ECLI:NL:RBDHA:2016:4455

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
09-808056-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en poging diefstal met geweld in Den Haag

Op 22 maart 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag en een poging diefstal met geweld. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het proberen te beroven van een handtas van een vrouw op de Oranjelaan in Den Haag op 14 juni 2015, waarbij hij een mes gebruikte en dreigende woorden uitsprak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de handtas van de aangeefster heeft vastgepakt en daarbij geweld heeft gebruikt, wat leidde tot verwondingen aan de hand van de aangeefster. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet handelingen heeft verricht die de aanmerkelijke kans op de dood van de aangeefster met zich meebrachten, wat resulteerde in een veroordeling voor poging doodslag. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor de poging tot diefstal met geweld, waarbij de rechtbank de verklaringen van getuigen en de aangeefster als overtuigend beschouwde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, evenals een terbeschikkingstelling met dwangverpleging, gezien de psychische toestand van de verdachte en het recidivegevaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat zijn gedragingen niet zonder gevolgen konden blijven.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/808056-15
Datum uitspraak: 22 maart 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Scheveningen, te Scheveningen.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8 maart 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.J. de Jong en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. B.A.C. Tuinen, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 juni 2015 te ’s-Gravenhage op de openbare weg de Oranjelaan
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een handtas of een ander goed
van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen
[aangeefster] te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- tegen die [aangeefster] heeft gezegd "Give me everything" en/of vervolgens
- de handtas van die [aangeefster] heeft vastgepakt en daar aan heeft getrokken en/of
vervolgens
- een mes heeft laten zien aan die [aangeefster] en met dat mes meermalen
steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van die [aangeefster] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
of
hij op of omstreeks 14 juni 2015 te ’s-Gravenhage op de openbare weg de Oranjelaan
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk
om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevooroordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangeefster] te dwingen tot de afgifte van een handtas of een ander goed van zijn gading, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- tegen die [aangeefster] heeft gezegd "Give me everything" en/of vervolgens
- de handtas van die [aangeefster] heeft vastgepakt en daar aan heeft getrokken en/of
vervolgens
- een mes heeft laten zien aan die [aangeefster] en met dat mes meermalen
steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van die [aangeefster] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 13 juni 2015 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten
rade [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad
en rustig overleg, die [slachtoffer] (mermalen) met een
mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans het lichaam
en/of het oog, althans het gezicht heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.Bewijsoverwegingen

Feit 1
3.1
Inleiding [1]
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvragen.
Op 14 juni 2015 heeft verdachte op de Oranjelaan te Den Haag aan de handtas (met inhoud) van mevrouw [aangeefster] (verder: aangeefster) getrokken, waarbij aangeefster aan haar hand verwondingen heeft opgelopen. [2] Verdachte had op dat moment een mes in zijn handen. [3]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte tegen aangeefster geweld heeft gebruikt met het doel om haar handtas weg te nemen en zo ja, hoe dit feit dient te worden gekwalificeerd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 1 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte wel de persoon is geweest die aan de handtas van aangeefster heeft getrokken, maar dat dit niet met de bedoeling is geweest om enig goed van aangeefster te ontvreemden. Dat verdachte toen nog een mes in zijn handen hield, maakt zulks niets anders.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Aangifte [aangeefster]
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 14 juni 2015 omstreeks 21:00 uur vlakbij het station Hollands Spoor te Den Haag liep. Zij zag dat een jongen die op dat moment aan de overkant van de straat liep op haar af kwam lopen. De jongen riep naar haar: “Give me everything”. Aangeefster zag en voelde op dat moment dat de jongen de riem van haar handtas beetpakte. Zij zag daarbij dat de jongen een mes in zijn rechterhand vasthield en dat hij een dreigende, min of meer stekende beweging met het mes in haar richting maakte. Aangeefster bleef zelf ook aan haar handtas trekken, waarna de jongen op enig moment de handtas heeft losgelaten. Op het moment dat zij weg wilde rennen, zag zij aan de overkant van de straat nog een jongen staan met nog een groter mes. Tijdens het wegrennen zag zij aan de overkant van de straat ook een man en meisje staan. Het meisje was iets aan het filmen. Op het moment dat aangeefster zag dat haar vriend aan kwam rijden, zag zij dat ze bloed aan haar handen had, wat vermoedelijk was ontstaan door het mes van de man. [4]
