6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op een huisgenoot. Tijdens een ruzie heeft verdachte met een mes het slachtoffer [slachtoffer 1] zodanig in de borstkas gestoken dat het hart werd doorboord en vervolgens heeft hij hem in de hals gestoken de halsslagader getroffen. Het slachtoffer was levensgevaarlijk gewond en is uiteindelijk ook aan zijn verwondingen overleden. De verdachte is echter het huis ontvlucht zonder zich om het lot van het slachtoffer te bekommeren.
De rechtbank komt tot de trieste conclusie dat de verdachte iemand van het leven heeft beroofd vanwege een volstrekt futiel meningsverschil over de vraag of afwas nu wel of niet op het gemeenschappelijke aanrecht mag blijven staan. Verdachte heeft daarbij volstrekt disproportioneel gereageerd en het slachtoffer het meest fundamentele recht, te weten het recht op leven, ontnomen. Het spreekt voor zich dat daarmee aan zijn twee kinderen en ook aan zijn familie onherstelbaar leed is toegebracht en dat ook zij zitten met de vraag hoe dit heeft kunnen gebeuren. In de verklaringen van zijn zus en ex-vrouw wordt dit alles treffend verwoord.
Een half jaar daarvoor heeft de verdachte zijn huisgenoot [slachtoffer 2] bedreigd door hem een mes te tonen. Hij heeft hiermee niet alleen het slachtoffer maar ook andere in huis aanwezigen angst aangejaagd.
Straf en/of maatregel?
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
de inhoud van:
- het strafblad van verdachte d.d. 18 maart 2016;
- het reclasseringsadvies van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering
d.d. 5 augustus 2015, opgemaakt en ondertekend door S.A.L. Biskitzis-Stals;
- het Pro Justitiarapport d.d. 25 juni 2015, opgemaakt en ondertekend door
drs. S.P. van der Hoorn, GZ-psycholoog;
- het Pro Justitiarapport d.d. 18 juni 2015, opgemaakt en ondertekend door
dr. D.J. Vinkers, psychiater;
- de Pro Justitiapersoonlijkheidsrapportage d.d. 10 februari 2016, opgemaakt en ondertekend door G.M. Jansen, GZ-psycholoog en R.J.P. Rijnders, psychiater, opgemaakt naar aanleiding van de opname van verdachte in het PBC.
De rechtbank constateert dat verdachte eerder in 1993, 2005 en 2007 opgenomen is geweest in het Pieter Baan Centrum (hierna PBC). Hij heeft geen enkele keer meegewerkt aan het onderzoek, zodat geen harde conclusies konden worden getrokken over de mogelijke aanwezigheid van psychopathologie. Door de deskundigen van het PBC werd in 2007 gedacht aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken of een waanstoornis.
Bij een eerder multidisciplinair onderzoek in 2004 werd door de deskundigen gedacht aan een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde en narcistische trekken. Mogelijk zou ook sprake zijn van een autistische stoornis.
De rechtbank stelt vast dat verdachte wederom heeft geweigerd mee te werken aan multidisciplinair onderzoek en aan onderzoek door het PBC. De rechtbank stelt daarom voorop dat op grond van artikel 37a derde lid jo artikel 37 tweede en derde lid Sr het vereiste vervalt dat de maatregel terbeschikkingstelling slechts kan worden opgelegd nadat de rechtbank een met redenen omkleed en gedagtekend advies van tenminste twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater heeft ontvangen.
De rechtbank onderkent dat het PBC-onderzoek en –rapport als gevolg van de weigering van verdachte geen harde conclusie bevat ten aanzien van het bestaan van een stoornis bij verdachte. De deskundigen geven echter wel een sterke pathologische duiding aan geconstateerde symptomen en gedragingen van verdachte.
Zo rapporteert de psycholoog dat op basis van het milieuonderzoek, de eerdere
PJ-rapportages en het strafdossier bij verdachte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid sprake is van een chronisch ziekelijke stoornis. Uit het milieuonderzoek blijkt dat er al jaren een patroon zichtbaar is van extreem terugtrekgedrag, contactproblemen, oninvoelbaarheid, achterdocht en plotselinge, forse agressie, soms naar aanleiding van aanspreken op zijn gedrag maar vaak ook zonder duidelijke aanleiding. Er zijn verschillende opties waaronder de beschreven symptomen en gedragingen zouden kunnen vallen, aldus nog steeds de psycholoog. De meest waarschijnlijke hypothese is dat er sprake is van een stoornis in het psychotische cluster. Gelet op de al langer bestaande contactproblemen, rigiditeit en detailgerichtheid is daarnaast een stoornis in het autismespectrum, een waarschijnlijke, nader te onderzoeken hypothese.
