In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot stiefouderadoptie door de verzoeker, die samenwoont met de moeder van de minderjarige. De rechtbank heeft het verzoek tot adoptie afgewezen, omdat de vader van de minderjarige verweer voerde tegen de adoptie. De rechtbank oordeelde dat niet voldaan was aan de voorwaarden voor adoptie zoals gesteld in het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 1:228, waaruit blijkt dat de instemming van de vader vereist is. De vader had weliswaar een instemmingsverklaring ingediend, maar de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende gronden waren om aan zijn verweer voorbij te gaan.
Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek tot gezamenlijk gezag van de verzoeker en de moeder toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker en de moeder aan de vereisten voldeden, aangezien zij al geruime tijd samen de zorg voor de minderjarige hadden. De rechtbank benadrukte dat het in het belang van de minderjarige was dat de verzoeker, die al sinds 2007 samen met de moeder de dagelijkse zorg voor de minderjarige op zich nam, met de moeder werd belast met het gezag.
Tot slot heeft de rechtbank ook het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige toegewezen, omdat er geen bezwaren waren tegen deze wijziging. De rechtbank heeft bepaald dat de geslachtsnaam van de minderjarige gewijzigd wordt van de naam van de vader naar de naam van de verzoeker. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.