Getuigenverklaringen
[getuige 1] heeft verklaard dat zij zich omstreeks 21:05 uur op de Oranjelaan te Den Haag bevond. Zij hoorde plots gegil waarop zij zich omdraaide en zag dat een jongen en een meisje aan de handtas stonden te trekken van het meisje. Vervolgens heeft zij haar mobiele telefoon gepakt en heeft zij foto’s en filmpjes gemaakt van deze gebeurtenis. Naast haar stond nog een man welke naar de jongen en het meisje is toegelopen. De jongen liet hierop de handtas los en wegliep. Op het moment dat de jongen – welke aan de handtas had getrokken – wegliep zag zij dat de jongen een mes in zijn hand had. [5]
[getuige 2] heeft verklaard dat hij op de Oranjelaan te Den Haag een man aan de handtas van een vrouw zag trekken. De man trok zo hard aan de handtas dat zowel de man als de vrouw daardoor op de weg terecht kwamen. Hij zag dat de man aan de handtas bleef trekken, dat de vrouw haar handtas niet los liet en dat de vrouw daarbij voortdurend bleef schreeuwen. Op dat moment zag hij dat de man een mes in zijn rechterhand vasthield. [6]
[getuige 3] heeft verklaard dat hij een vrouw met een Chinees uiterlijk voor zijn woning aan de Oranjelaan te Den Haag zag rennen in de richting van het Rijswijkseplein. Op het moment dat hij het meisje voorbij zag komen, zag hij zijn buurman, welke achter zijn garage woont, voorbij lopen met een groot keukenmes in zijn hand. Vervolgens hoorde hij van de jongen die bij de bakker werkt op de hoek dat er iemand was beroofd en dat de buurman met het mes diegene die beroofd werd heeft geholpen . [7]
Aantreffen DNA verdachte
Verdachte is later op de avond van 14 juni 2015 aangehouden in het Westeinde ziekenhuis. Bij de aanhouding van verdachte is in de linker achterzak van zijn broek een mes aangetroffen. [8] Op het lemmet van het mes werden diverse bloedsporen aangetroffen. Deze sporen zijn bemonsterd en ter onderzoek aangeboden aan het Nederlands forensisch Instituut (hierna: NFI). Het in deze sporen aangetroffen DNA-profiel matcht met dat van verdachte en van aangeefster. [9]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard – overeenkomstig zijn eerdere verklaring bij de rechter-commissaris – dat hij ruzie heeft gehad op straat met een jongen die een groot slagersmes bij zich had. De ruzie liep hoog op waarop verdachte ook zijn eigen mes heeft gepakt. Nadat verdachte even iets naar achter was gelopen, zag hij dat een Chinese vrouw hem aan het filmen was en heeft hij haar daarop – met het mes nog opengeklapt in zijn hand – aangesproken, omdat hij hier niet van gediend was. Verdachte heeft tegen de Chinese vrouw gezegd: “Please show me, I’m not doing anything” waarop de Chinese vrouw haar telefoon in haar handtas heeft gedaan en er een worsteling is ontstaan tussen hem en de Chinese vrouw. Tijdens deze worsteling heeft verdachte ook aan de handtas van de Chinese vrouw getrokken, maar geen opzettelijke bewegingen met het mes gemaakt in haar richting. Na de worsteling is verdachte weggelopen en heeft hij zichzelf verwond met zijn eigen mes.
Aanvullende verklaring [aangeefster] bij de rechter-commissaris
[aangeefster] heeft bij de rechter-commissaris – in reactie op de verklaring van verdachte - verklaard dat zij geen confrontatie tussen verdachte en een andere man heeft gezien. Tevens heeft zij verklaard dat zij verdachte niet heeft gefilmd.
Conclusie van de rechtbank
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte geen oogmerk heeft gehad op het zich wederrechtelijk toe-eigenen van enig goed van aangeefster. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. De hierboven genoemde verklaring van [getuige 3] en de verklaring van aangeefster weerspreken de verklaring van verdachte dat er een eerder incident tussen verdachte was en een andere man met een mes dat door aangeefster zou zijn gefilmd. Zowel [getuige 3] als aangeefster hebben weliswaar een andere man met een mes gezien, maar dit was pas nadat verdachte heeft geprobeerd om de handtas van aangeefster af te pakken. Uit de verklaring van [getuige 1] volgt voorts dat zij verdachte wel heeft gefilmd, maar dat pas is gaan doen nadat zij zag dat verdachte aan de handtas van aangeefster stond te trekken. De rechtbank ziet niet in waarom aangeefster – als het wel zo zijn geweest dat zij verdachte eerder zou hebben gefilmd – dit niet in haar aangifte zou hebben verklaard.
Gelet op het voorgaande en de hierboven genoemde bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte over de reden dat hij aan de tas trok niet aannemelijk is geworden. Uit het handelen van de verdachte, het op straat aan iemands tas trekken en daarbij roepen ‘Give me everything’, leidt de rechtbank af dat het niet anders kan dan dat verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft geprobeerd om de handtas van aangeefster weg te nemen en ook dat hij daarbij met het mes stekende bewegingen in haar richting heeft gemaakt. De eerste alternatief tenlastegelegde poging tot diefstal met geweld acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
3.5
Inleiding [10]
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvragen.
Op 13 juni 2015 heeft er in een woning aan de [adres 1] te Den Haag (hierna: de woning) een steekpartij plaatsgevonden. Aangeefster [slachtoffer] (hierna: aangeefster) is daarbij gewond geraakt aan haar rug, oog en hand. [11]
Aangeefster was voorafgaand aan de steekpartij in die woning aan het werk als prostituee en heeft daar omstreeks 21:00 uur verdachte, welke zij nog nooit eerder had gezien, als klant ontvangen. Op dat moment waren [betrokkene 1] en ene ‘ [betrokkene 2] ’ ook in de woning aanwezig. Aangeefster heeft vervolgens seks gehad met verdachte.
