In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 april 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie als verweerder en een minderjarig kind als eiser. De rechtbank had eerder op 8 maart 2016 een tussenuitspraak gedaan waarin zij verweerder de gelegenheid bood om gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft echter in een brief van 10 maart 2016 laten weten niet aan deze opdracht te willen voldoen. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging met betrekking tot de minderjarige eiser niet voldoet aan de wettelijke eisen, omdat verweerder zijn standpunt niet voldoende heeft gemotiveerd en enkel aannames heeft gedaan over de opvang en jeugdzorg in Amerika. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 9 december 2015 en verklaart het beroep gegrond. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 992,- worden vastgesteld. De rechtbank bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.