nog dat het toetsingsproces-verbaal - dat verdachte en/of zijn raadsman heeft kunnen inzien alvorens verdachte op 15 mei 2015 inhoudelijk is gaan verklaren – niet alleen de eerste verklaring van [getuige] bevatte maar ook de informatie over de messen die op de kamer van [slachtoffer 1] zijn aangetroffen. Derhalve hoeft de verklaring van verdachte op deze onderdelen niet uitsluitend gebaseerd te zijn op unieke daderkennis. Het is zeer wel mogelijk dat verdachte het in zijn eerste verhoor uiteengezette
noodweer-scenario (deels) heeft afgestemd op informatie die op dat moment in het dossier was opgenomen. Hierbij past dat verdachte in zijn eerste verhoor expliciet verklaart dat [slachtoffer 1] het mes in zijn rechterhand vasthield. Op dat moment was namelijk nog niet bekend dat [slachtoffer 1] linkshandig was, want de verklaringen van zijn familie zijn pas later aan het dossier toegevoegd. Dit gegeven acht de rechtbank van essentiële betekenis voor de beoordeling van de aannemelijkheid van het door verdachte geschetste noodweer-scenario.
De verdere feiten en omstandigheden die door de verdediging zijn aangevoerd bieden voor het overige onvoldoende steun voor de door de verdediging geschetste feitelijke gang van zaken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een noodweersituatie.
Ook overigens zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat het bewezenverklaarde strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 impliciet subsidiair:
doodslag;
feit 2 meer subsidiair tweede cumulatief/alternatief:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Beroep op noodweerexces
Alleen al omdat naar het oordeel van de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, wordt het beroep op noodweerexces verworpen.
Er zijn voorts evenmin andere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem onder feit 1 impliciet subsidiair en feit 2 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien (10) jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en dat daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging van overheidswege (hierna: TBS met dwangverpleging) wordt gelast.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien en voor zover de rechtbank komt tot een bewezenverklaring heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met het gegeven dat de TBS met dwangverpleging wordt ervaren als een straf en dat het risico bestaat dat verdachte, indien TBS zou worden gelast, zeer langdurig op basis van deze maatregel zou vast komen te zitten. Om verdachte daarnaast ook nog een langdurige gevangenisstraf op te leggen zoals door de officier van justitie geëist zou een te zware bestraffing zijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op een huisgenoot. Tijdens een ruzie heeft verdachte met een mes het slachtoffer [slachtoffer 1] zodanig in de borstkas gestoken dat het hart werd doorboord en vervolgens heeft hij hem in de hals gestoken de halsslagader getroffen. Het slachtoffer was levensgevaarlijk gewond en is uiteindelijk ook aan zijn verwondingen overleden. De verdachte is echter het huis ontvlucht zonder zich om het lot van het slachtoffer te bekommeren.
De rechtbank komt tot de trieste conclusie dat de verdachte iemand van het leven heeft beroofd vanwege een volstrekt futiel meningsverschil over de vraag of afwas nu wel of niet op het gemeenschappelijke aanrecht mag blijven staan. Verdachte heeft daarbij volstrekt disproportioneel gereageerd en het slachtoffer het meest fundamentele recht, te weten het recht op leven, ontnomen. Het spreekt voor zich dat daarmee aan zijn twee kinderen en ook aan zijn familie onherstelbaar leed is toegebracht en dat ook zij zitten met de vraag hoe dit heeft kunnen gebeuren. In de verklaringen van zijn zus en ex-vrouw wordt dit alles treffend verwoord.
Een half jaar daarvoor heeft de verdachte zijn huisgenoot [slachtoffer 2] bedreigd door hem een mes te tonen. Hij heeft hiermee niet alleen het slachtoffer maar ook andere in huis aanwezigen angst aangejaagd.
Straf en/of maatregel?