Aangeefster heeft – samengevat – verklaard dat verdachte degene is geweest die haar heeft gestoken. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het klopt dat hij die avond seks heeft gehad met aangeefster, maar dat hij niet hij, maar [betrokkene 2] degene is geweest die haar heeft gestoken met een mes.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte degene is geweest die de steekwonden bij aangeefster heeft toegebracht. Bij een bevestigend antwoord ziet de rechtbank zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte dient te worden gekwalificeerd: als een poging moord, een poging doodslag of als zware mishandeling.
3.6
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat hij zich ten aanzien van dit feit schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
3.7
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet degene is geweest die aangeefster in haar rug heeft gestoken, maar dat dit is gedaan door een tweede man (kennelijk [betrokkene 2] ) welke op dat moment ook in de woning aanwezig was en snel na het incident is gevlucht. Subsidair heeft hij aangevoerd dat geen sprake van poging tot moord, nu uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid of bij verdachte sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of een moment van bedaard nadenken. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat er tevens geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangeefster nu zich in de nabijheid van de aangetroffen steekwonden geen vitale organen bevinden.
3.8
De beoordeling van de tenlastelegging
Aangifte [slachtoffer]
Aangeefster heeft verklaard dat zij al enige tijd een kamer huurde via [betrokkene 2] (een vriend van haar) in de woning aan de [adres 1] te Den Haag en daar werkte als prostituee. Zij deelde deze kamer samen met [betrokkene 1] . Tijdens de seks met verdachte – nadat hij haar had gevraagd om zich om te draaien en op haar knieën te gaan zitten – voelde zij een prik in haar rug. Zij draaide zich om en vroeg wat dit was. Verdachte antwoordde dat dit zijn nagel was waarna aangeefster direct voelde dat zij iets tegen haar oog kreeg. Hierop heeft zij de polsen van verdachte beetgepakt en hem weggeduwd, waardoor er een soort worsteling ontstond. De jongen zei meermalen “Ik maak je dood”. Aangeefster heeft hem met kracht van zich vandaan geduwd en kon hierdoor wegkomen. [12] [betrokkene 2] kwam ook de slaapkamer binnen en zag dat het gezicht van aangeefster onder het bloed zat waarop hij is gevlucht. Aangeefster is geheel naakt de woning uitgerend en heeft bij meerdere omwonenden aangebeld. Uiteindelijk werd zij door één man in zijn huis binnen gelaten. Zij heeft tegen deze man direct gezegd dat zij werkzaam is als prostituee en dat zij zojuist was gestoken door een klantje. [13]
Letsel
Door een medisch adviseur van het schadefonds geweldsmisdrijven is geconcludeerd dat de steekverwonding bij het oog van aangeefster tot aan haar hersenschedel liep. Daarnaast was er sprake van een fractuur aan een bijholte en een botlaag die deel uitmaakt van het traanbeen. Aangeefster is in het oogziekenhuis te Rotterdam aan haar traanbuis en ooglid geopereerd. Voorts is ook een afwijking aan het netvlies geconstateerd. [14] Uit de aangifte blijkt tevens dat haar linkeroog twee centimeter naar binnen is terug getrokken.
Getuigenverklaringen
[getuige 4] heeft verklaard dat zij op 13 juni 2015 naar het huis van [slachtoffer] is gegaan om daar met haar te ‘chillen’. Zij was samen met [slachtoffer] in de woning toen er een vriend van [slachtoffer] kwam. Sarah is met deze vriend naar haar slaapkamer gegaan waarna zij na ongeveer vijf minuten gegil hoorde vanuit de slaapkamer. Getuige is naar de kamer gegaan en deed de deur open. Ze hoorde de jongen schelden. [slachtoffer] schreeuwde, ze was gestoken. Getuige was heel bang, is naar het balkon gegaan en heeft de politie gebeld. Getuige heeft voorts verklaard dat zij de jongen die [slachtoffer] heeft gestoken niet kent. [15]
[getuige 5] heeft verklaard dat hij zich op 13 juni 2015 omstreeks 21:50 uur in zijn woning bevond aan de [adres 1] te Den Haag. Aldaar hoorde hij dat er werd aangebeld bij zijn woning. Hij zag daarop een naakte vrouw voor zijn deur staan welke zei dat zij prostituee was en dat zij zojuist was gestoken door een klant. Hij heeft haar vervolgens binnengelaten en direct de politie gebeld. [16]
Getuigen [getuige 6] , [getuige 7] en [getuige 8] , allen buurtbewoners, hebben verklaard dat zij nadat zij aangeefster naakt en onder het bloed naar buiten zagen rennen zij een man uit de woning hebben zien komen. Zij hebben deze man daar vaker, vrijwel wekelijks, bij de woning naar binnen zien gaan. [17]
Aantreffen DNA sporen
Op kamer 5 van het Astoria hotel waar verdachte op dat moment verbleef, heeft naar aanleiding van de aanhouding van verdachte voor feit 1, een doorzoeking plaatsgevonden onder leiding van de rechter-commissaris. [18] Bij die doorzoeking is, onder andere, een spijkerbroek in beslag genomen met daarop bloedspetters. Uit onderzoek door het NFI is gebleken dat de bloedspetters op de spijkerbroek afkomstig zijn van aangeefster. [19] Ook heeft de politie in de slaapkamer van de woning aan de [adres 1] te Den Haag op de vloer een donkerkleurige baseball pet aangetroffen van het merk Lacoste [20] waarop DNA is aangetroffen van verdachte. [21]
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft zich gedurende het onderzoek op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting van 8 maart 2016 heeft verdachte een verklaring afgelegd. Deze luidt – samengevat – als volgt.
