ECLI:NL:RBDHA:2016:4386
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Benoeming tijdelijke voogdij en rechtsmacht in internationale context
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot tijdelijke voogdij en ondertoezichtstelling van twee minderjarigen. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden en Z-H Noord, met als doel de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland te belasten met de tijdelijke voogdij over de minderjarigen. De moeder van de kinderen is niet verschenen op de zitting, terwijl de minderjarige [de minderjarige 1] in de gelegenheid is gesteld zijn mening kenbaar te maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige [de minderjarige 2] sinds juni 2015 bij zijn oom en tante in België verblijft, wat complicaties met zich meebrengt voor de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gewone verblijfplaats van [de minderjarige 2] in België ligt, waardoor de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om over dit verzoek te oordelen. Voor [de minderjarige 1] is de tijdelijke voogdij wel toegewezen aan de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, aangezien de gewone verblijfplaats van deze minderjarige in Nederland is. De beschikking is uitgesproken door mr. C.G. Meeder, kinderrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.