ECLI:NL:RBDHA:2016:4382

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
22 april 2016
Zaaknummer
15/21861
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de afwijzing van een asielaanvraag van een alleenstaande minderjarige in verband met de belangen van het kind en de beoordeling van een veilig land van herkomst

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 8 maart 2016, wordt de afwijzing van een asielaanvraag van een 14-jarige alleenstaande minderjarige eiser, van Amerikaanse nationaliteit, door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende rekening houdt met de belangen van de eiser. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van de veronderstelling dat de Verenigde Staten als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt echter vast dat de staatssecretaris niet voldoende onderbouwd heeft dat de eiser, die op het moment van de uitspraak 14 jaar oud is, toegang zal hebben tot opvang en jeugdzorg in Amerika. Er is geen concrete en verifieerbare informatie gepresenteerd die deze veronderstelling ondersteunt. Bovendien is niet aannemelijk gemaakt dat de oudere broer van eiser, die ook asiel heeft aangevraagd, in staat is om voor hem te zorgen na hun terugkeer naar Amerika.

De rechtbank wijst op de noodzaak om de belangen van het kind te waarborgen, zoals vastgelegd in het IVRK en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank geeft de staatssecretaris de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak. Indien de staatssecretaris hier geen gebruik van maakt, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/21861

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Amerikaanse nationaliteit,
V-nummer [nummer], eiser,
(gemachtigde: mr. E. Ebes, advocaat te Lemmer),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of verweerder de aanvragen van eisers heeft kunnen afwijzen op grond van het bepaalde in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2. Verweerder heeft de aanvragen van eiser als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, omdat hij de Amerikaanse nationaliteit bezit en (de Verenigde Staten van) Amerika om die reden als een veilig land van herkomst in de zin van artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn kan worden aangemerkt.
3. De rechtbank overweegt het volgende.
3.1 Verweerder heeft aan het standpunt dat Amerika voor eiser als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt ten grondslag gelegd dat mag worden verondersteld dat eiser, indien nodig, bij voorkomende problemen in Amerika hulp kan vragen bij de aanwezige instanties voor jeugdzorg. Bovendien wordt eiser geacht samen met zijn oudere broer, die eveneens asiel heeft gevraagd in Nederland, af te reizen naar Amerika en is volgens verweerder niet gebleken dat deze broer, die meerderjarig is, niet voor eiser kan zorgen en voor hem op kan komen. Bovendien is een andere broer, woonachtig en studerend in Pakistan, ook enkele malen per jaar in Amerika en hebben ook alle andere gezinsleden van eiser - met uitzondering van zijn moeder – de Amerikaanse nationaliteit.
4. De rechtbank overweegt dat eiser ten tijde van deze uitspraak 14 jaar oud is en dus minderjarig. Blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraken van 7 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV3716 en 23 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX6235), heeft artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) rechtstreekse werking in zoverre dat het ertoe strekt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken. In artikel 24, tweede lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Pb. EU 2007/C303) is bepaald dat voor overheidsinstanties bij handelingen in verband met kinderen de belangen van het kind een essentiële overweging vormen.
Naar het oordeel van de rechtbank geeft het bestreden besluit er geen blijk van dat verweerder zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van eiser. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder zijn standpunt, dat eiser als alleenstaande 14-jarige in Amerika wel toegang zal kunnen krijgen tot opvang en jeugdzorg, niet heeft onderbouwd met concrete en verifieerbare informatie. Evenmin is op enige wijze aannemelijk gemaakt dat eisers broer [B], als die tegelijk met hem naar Amerika zou worden uitgezet, de zorg voor eiser op zich kan nemen. [B] is slechts 4 jaar ouder dan eiser en heeft geen ouderlijk gezag of voogdij over hem. Van de broer die in Pakistan woont is ter zitting onweersproken gesteld dat die enkel tijdens de universitaire vakantie een aantal weken in Amerika werkt om wat bij te verdienen. Dat die in Amerika voor eiser kan zorgen heeft verweerder op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Ook heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt op welke wijze andere familieleden, ook al hebben zij eveneens de Amerikaanse nationaliteit, de zorg voor eiser op zich zouden kunnen nemen als zij daar niet zelf wonen.
Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het in rechtsoverweging 4 bedoelde gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende, het bestreden besluit dragende motivering die is gebaseerd op aannemelijke feiten en omstandigheden, hetzij met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
6. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7. De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, in aanwezigheid van
M.J.P. Kambeel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.