Op het moment dat verdachte seks had met aangeefster kwam er opeens een jongen – ook een somalier, die qua postuur op hem lijkt en mogelijk [betrokkene 2] heet – de slaapkamer binnen met een mes. Direct nadat de jongen de kamer binnen kwam riep hij tegen verdachte dat hij moest ‘opkankeren’. Direct daaropvolgend heeft die jongen aangeefster gestoken. Verdachte heeft vervolgens zijn kleren bij elkaar gezocht en heeft zich aangekleed. Het bloed van aangeefster is mogelijk op zijn broek terecht gekomen, omdat zijn broek nog op bed lag toen aangeefster werd gestoken. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij het idee heeft dat aangeefster en [getuige 4] deze jongen in bescherming nemen. Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij op 13 juni 2015 voor het eerst in de woning van aangeefster is geweest.
Conclusies
Is verdachte degene geweest die de steekverwondingen aan aangeefster heeft toegebracht?
De rechtbank stelt vast dat verdachte pas ruim negen maanden na zijn aanhouding en eerst nadat hij kennis heeft genomen van het volledige dossier met dit scenario is gekomen. Dit gegeven op zichzelf maakt reeds dat aan die verklaring minder waarde toekomt, dan een verklaring die direct, zonder kennis van het dossier wordt afgelegd. Op vragen van de rechtbank waarom hij dit niet het niet eerder heeft verklaard om zo zijn eigen onschuld aan te tonen en het opsporen van de werkelijke dader te bevorderen, heeft hij gezegd het niet als zijn taak te beschouwen de dader op te sporen, maar die van de politie.
De rechtbank leidt uit de verklaringen van aangeefster af dat [betrokkene 2] , die door de politie nooit getraceerd is kunnen worden, gezien moet worden als de pooier van haar en de minderjarige [getuige 4] , die, zo heeft aangeefster verklaard bij de rechter-commissaris, daar elke dag aanwezig moest zijn voor de veiligheid. Dat deze persoon ten tijde van de steekpartij ook daadwerkelijk in de woning aanwezig is geweest, leidt de rechtbank af uit de verklaringen van de buren, die verklaren kort na aangeefster een man het portiek te hebben zien verlaten die zij daar al (veel) vaker hadden gezien. De vraag of zij verdachte wel of niet hebben zien weglopen, acht de rechtbank niet van belang voor de vraag wie er heeft gestoken. Er is immers geen discussie over het gegeven dat zowel verdachte als [betrokkene 2] op enig moment de woning hebben verlaten en dat beiden dit eerst na de steekpartij hebben gedaan.
Het enkele feit dat [betrokkene 2] in de woning aanwezig was en zich nadien schuil heeft gehouden voor de politie, vormt voor de rechtbank, anders dan voor de raadsman, onvoldoende reden om meer waarde te hechten aan de verklaring van de verdachte dan aan die van aangeefster en Sarah als het gaat om wie er heeft gestoken.
Ten eerste is de verklaring van aangeefster, anders van die van verdachte wel direct na het incident afgelegd. Zij heeft, nadat zij in zodanige angst verkeerde dat zij geheel naakt de straat op is gerend en bij diverse mensen heeft aangebeld, tegen de eerste persoon die opendeed direct verteld wat er gebeurd is. Dat en waarom aangeefster haar pooier al direct op dat moment in bescherming zou nemen ten koste van een onschuldige klant is door de verdediging niet aannemelijk gemaakt. Aangeefster heeft voorts, anders dan verdachte, een gedetailleerde verklaring afgelegd over hoe het steken gegaan is en is daar steeds bij gebleven.
Haar verklaring vindt op het punt wie haar gestoken zou hebben bovendien bevestiging in de verklaring van [getuige 4] . Dat [getuige 4] niet wil verklaren dat er nog een vierde persoon ( [betrokkene 2] ) in de woning was, wijt de rechtbank aan het gegeven dat zij überhaupt niet wil toegeven dat ook zij daar als (minderjarige) prostituee werkte.
Ervan uitgaande dat [betrokkene 2] de pooier was van aangeefster, ziet de rechtbank tot slot niet in waarom deze man tijdens de betaalde seks met een klant die vooraf had betaald en die nog nooit eerder bij aangeefster was geweest, de kamer in zou stormen en ‘zijn prostituee’ uit het niets in het oog zou steken. Het dossier biedt daarvoor volstrekt geen aanknopingspunten.
Het door verdachte geschetste incomplete alternatieve scenario is, gelet op het voorgaande geenszins aannemelijk gemaakt of geworden. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dan ook niet geloofwaardig.
Gelet op voornoemde ongeloofwaardigheid van de verklaring van verdachte en de redengevende inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het verdachte is geweest die op 13 juni 2015 de steekverwondingen aan aangeefster heeft toegebracht.