De psychiater is van oordeel dat een autismespectrumstoornis niet kan worden onderbouwd maar zeer zeker niet wordt verworpen. Er bestaat een grote waarschijnlijkheid dat verdachte in het recente verleden (zowel voor als na 14 mei 2015) onderhevig is geweest aan psychotische fenomenen en een pathologische gedachteninhoud heeft gehad. In welk kader deze psychotische stoornis bezien moet worden, valt niet goed te bepalen. Een psychotische stoornis, niet anderszins omschreven past het beste bij het toestandsbeeld van verdachte, aldus de psychiater.
Gelet op dit rapport en hetgeen verder met betrekking tot de persoon van verdachte is gebleken, stelt de rechtbank vast dat bij verdachte al lange tijd sprake is van een ziekelijke stoornis.
Met betrekking tot de situatie op 12 september 2014 vindt de rechtbank in het dossier onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat deze stoornis het handelen van verdachte toen op enigerlei wijze heeft beïnvloed.
Dat ligt anders voor het handelen van verdachte op 14 mei 2015. In dit verband is van belang dat uit het dossier blijkt dat verdachte in de periode voorafgaand aan 14 mei 2015 terugtrekgedrag vertoonde. Volgens degene bij wie hij sinds oktober 2014 in huis verbleef, was er uiteindelijk zelfs geen contact meer mogelijk met hem.
Op 14 mei 2015 heeft verdachte die woning verlaten, zonder nadere verklaring en onder achterlating van de huissleutels. Ter zitting heeft verdachte de vraag waarom hij zo heeft gehandeld, niet willen beantwoorden. Vast staat verder dat hij vanuit Rhoon naar zijn kamer in Gouda is gelopen. Daar is hij naar eigen zeggen na 19:00 uur aangekomen. Vervolgens vindt nog geen twee uur later het delict plaats. Het slachtoffer spreekt hem aan op zijn gedrag en zijn reactie is, zeker gezien de omstandigheden – want het ging immers slechts om een discussie over het wegruimen van de vaat – extreem agressief. Het beeld dat hieruit naar voren komt, past bij het beeld dat de psycholoog van hem schetst en op basis waarvan deze tot de conclusie komt dat sprake is van een ziekelijke stoornis. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat die stoornis de gedragskeuzen en het handelen van verdachte op die 14 mei 2015 zodanig heeft beïnvloed dat het feit hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank is verder van oordeel dat sprake is van een aanzienlijk recidivegevaar. Het gaat, zoals al is vastgesteld, om een stoornis die al lange tijd bestaat. Het door de deskundigen beschreven beeld van verdachte lijkt verder te passen bij het beeld van verdachte zoals dat naar voren komt uit zijn strafblad want daarop staan ernstige geweldsdelicten in 1993, 2005 en 2008. Voorts constateert de rechtbank dat de geweldsdelicten in ernst en gevolg toenemen. Anders dan het slachtoffer op 14 mei 2015 kunnen de eerdere slachtoffers de gewelddadige confrontatie met verdachte immers wel navertellen. Verdachte lijkt een wandelende tijdbom en het is daarom niet verantwoord hem zonder dat het gevaar is weggenomen, of in ieder geval in belangrijke mate is gereduceerd, terug te laten keren in de maatschappij.
Omdat het verdachte ontbreekt aan probleembesef en er ook geen sprake is van een hulpvraag en daadwerkelijke behandelmotivatie, dient, gezien de ernst van het feit en het risico dat hij in de toekomst weer op gewelddadige wijze ontspoort, de behandeling plaats te vinden in een gesloten setting. Minder ingrijpende voorzieningen bieden de maatschappij onvoldoende bescherming. De veiligheid van anderen vereist dan ook het opleggen van de maatregel van TBS met dwangverpleging.
Naast deze maatregel acht de rechtbank, gelet op de ernst van het feit, ook een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats, echter van een minder lange duur dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij overweegt de rechtbank dat zij minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, dat het meest ernstige delict verdachte verminderd kan worden toegerekend en dat, voor zover bestraffing mede de beveiliging beoogt te dienen, dat doel in voldoende mate wordt nagestreefd met de maatregel van terbeschikkingstelling.