ECLI:NL:RBDHA:2016:4397
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen beslissing Uwv over arbeidsongeschiktheidsuitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de arbeidsongeschiktheidsuitkering van eiser. Eiser ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Eiser had zich op 5 februari 2015 gemeld voor toegenomen arbeidsongeschiktheid, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv bij het bestreden besluit terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid die voortkwam uit dezelfde oorzaak als de eerdere beoordeling. Eiser voerde aan dat zijn chronische paroxismale hemicranie (CPH) niet was meegewogen en dat de verzekeringsartsen zijn situatie onjuist hadden ingeschat. De rechtbank oordeelde echter dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere vaststelling van de belastbaarheid konden onderbouwen.
De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter M.M. Meessen, in aanwezigheid van griffier J.A. de Kievit-Tempels. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.