Kwalificatie
Poging moord
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, nu uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit om aangeefster te doden. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de hem onder feit 1 impliciet tenlastegelegde poging tot moord.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood
De raadsman heeft betoogd dat tevens geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangeefster, nu zich in de nabijheid van de aangetroffen steekverwondingen geen vitale organen bevinden. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg (in dit geval het van het leven beroven van aangeefster) is aanwezig, indien een verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat een verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat een verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt vast dat verdachte met het mes in de rug en in de richting van het oog van aangeefster heeft gestoken. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat zich in de nabijheid van het oog wel degelijk vitale organen bevinden, namelijk de hersenen, welke via de oogholte bereikt kunnen worden. Daar komt bij dat uit medische informatie en de verklaring van aangeefster is gebleken dat de steekbeweging met enige kracht gepaard moet zijn gegaan. De rechtbank acht dan ook de kans dat als gevolg van die steekbeweging dodelijk hersenletsel zou ontstaan aanmerkelijk
.
Eindconclusie
Gelet op het voorgaande waren de gedragingen naar het oordeel van de rechtbank zozeer gericht op de dood van aangeefster, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaardt dat aangeefster als gevolg van zijn gedragingen zou komen te overlijden en dat dit slechts is voorkomen doordat aangeefster zich heeft kunnen lostrekken uit de greep van verdachte. De rechtbank acht daarom bewezen dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefster.
3.9
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 14 juni 2015 te ’s-Gravenhage op de openbare weg de Oranjelaan
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een handtas, toebehorende aan [aangeefster] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangeefster] te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
- tegen die [aangeefster] heeft gezegd "Give me everything" en
- de handtas van die [aangeefster] heeft vastgepakt en daar aan heeft getrokken en
- een mes heeft laten zien aan die [aangeefster] en met dat mes meermalen steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van die [aangeefster] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
2.
hij op 13 juni 2015 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, in de rug en het oog heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 eerste cumulatief/alternatief:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Ten aanzien van feit 2:
poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd door verdachte in voorlopige hechtenis en ter observatie doorgebracht. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat – ondanks de weigerende houding van verdachte – uit de rapportages van het Pieter Baan Centrum van maart 2015 en januari 2016 kan worden afgeleid dat er sprake is van een stoornis bij verdachte en dat deze gelet op de consistentie van de rapporten ook ten tijde van de voorliggende feiten aanwezig was. Er is sprake van een groot recidive gevaar en er is een zeer dringende noodzaak tot behandeling van verdachte wat maakt dat aan verdachte voorts de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging dient te worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte geen zorgmijder is nu verdachte al een lang vrijwillig zorgtraject heeft gevolgd. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, mocht de rechtbank oplegging van TBS in overweging nemen, op basis van de voorliggende rapportages een dergelijke maatregel niet opgelegd kan worden, nu verdachte aan het opstellen van de rapportages niet heeft meegewerkt. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de rapporteurs van het rapport in maart 2015, ondanks de weigering van verdachte om mee te werken, hebben geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het delict verminderd toerekeningsvatbaar was. In het rapport van januari 2016 wordt door de onderzoekers echter geconcludeerd dat sprake is van een stoornis, maar dat niet kan worden vastgesteld of deze ook tijdens het delict aanwezig was. Aan de vereisten, zoals bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, voor oplegging van een de TBS maatregel is gelet op het voorgaande dan ook niet voldaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in zeer korte tijd – te weten op 13 en 14 juni 2015 – schuldig gemaakt aan twee ernstige strafbare feiten
.Hij heeft zich eerst schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van [slachtoffer] door haar met een mes in haar rug en in de nabijheid van haar oog te steken. Het slachtoffer heeft hierbij ernstig letsel opgelopen, waaronder het feit dat haar oog twee centimeter is teruggetrokken, zij met haar linkeroog nog maar voor 70 procent ziet en hierdoor een bril moet dragen. Door zijn handelen heeft verdachte op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van feiten als het onderhavige gedurende lange tijd negatieve psychische gevolgen daarvan kunnen ervaren. Uit het verhoor van aangeefster bij de politie en het schadeopgaveformulier blijkt ook dat het slachtoffer nog dagelijks last heeft van hetgeen is voorgevallen, zo heeft zij moeite met slapen. Ook zal zij gelet op het feit dat zij met haar linkeroog nog maar voor 70 procent ziet voor de rest van haar leven aan het voorval worden herinnerd. Verdachte heeft met zijn handelen geen oog gehad voor de eventuele psychische en lichamelijk schade die hij met zijn handelen bij [slachtoffer] kon veroorzaken.