Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2016 in de zaak tussen
[naam 1] (hierna: referente), mede voor haar minderjarig kind [naam 2] , geboren op [geboortedatum] , van Ethiopische nationaliteit (hierna: eiser),
Procesverloop
In het besluit van 11 december 2015 heeft verweerder onder
‘5 Rechtsgevolgen van deze beschikking’vermeld dat eiser, na bekendmaking van dit besluit, van rechtswege niet langer rechtmatig in Nederland is en dat, als namens eiser tegen dit besluit beroep wordt ingesteld, dit rechtsgevolg niet wordt opgeschort.
In het besluit van 11 december 2015 is verder (onder meer) vermeld, onder
‘6 Bent u het niet eens met dit besluit?’, dat bij het indienen van een eerste verzoek om een voorlopige voorziening, de uitspraak van de rechter op dat verzoek meestal in Nederland mag worden afgewacht.
Eveneens op 29 december 2015 is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Daarin is aangegeven dat het verzoek ertoe strekt de beslissing op het beroep in Nederland te mogen afwachten. Het verzoek is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer
AWB 15/23082.
Als toehoorder was aanwezig J. van der Meer, vrijwilligster bij Vluchtelingenwerk Assen.
Overwegingen
Ten tijde van de geboorte van eiser was referente in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. [naam 3] was ten tijde van de geboorte van eiser in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘verblijf bij familie- of gezinslid, bij echtgenote’, geldig van 8 april 2014 tot 5 april 2019.
Eiser woont vanaf zijn geboorte bij referente (moeder) en [naam 3] (vader).
Verweerder heeft de namens eiser ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ afgewezen, omdat niet is voldaan aan het in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 3.23, vierde lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 neergelegde vereiste dat een vreemdeling moet beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding (hierna: het paspoortvereiste).
2.1. Uit door de gemachtigde van referente en eiser (in beroep) overgelegde stukken blijkt dat verweerder bij brief van 18 maart 2015 aan [naam 3] heeft bericht voornemens te zijn de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier in te trekken omdat niet langer wordt voldaan aan het middelenvereiste. Namens [naam 3] is op 21 april 2015 op dit voornemen gereageerd. Op 6 november 2015 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waarvan een verslag is gemaakt.
6 november 2015 ingediend.
In de correcties en aanvullingen is onder meer naar voren gebracht dat [naam 3] , tijdens de hoorzitting, ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om zijn asielgerelateerde problemen naar voren brengen. De hoorambtenaar heeft, tijdens de hoorzitting, aangegeven dat [naam 3] niet over zijn asielgerelateerde problemen hoefde te vertellen omdat hij [de hoorambtenaar] wel wil aannemen dat [naam 3] bedoelde asielgerelateerde problemen heeft, aldus het gestelde in de correcties en aanvullingen.
De gemachtigde van [naam 3] heeft vervolgens, in haar brief van 23 november 2015, aan verweerder verzocht om, gelet op het bepaalde in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), af te zien van de intrekking van de aan [naam 3] verleende verblijfsvergunning.
in de brief van 30 november 2015 volstaan met de opmerking:
“Deze informatie heb ik bij mijn beslissing betrokken.”De rechtbank leidt uit het zinsverband af dat verweerder hiermee heeft bedoeld dat hij de informatie, door en namens [naam 3] verstrekt tijdens de hoorzitting van 6 november 2015, bij zijn beslissing heeft betrokken.
Standpunt van verweerder in de onderhavige zaak
“Vanwege omstandigheden in Ethiopië kunnen u of uw familieleden op dit moment niet in dat land wonen. Er is daarom een objectieve belemmering om het familie leven in Ethiopië uit te oefenen.”Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard dat deze zin aldus moet worden verstaan dat verweerder zich op het standpunt stelt dat voor zowel referente als [naam 3] een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Ethiopië uit te oefenen.