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
de inhoud van:
  • het strafblad van verdachte d.d. 18 maart 2016;
  • het reclasseringsadvies van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering
d.d. 5 augustus 2015, opgemaakt en ondertekend door S.A.L. Biskitzis-Stals;
- het Pro Justitiarapport d.d. 25 juni 2015, opgemaakt en ondertekend door
drs. S.P. van der Hoorn, GZ-psycholoog;
- het Pro Justitiarapport d.d. 18 juni 2015, opgemaakt en ondertekend door
dr. D.J. Vinkers, psychiater;
- de Pro Justitiapersoonlijkheidsrapportage d.d. 10 februari 2016, opgemaakt en ondertekend door G.M. Jansen, GZ-psycholoog en R.J.P. Rijnders, psychiater, opgemaakt naar aanleiding van de opname van verdachte in het PBC.
De rechtbank constateert dat verdachte eerder in 1993, 2005 en 2007 opgenomen is geweest in het Pieter Baan Centrum (hierna PBC). Hij heeft geen enkele keer meegewerkt aan het onderzoek, zodat geen harde conclusies konden worden getrokken over de mogelijke aanwezigheid van psychopathologie. Door de deskundigen van het PBC werd in 2007 gedacht aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken of een waanstoornis.
Bij een eerder multidisciplinair onderzoek in 2004 werd door de deskundigen gedacht aan een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde en narcistische trekken. Mogelijk zou ook sprake zijn van een autistische stoornis.
De rechtbank stelt vast dat verdachte wederom heeft geweigerd mee te werken aan multidisciplinair onderzoek en aan onderzoek door het PBC. De rechtbank stelt daarom voorop dat op grond van artikel 37a derde lid jo artikel 37 tweede en derde lid Sr het vereiste vervalt dat de maatregel terbeschikkingstelling slechts kan worden opgelegd nadat de rechtbank een met redenen omkleed en gedagtekend advies van tenminste twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater heeft ontvangen.
De rechtbank onderkent dat het PBC-onderzoek en –rapport als gevolg van de weigering van verdachte geen harde conclusie bevat ten aanzien van het bestaan van een stoornis bij verdachte. De deskundigen geven echter wel een sterke pathologische duiding aan geconstateerde symptomen en gedragingen van verdachte.
Zo rapporteert de psycholoog dat op basis van het milieuonderzoek, de eerdere
PJ-rapportages en het strafdossier bij verdachte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid sprake is van een chronisch ziekelijke stoornis. Uit het milieuonderzoek blijkt dat er al jaren een patroon zichtbaar is van extreem terugtrekgedrag, contactproblemen, oninvoelbaarheid, achterdocht en plotselinge, forse agressie, soms naar aanleiding van aanspreken op zijn gedrag maar vaak ook zonder duidelijke aanleiding. Er zijn verschillende opties waaronder de beschreven symptomen en gedragingen zouden kunnen vallen, aldus nog steeds de psycholoog. De meest waarschijnlijke hypothese is dat er sprake is van een stoornis in het psychotische cluster. Gelet op de al langer bestaande contactproblemen, rigiditeit en detailgerichtheid is daarnaast een stoornis in het autismespectrum, een waarschijnlijke, nader te onderzoeken hypothese.
De psychiater is van oordeel dat een autismespectrumstoornis niet kan worden onderbouwd maar zeer zeker niet wordt verworpen. Er bestaat een grote waarschijnlijkheid dat verdachte in het recente verleden (zowel voor als na 14 mei 2015) onderhevig is geweest aan psychotische fenomenen en een pathologische gedachteninhoud heeft gehad. In welk kader deze psychotische stoornis bezien moet worden, valt niet goed te bepalen. Een psychotische stoornis, niet anderszins omschreven past het beste bij het toestandsbeeld van verdachte, aldus de psychiater.
Gelet op dit rapport en hetgeen verder met betrekking tot de persoon van verdachte is gebleken, stelt de rechtbank vast dat bij verdachte al lange tijd sprake is van een ziekelijke stoornis.