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot diefstal met geweld. Verdachte heeft onder bedreiging van een mes geprobeerd om de handtas van aangeefster [aangeefster] afhandig te maken. Verdachte heeft met zijn gedragingen het gevoel van veiligheid van het slachtoffer in ernstige mate aangetast. Het spreekt voor zich dat dit voorval grote impact op het slachtoffer moet hebben gehad. Zulke berovingen veroorzaken ook in de maatschappij in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid. Verdachte heeft zich laten leiden door financieel gewin zonder stil te staan bij de mogelijke ernstige gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 16 juni 2015. Hieruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor, onder andere, geweldsdelicten, waaronder mishandeling.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van Palier d.d. 19 juli 2015. Uit dit advies volgt dat verdachte bij het opstellen van het rapport zijn medewerking niet heeft willen verlenen. Uit het reclasseringsdossier blijkt wel dat bij verdachte tijdens zijn verblijf in Bouman GGZ (jaartal onbekend) de diagnoses ADHD en PDD-NOS zijn gesteld waarbij aan verdachte door zijn huisarts anti-psychotica en anti-depressiva zijn voorgeschreven. Voorts blijkt dat verdachte vanaf zijn dertiende levensjaar is begonnen met het dagelijks gebruik van cannabis en dat hij in 2013 of 2014 is begonnen met het gebruik van verschillende soorten harddrugs. Door het gebruik van deze middelen kreeg verdachte last van claustrofobie en zou hij een paniekaanval hebben gehad. Naast het gebruik van harddrugs nuttigt verdachte ook alcohol. Nu verdachte niet zijn medewerking heeft willen verlenen aan een uitgebreid reclasseringsrapport is het voor de reclassering niet mogelijk geweest om te onderzoeken wat ten grondslag zou kunnen liggen aan het delictgedrag aan verdachte. De reclassering merkt daarbij wel op dat zij het zorgelijk acht dat verdachte in korte tijd voor ernstige delicten met justitie in aanraking is gekomen en daarbij zijn medewerking weigert aan het opstellen van rapportages.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van 10 augustus 2015, opgesteld door A.M.M. van der Reijken, psychiater en Pro Justitia rapportage van 20 augustus 2015, opgesteld door M.H. Keppel, psycholoog met assistentie van S.L. Zichterman, forensisch psycholoog. Uit beide rapporten blijkt dat verdachte heeft geweigerd aan de onderzoeken mee te werken en dat de deskundigen een tweede opname (de eerste opname heeft plaatsgevonden in 2015 naar aanleiding van een feit gepleegd in Amsterdam) in het Pieter Baan Centrum in overweging hebben gegeven gelet op de ernst van de ten laste gelegde feiten en de snelle recidive na het eerder gedane onderzoek van het Pieter Baan Centrum.
In dat verband heeft de rechtbank kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum d.d. 20 januari 2016. Verdachte heeft ook aan dit onderzoek niet willen meewerken. Desondanks hebben de psycholoog en de psychiater enkele diagnostische overwegingen gegeven.
Door de psycholoog is gerapporteerd dat bij verdachte naast middelengebruik sinds enkele jaren sprake is van psychotische klachten, die vermoedelijk in wisselende mate aanwezig zijn en op dit moment waarschijnlijk worden onderdrukt door psychofarmaca. Diagnostisch kan er worden gesproken van een psychotische stoornis niet anders omschreven (hierna: NAO), in het kader van een schizofrene of een schizo-affectieve stoornis (waarbij naast psychoses ook episodes van sterke stemmingswisselingen voorkomen). Daarbij lijkt sprake te zijn van een psychische ontregeling door fors alcohol- en drugsgebruik. Een aandachtstoornis (ADHD of ADD) zoals eerder vastgesteld in de Bouman kliniek of een andere stoornis in het autistische spectrum kunnen volgens de psycholoog niet worden aangetoond, noch uitgesloten.
De psychiater heeft ook gerapporteerd dat verdachte psychotische episoden doormaakt en dat tenminste kan worden gesproken van een psychotische stoornis NAO. Verdachte vertoont daarbij essentiële kenmerken voor schizofrenie met in golven toenemende aanwezigheid van overheersende wanen of waanachtige overtuigingen. Het lijkt er daarbij op dat het toedienen van medicatie een gunstige invloed heeft op verdachte. Daarnaast bestaan er aanwijzingen dat verdachte zonder medicatie onvermogend lijkt om zich te verzetten tegen agressieve impulsen.
De deskundigen concluderen samen dat, hoewel er bij verdachte een psychotische stoornis NAO is vastgesteld, volstrekt onduidelijk is of die ten tijde van de ten laste gelegde feiten (floride) aanwezig was nu verdachte zijn medewerking aan het onderzoek niet heeft willen verlenen. Gelet op het voorgaande onthouden de deskundigen zich van een advies over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de kans op recidive en de noodzaak tot behandeling om die kans terug te dringen merken de deskundigen op dat zich bij verdachte de laatste jaren meerdere plotselinge agressieve impulsdoorbraken voor hebben gedaan met een soms oninvoelbaar karakter waarbij opvalt dat verdachte ertoe neigt zich daarbij te bewapenen. Doordat doorwerking van de pathologie in de tenlastegelegde feiten door de weigerende houding door hen niet kan worden beoordeeld, kunnen zij ook geen uitspraak doen over de kans op herhaling en de noodzaak van een behandeling.
Tot slot heeft rechtbank kennisgenomen van een over de verdachte eerder ten aanzien van parketnummer 13-654220-14 opgemaakt Pro Justitia rapport van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum d.d. 23 maart 2015. Ook aan dit rapport heeft verdachte niet willen meewerken. Desondanks hebben de psycholoog en de psychiater enkele diagnostische overwegingen gegeven. Door de psycholoog is geconstateerd dat er bij verdachte geen symptomen van ADHD of PDD- NOS kunnen worden waargenomen. Hetgeen volgens de psycholoog niet wil zeggen dat deze niet aanwezig zijn, maar door de beperkte medewerking van verdachte niet kunnen worden vastgesteld. Er zijn wel aanwijzingen dat er bij verdachte in 2014 sprake is geweest van psychotische verschijnselen zoals het denken dat hij bespied werd, betrekkingsideeën en paranoïde waanvorming waarbij sprake lijkt te zijn geweest van een paranoïde psychose.
