ECLI:NL:RBDHA:2016:4386

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
22 april 2016
Zaaknummer
C/09/502598 / FA RK 15-10093
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming tijdelijke voogdij en rechtsmacht in internationale context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot tijdelijke voogdij en ondertoezichtstelling van twee minderjarigen. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden en Z-H Noord, met als doel de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland te belasten met de tijdelijke voogdij over de minderjarigen. De moeder van de kinderen is niet verschenen op de zitting, terwijl de minderjarige [de minderjarige 1] in de gelegenheid is gesteld zijn mening kenbaar te maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige [de minderjarige 2] sinds juni 2015 bij zijn oom en tante in België verblijft, wat complicaties met zich meebrengt voor de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gewone verblijfplaats van [de minderjarige 2] in België ligt, waardoor de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om over dit verzoek te oordelen. Voor [de minderjarige 1] is de tijdelijke voogdij wel toegewezen aan de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, aangezien de gewone verblijfplaats van deze minderjarige in Nederland is. De beschikking is uitgesproken door mr. C.G. Meeder, kinderrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 15-10093
Zaaknummer: C/09/502598
Datum beschikking: 22 april 2016

Voorziening in de voogdij ex artikel 1:253q, jo 1:253r BW

Beschikking op het op 29 december 2015 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden en Z-H Noord,

hierna: de Raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder.
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
gevestigd te Leiden,
de beoogd voogdes.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift.
Op 11 maart 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: [naam] namens de Raad en [naam] namens de beoogd voogdes. De moeder is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet ter terechtzitting verschenen.
De minderjarige [de minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Na de terechtzitting is een brief d.d. 23 maart 2016 van de Raad ontvangen.

Verzoek en verweer

Het verzoek - zoals dat thans luidt - strekt er primair toe de Stichting Jeugdbescherming west, Regio Zuid-Holland Noord, te belasten met de tijdelijke voogdij over na te noemen minderjarigen en ten aanzien van de minderjarige [de minderjarige 2] conform het gestelde in artikel 1:306 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de beoogd voogdes toestemming te verlenen deze minderjarige bij haar oom en tante in België te plaatsen.
Subsidiair wordt verzocht de minderjarigen onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming west, Regio Zuid-Holland Noord, voor de periode van twaalf maanden en machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdaanbieder en van de minderjarige [de minderjarige 2] in een netwerkpleeggezin, te weten bij oom en tante in België, eveneens voor een periode van twaalf maanden.

Feiten

- Uit de moeder zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [de minderjarige 1] , op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en
- [de minderjarige 2] , op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
- De minderjarige hebben formeel de hoofdverblijfplaats bij de moeder doch zij verblijven beiden elders. [de minderjarige 2] verblijft sedert juni 2015 bij een oom en tante in België. [de minderjarige 1] woont in Leiden

Beoordeling

Het primaire verzoek ten aanzien van [de minderjarige 1]
Rechtsmacht en toepasselijk
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek.
Uit het overgelegde stukken is gebleken dat de verblijfplaats van de moeder onbekend is,
zodat ingevolge artikel 1:253r, eerste lid onder b, BW in samenhang met artikel 1:253q BW in de voogdij over de minderjarige dient te worden voorzien.
Het belang van de minderjarige verzet zich niet tegen de verzochte voogdijbenoeming.
De beoogd voogdes heeft zich zowel schriftelijk als mondeling ter terechtzitting bereid verklaard tot aanvaarding van de voogdij over de minderjarige.
Rechtsmacht ten aanzien van [de minderjarige 2]
Nu de minderjarige in België verblijft overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtsmacht wordt bepaald aan de hand van artikel 8 van de Verordening (EG) nr 220/1003 (“Brussel II bis”), in het bijzonder aan de hand van het begrip 'gewone verblijfplaats van het kind'. Het betreft een feitelijk begrip waaraan inhoud wordt gegeven door de feiten en omstandigheden van het concrete geval. Daarbij gaat het, kort gezegd, om de plaats waarmee het kind maatschappelijk de nauwste bindingen heeft.
Tot de voor de bepaling van de gewone verblijfplaats van het kind in aanmerking te nemen factoren kunnen, naast fysieke aanwezigheid van het kind in het bijzonder worden gerekend omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat deze aanwezigheid niet tijdelijk of toevallig is en dat de verblijfplaats van het kind een zekere integratie in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Daarbij moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat en van de verhuizing van het gezin naar die staat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat. De leeftijd van het kind en zijn sociale en familiale omgeving zijn van wezenlijk belang voor de vaststelling van de gewone verblijfplaats. Doorgaans is de omgeving van een jong kind in wezen een familiale omgeving, waarvoor de persoon of personen bij wie het kind woont, die daadwerkelijk gezag over hem uitoefenen en voor hem zorgen, bepalend is of zijn.
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat [de minderjarige 2] sinds 11 juni 2015 in België bij zijn oom en tante verblijft, bij wie de moeder hem op dat moment heeft gebracht. [de minderjarige 2] is ingeschreven op het adres van de oom en tante en gaat in België naar school.
De beoogd voogdes heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de minderjarige in België een paar keer heeft bezocht en dat hij wellicht getraumatiseerd bij zijn oom en tante is achtergelaten, maar dat er goed voor hem wordt gezorgd en dat de oom en tante willen dat in België een voogd over hem wordt benoemd.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de gewone verblijfplaats van
de minderjarige sinds 11 juni 2015 is België is gelegen. De Nederlandse rechter komt derhalve geen rechtsmacht toe.

Beslissing

De rechtbank:
benoemt tot voogd over de minderjarige:
[de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
- de Stichting Jeugdbescherming west Zuid Holland;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mr. C.G. Meeder, tevens kinderrechter, bijgestaan door
V. van den Hoed-Koreneef als griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2016.
bepaalt dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft ten aanzien van het primair en subsidiair gedane verzoek met betrekking tot de minderjarige: [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
Deze beschikking is gegeven door mr. C.G. Meeder, tevens kinderrechter, bijgestaan door
V. van den Hoed-Koreneef als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 april 2016.