Met betrekking tot de situatie op 12 september 2014 vindt de rechtbank in het dossier onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat deze stoornis het handelen van verdachte toen op enigerlei wijze heeft beïnvloed.
Dat ligt anders voor het handelen van verdachte op 14 mei 2015. In dit verband is van belang dat uit het dossier blijkt dat verdachte in de periode voorafgaand aan 14 mei 2015 terugtrekgedrag vertoonde. Volgens degene bij wie hij sinds oktober 2014 in huis verbleef, was er uiteindelijk zelfs geen contact meer mogelijk met hem.
Op 14 mei 2015 heeft verdachte die woning verlaten, zonder nadere verklaring en onder achterlating van de huissleutels. Ter zitting heeft verdachte de vraag waarom hij zo heeft gehandeld, niet willen beantwoorden. Vast staat verder dat hij vanuit Rhoon naar zijn kamer in Gouda is gelopen. Daar is hij naar eigen zeggen na 19:00 uur aangekomen. Vervolgens vindt nog geen twee uur later het delict plaats. Het slachtoffer spreekt hem aan op zijn gedrag en zijn reactie is, zeker gezien de omstandigheden – want het ging immers slechts om een discussie over het wegruimen van de vaat – extreem agressief. Het beeld dat hieruit naar voren komt, past bij het beeld dat de psycholoog van hem schetst en op basis waarvan deze tot de conclusie komt dat sprake is van een ziekelijke stoornis. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat die stoornis de gedragskeuzen en het handelen van verdachte op die 14 mei 2015 zodanig heeft beïnvloed dat het feit hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank is verder van oordeel dat sprake is van een aanzienlijk recidivegevaar. Het gaat, zoals al is vastgesteld, om een stoornis die al lange tijd bestaat. Het door de deskundigen beschreven beeld van verdachte lijkt verder te passen bij het beeld van verdachte zoals dat naar voren komt uit zijn strafblad want daarop staan ernstige geweldsdelicten in 1993, 2005 en 2008. Voorts constateert de rechtbank dat de geweldsdelicten in ernst en gevolg toenemen. Anders dan het slachtoffer op 14 mei 2015 kunnen de eerdere slachtoffers de gewelddadige confrontatie met verdachte immers wel navertellen. Verdachte lijkt een wandelende tijdbom en het is daarom niet verantwoord hem zonder dat het gevaar is weggenomen, of in ieder geval in belangrijke mate is gereduceerd, terug te laten keren in de maatschappij.
Omdat het verdachte ontbreekt aan probleembesef en er ook geen sprake is van een hulpvraag en daadwerkelijke behandelmotivatie, dient, gezien de ernst van het feit en het risico dat hij in de toekomst weer op gewelddadige wijze ontspoort, de behandeling plaats te vinden in een gesloten setting. Minder ingrijpende voorzieningen bieden de maatschappij onvoldoende bescherming. De veiligheid van anderen vereist dan ook het opleggen van de maatregel van TBS met dwangverpleging.