De psychiater sluit zich wat betreft zijn oordeel over het eventuele bestaan van de stoornissen ADHD of PDD-NOS aan bij de psycholoog met daarbij als opmerking dat verdachte juist als geremd en vlak wordt ervaren. Voorts heeft de psychiater geconcludeerd dat er eveneens sprake is van een psychose NAO bij verdachte. Verdachte heeft bizarre psychotische verschijnselen gehad en disfunctioneerde reeds jaren voor het opreden van psychotische verschijnselen op meerdere levensterreinen, waarmee sprake lijkt te zijn van een knik in de levensloop. Daarnaast bestaan er bij verdachte negatieve verschijnselen als apathie, geremdheid, initiatiefverlies waardoor er bij verdachte gedacht wordt aan een schizofrene ontwikkeling. De deskundigen hebben in die zaak wel geadviseerd om de tenlastegelegde feiten in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde adviezen en voornoemde rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank maakt deze conclusies tot de hare.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de zaak van verdachte moet worden afgedaan met een (al dan niet lange) gevangenisstraf, of dat er aanleiding is om verdachte (eventueel daarnaast) een strafrechtelijke maatregel, zoals terbeschikkingstelling, al dan niet met dwangverpleging, op te leggen.
Straf en/of maatregel?
Om de maatregel TBS te kunnen opleggen dient, ingevolge het eerste lid van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), onder meer de vraag te worden beantwoord of bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Voorts is krachtens de wet voor een last tot terbeschikkingstelling een advies van twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater, die betrokkene hebben onderzocht, vereist. Uit alle hiervoor besproken rapportages blijkt dat verdachte een weigerende observandus is in de zin van artikel 37, tweede lid, Sr. Op grond van artikel 37a, derde lid, Sr juncto artikel 37, derde lid, Sr kan echter ook aan een weigerende observandus een terbeschikkingstelling met dwangverpleging worden opgelegd. De eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek, als bedoeld in artikel 37, tweede lid, Sr vervalt in dat geval.
Ook dan blijft evenwel vereist dat wordt vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het plegen van het feit. Zonder die vaststelling is oplegging van TBS niet mogelijk. Het is aan de rechter om die vaststelling te doen. Daarbij zal de rechter zich in sterke mate moeten laten leiden door de bevindingen en conclusies van gedragsdeskundigen. Wanneer de gedragsdeskundigen echter aan de grenzen komen van wat zij vanuit hun wetenschap nog kunnen verantwoorden, zal de rechter zijn eigen verantwoordelijkheid moeten nemen, voor zover de wet daartoe de ruimte geeft. Dit betekent dat in het uiterste geval de rechtbank, uiteraard met grote behoedzaamheid, tot de vaststelling van een stoornis komt ten tijde van het delict, ook al blijft die conclusie in de rapportages van de gedragsdeskundigen uit. Voor haar beslissing dient de rechtbank dan wel voldoende steun te vinden in hetgeen gedragsdeskundigen zo mogelijk wél hebben kunnen vaststellen en hetgeen de rechtbank verder aan feiten en omstandigheden is gebleken met betrekking tot de persoon van verdachte. Daartoe mag de rechtbank tevens gebruik maken van deskundigenrapporten over de persoonlijkheid van de verdachte die langer dan een jaar voor aanvang van de terechtzitting zijn uitgebracht, bijvoorbeeld bij een eerdere strafzaak.
In dit verband hecht de rechtbank in het bijzonder waarde aan het hiervoor genoemde Pro Justitia rapport, locatie Pieter Baan Centrum van maart 2015, (NB circa drie maanden voor de nu verweten delicten) waaruit blijkt dat bij verdachte ten tijde van de hem eerder tenlastegelegde feiten een psychische stoornis NAO, die meest waarschijnlijk verband houdt met een schizofrene stoornis van het paranoïde subtype, aanwezig was en hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar moest worden geacht.
Voorts acht de rechtbank van bijzonder belang de hiervoor aangehaalde bevindingen en conclusies uit het rapport van januari 2016 van de twee deskundigen van het Pieter Baan Centrum, die er – samengevat – op neerkomen dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis NAO. Verdachte vertoont daarbij essentiële kenmerken voor schizofrenie met in golven toenemende aanwezigheid van overheersende wanen of waanachtige overtuigingen. Door de deskundigen is daarbij tevens opgemerkt dat zich bij verdachte de laatste jaren meerdere plotselinge agressieve impulsdoorbraken hebben voorgedaan met een soms oninvoelbaar karakter waarbij opvalt dat verdachte ertoe neigt zich daarbij te bewapenen, hetgeen de rechtbank zorgen baart.