Vervolgens heeft verweerder overwogen dat de omstandigheid dat, bij brief van
30 november 2015, aan [naam 3] is meegedeeld dat zijn verblijfsvergunning niet wordt ingetrokken, niet tot een ander oordeel leidt. Daarvoor acht verweerder van belang dat de Ethiopische ambassade in Brussel paspoorten uitgeeft en dat een reis naar Brussel niet vereist dat [naam 3] moet terugkeren naar zijn land van herkomst. Daar komt bij dat in het bezwaarschrift geen gronden zijn aangevoerd waaruit blijkt dat [naam 3] zich onmogelijk zou kunnen wenden tot de Ethiopische ambassade in Brussel, aldus verweerder.
Standpunt van referente en eiser in beroep
Referente en eiser voeren voorts aan dat de weigering van een verblijfsvergunning aan eiser de facto meebrengt dat alleen eiser - thans ruim één jaar oud - zal worden uitgezet naar Ethiopië. Nu eiser bij uitzetting (definitief) van zijn ouders wordt gescheiden, is de uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM, aldus referente en eiser.
Ten slotte voeren referente en eiser aan dat verweerder in het bestreden besluit de belangen van eiser onvoldoende heeft afgewogen. Daarbij wijzen zij (nogmaals) op artikel 24 van het Handvest EU.
22 maart 2016 in Brussel] - België niet eens binnenkomen.
Voorst geven referente en eiser aan - onder verwijzing naar een stuk, gedownload vanaf www.ethiopianembassy.be - dat, om voor een paspoort in aanmerking te kunnen komen,
bij de Ethiopische ambassade een geboortebewijs dient te worden overgelegd. Op het geboortebewijs staat de naam van referente (moeder) vermeld, aan wie in Nederland een asielstatus is verleend. Daarmee loopt referente gevaar. Ten onrechte verlangt verweerder in dit geval dan ook dat (de ouders van) eiser zich tot de Ethiopische ambassade (wenden) wendt, aldus referente en eiser.
Reactie van verweerder in het verweerschrift
Verhandelde ter zitting
uitsluitend is gelegen in de mogelijke toekomstige gebeurtenis dat de aan [naam 3] verleende verblijfsvergunning wordt ingetrokken, bijvoorbeeld omdat niet langer wordt voldaan aan de beperking (verblijf bij huwelijkspartner) waaronder de vergunning is verleend. Verweerder wil de mogelijkheid openhouden dat, in dat geval, eiser met [naam 3] terugkeert naar Ethiopië. Verweerder benadrukt dat terugkeer van eiser naar Ethiopië alleen kan worden gerealiseerd als eiser beschikt over ofwel een eigen geldig Ethiopisch paspoort, ofwel staat bijgeschreven in het paspoort van [naam 3] .
Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder voorts verklaard dat de rechtbank juist heeft begrepen dat verweerder niet in twijfel trekt dat eiser, blijkens de overgelegde geboorteakte van [datum] , op [geboortedatum] te Assen is geboren als kind van referente en [naam 3] en daarmee de Ethiopische nationaliteit heeft.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt het ervoor dat evenmin in geschil is dat er voor [naam 3] een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Ethiopië uit te oefenen. Voor zover nodig, verwijst de rechtbank in dit verband naar het hiervoor onder 3.1. vermelde.
Hierbij is van belang dat, gelet op de omstandigheden van dit geval, de door verweerder voorgestane mogelijkheid dat [naam 3] zich wendt tot de Ethiopische ambassade in Brussel voor het doen van een aanvraag om verlening van een paspoort ten name van eiser, niet voor de hand ligt, (reeds) nu aan referente een asielgerelateerde verblijfsvergunning is verleend en haar persoonsgegevens in de geboorteakte van eiser staan vermeld. Dat aan referente inmiddels - naar ter zitting is meegedeeld - de Nederlandse nationaliteit is verleend, maakt dit niet anders.
Het beroep is gegrond. Hetgeen voor het overige is aangevoerd - waaronder de namens referente en eiser opgeworpen stelling dat (ook) [naam 3] zich wegens asielgerelateerde problemen niet kan wenden tot de Ethiopische ambassade in Brussel -, behoeft geen bespreking. Overigens zij opgemerkt dat de rechtbank van oordeel is dat, met name gelet op de brief van 23 november 2015 van de gemachtigde van referente en eiser - hiervoor vermeld onder 2.2. -, het verweerder niet zonder meer vrijstond om zich ter zitting op de minuut te beroepen.