Naast deze maatregel acht de rechtbank, gelet op de ernst van het feit, ook een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats, echter van een minder lange duur dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij overweegt de rechtbank dat zij minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, dat het meest ernstige delict verdachte verminderd kan worden toegerekend en dat, voor zover bestraffing mede de beveiliging beoogt te dienen, dat doel in voldoende mate wordt nagestreefd met de maatregel van terbeschikkingstelling.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 3] heeft zich gevoegd als benadeelde partij ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 20.490,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[slachtoffer 4] heeft zich gevoegd als benadeelde partij ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 26.654,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[slachtoffer 5] heeft zich, mede namens [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] , verder ook te noemen [slachtoffer 5] , gevoegd als benadeelde partij ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 7.543,55, ter vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partijen hebben oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vorderingen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 5] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 7.302,21, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De kosten voor verwerping van de nalatenschap komen niet in aanmerking voor toewijzing, aangezien dit geen kosten zijn in de zin van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De post reiskosten is toewijsbaar wat betreft de kosten die gemaakt zijn voor het bezoeken van de zittingen en de gesprekken met slachtofferhulp, maar de kosten voor bezoeken aan het ziekenhuis komen volgens de officier van justitie niet voor vergoeding in aanmerking.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de kinderen van het slachtoffer, te weten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , niet van eenvoudige aard zijn en bij de burgerlijke rechter dienen te worden aangebracht.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 5] heeft de raadsman zich gerefereerd ten aanzien van de posten die zien op de begrafeniskosten en de reiskosten en heeft zich verzet tegen toewijzing van de kosten die betrekking hebben op het verwerpen van de nalatenschap.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
De vorderingen zijn voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en ter terechtzitting door mr. E.W. Bosch, advocaat van de benadeelde partij, nader toegelicht. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de kinderen van het slachtoffer rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van het overlijden van hun vader door toedoen van verdachte. De raadsman heeft zijn stelling dat de vorderingen zich niet zouden lenen voor behandeling in het strafproces wegens ‘velerlei civielrechtelijke aangelegenheden’, in het geheel niet nader onderbouwd zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
De rechtbank zal derhalve de vorderingen toewijzen tot het gevorderde bedrag van respectievelijk € 20.490,00 en € 26.654,00.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 14 mei 2015 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
De vordering van [slachtoffer 5] .
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten die verband houden met de begrafenis van het slachtoffer en reiskosten in verband met gesprekken met slachtofferzorg en het bijwonen van de zittingen, is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde feit.
De benadeelde partij zal ten aanzien van de post kosten in verband met verwerping van de nalatenschap van het slachtoffer en de reiskosten in verband met het ziekenhuisbezoek
niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien deze kosten op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet voor toewijzing in aanmerking komen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 7.302,21.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 14 mei 2015 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De schadevergoedingsmaatregel

In het belang van de benadeelde partijen voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

9.De inbeslaggenomen goederen

Messen
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1. genummerde mes verbeurd verklaren omdat de bewezenverklaarde doodslag met dit wapen is begaan.
Het onder 3. genummerde mes is afkomstig uit de kamer van het slachtoffer. De rechtbank zal bepalen dat dit mes dient te worden teruggegeven aan de rechthebbende.
Badjas
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 2. genummerde voorwerp.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen (bijkomende) straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet primair en 2 primair, subsidiair en meer subsidiair eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en 2 meer subsidiair tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 impliciet subsidiair:
doodslag
ten aanzien van feit 2 meer subsidiair tweede cumulatief/alternatief:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast voorts de
terbeschikkingstellingvan verdachte en beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
de vorderingen van de benadeelde partijen;
de vordering van [slachtoffer 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 3] , een bedrag van € 20.490,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 mei 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 20.490,00 vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 mei 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 137 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van [slachtoffer 4]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 4] , een bedrag van € 26.654,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 mei 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 26.654,00 vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 mei 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer 4] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 168 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van [slachtoffer 5]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 5] , een bedrag van € 7.302,21, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 mei 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij dat deel bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 7.302,21 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 5] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 72 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de inbeslaggenomen goederen;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1. genummerde voorwerp te weten: een mes (kleur: zwart);
gelast de teruggave aan verdachte van het op de beslaglijst onder 2. genummerde voorwerp, te weten: een badjas;
gelast de teruggave aan de rechthebbende van het op de beslaglijst onder 3. genummerde voorwerp te weten: een mes (kleur: rood).
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. R.C. Hartendorp, rechter,
mr. A.M. Boogers, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. B. Visser en E.N.A. Wooning, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL2014218334, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Alphen-Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 227).
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 2] , p. 24
3.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 april 2016 voor zover inhoudende ‘Ik had ruzie met die Marokkaan. (..) Ik ben toen naar boven gegaan. Ik heb een mes gepakt en stond op de trap.’
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 2] , p. 25