Gelet op de consistente bevindingen van de deskundigen dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis NAO, die meest waarschijnlijk verband houdt met een schizofrene stoornis van het paranoïde subtype, is het bestaan van deze persoonlijkheidsstoornis naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate aannemelijk. Dergelijke stoornissen zijn per definitie duurzaam. Dit brengt mee dat de rechtbank van oordeel is dat bij verdachte, ook ten tijde van het begaan van de hem laste gelegde feiten, sprake was van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, namelijk een psychotische stoornis NAO.
Hoewel de deskundigen in het meest recente rapport met betrekking tot onderhavige ten laste gelegde feiten geen standpunt in hebben kunnen nemen, acht de rechtbank het aannemelijk dat de bewezenverklaarde feiten verdachte, gelet op de bij hem aanwezige stoornis, in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Naar het oordeel van de rechtbank is de stoornis van de verdachte zodanig dat vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om hem onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Aan de verdachte zijn eerder door de rechtbank Amsterdam op 12 mei 2015 diverse bijzondere voorwaarden opgelegd waaronder zijn medewerking aan een persoonlijkheidsonderzoek teneinde een definitieve diagnose te verkrijgen met betrekking tot zijn psychische gesteldheid en een ambulante behandeling. Uit de door de officier van justitie ter terechtzitting overhandigde stukken blijkt dat verdachte zich aan deze voorwaarden heeft onttrokken. Gelet op het voorgaande, de zorgmijdende houding van verdachte en zijn houding ter terechtzitting heeft de rechtbank geen enkel handvat om eventueel aan verdachte een TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen.
De rechtbank ziet dan ook geen andere mogelijkheid dan om de terbeschikkingstelling van verdachte te gelasten en daarbij te bepalen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd, nu de door verdachte begane feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van deze maatregel eist. Nu de TBS-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, is sprake van ongemaximeerde TBS als bedoeld in artikel 38e Sr en kan de totale duur van de op te leggen maatregel om die reden een periode van vier jaar te boven gaan.
De verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte betekent dat zijn strafbaarheid niet geheel is uitgesloten. De rechtbank is derhalve van oordeel dat aan verdachte, naast voornoemde maatregel, ook een gevangenisstraf dient te worden opgelegd. De rechtbank zal evenwel, gelet op de vermoedelijke verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de op te leggen TBS-maatregel, een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.

7.De vordering van de benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich ten aanzien van feit 2 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 11.055 bestaande uit materiële en immateriële schade.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij, gelet op de door hem primair bepleitte vrijspraak, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 1.055 als vergoeding ter zake van materiële schade is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en derhalve voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze betrekking heeft op € 8.000, als vergoeding ter zake van immateriële schade, naar billijkheid toewijsbaar.
De rechtbank zal voor het overige deel de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 9.055.
De rechtbank zal voorst de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 13 juni 2015 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bij dagvaarding onder 2 bewezenverklaarde feiten is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 9.055, vermeerderd met de wettelijk rente daarover vanaf 13 juni 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 24c, 36f, 37, 37a, 37b, 45, 57, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 tweede alternatief tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder feit 1 eerste alternatief en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Ten aanzien van feit 2:
poging tot doodslag
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (DRIE) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
terbeschikkingstellingvan veroordeelde;
beveelt dat de veroordeelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] , een bedrag van € 9.055,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij dat dit van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Straat van een bedrag groot € 9.055 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt in geval volledige betaling nog volledig verhaal van de verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van de verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 80 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijk betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, voorzitter,
mr. S.L.M. Staals, rechter,
mr. A.P. Sno, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Peet, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 maart 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015178217, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 159).
2.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster] , blz. 19 en 20 en verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 8 maart 2016.
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 8 maart 2016.
4.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster] , blz. 19 en 20.
5.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , blz. 24 en 25.
6.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , blz. 98 en 99.
7.Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] , blz. 103 en 104.
8.Proces-verbaal van aanhouding, blz. 9.
9.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 9 november 2015, met bijlagen, blz. 156 t/m 160.
10.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015177286, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 182).
11.Geschrift, te weten foto’s van het letsel van aangeefster, blz. 21 t/m 28 en een geschrift, te weten een brief van het K.F. de Laat, neuroloog van het Hagaziekenhuis, ongedateerd, gevoegd als bijlage bij de vordering tot schadevergoeding van aangeefster d.d. 7 maart 2016.
12.Proces- verbaal van aangifte [slachtoffer] , blz. 18 t/m 20.
13.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , blz. 33.
14.Schadeopgaveformulier Misdrijven zoals ingediend door mr. Colombijn namens [slachtoffer] , d.d. 7 maart 2016, met bijlagen
15.Proces-verbaal van verhoor [getuige 4] , blz. 53 en 54.
16.Proces-verbaal van verhoor [getuige 5] , blz. 67.
17.Proces-verbaal van verhoor [getuige 6] , blz. 61 en 62, proces-verbaal van verhoor [getuige 7] blz. 70 en proces-verbaal van verhoor [getuige 8] , blz. 76.
18.Proces-verbaal van bevindingen, met het nummer PL1500-2015178217-33, van de politie eenheid Den Haag, blz. 83.
19.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 10 september, met bijlage, blz. 144 t/m 150.
20.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 118.
21.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 10 september 2015, blz. 170 en 171.