ECLI:NL:RBDHA:2016:4166

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
09/820003-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor woninginbraak met DNA-bewijs

Op 21 april 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 22-jarige man, die werd beschuldigd van woninginbraak in Wassenaar op 21 december 2015. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. De zaak kwam ter terechtzitting op 7 april 2016, waar de officier van justitie, mr. N.J.P. Coenen, de vordering indiende. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. W. Römelingh. De tenlastelegging betrof het wegnemen van sieraden uit de woning van de benadeelde partij, [slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich toegang tot de woning heeft verschaft door het verbreken van een ruit.

De rechtbank heeft de aangifte van de benadeelde partij en het sporenonderzoek in de woning in overweging genomen. Er zijn DNA-sporen aangetroffen die overeenkwamen met het DNA-profiel van de verdachte, wat leidde tot de conclusie dat hij de inbraak had gepleegd. De verdediging voerde aan dat er geen juridisch correcte toestemmingsverklaring voor de afname van het DNA was en dat de DNA-match niet betrouwbaar was. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de DNA-uitslagen als bewijs konden worden gebruikt.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan diefstal met braak en inklimming. De strafoplegging van zes maanden gevangenisstraf werd gerechtvaardigd door de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 44.635,- volledig toegewezen, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van de inbraak. De rechtbank legde ook een verplichting op tot betaling aan de Staat van het schadebedrag, met vervangende hechtenis in geval van niet-betaling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/820003-15
Datum uitspraak: 21 april 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres 1] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 april 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.J.P. Coenen en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. W. Römelingh, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 december 2015 te Wassenaar met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit een woning gelegen aan de [adres 2] een (groot) aantal sieraden (waaronder een aantal oorbellen en/of een aantal hangers voor een ketting en/of een aantal ringen en/of een paarse hanger met diamanten en/of een herenring met verzonken diamant), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang
tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen sieraden onder zijn bereik te hebben gebracht door het verbreken van een ruit van die woning en/of (vervolgens) via die ruit is ingeklommen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 21 december 2015 heeft in een woning aan de [adres 2] een inbraak plaatsgevonden, waarbij sieraden zijn weggenomen. Verdachte wordt verweten dat hij deze woninginbraak heeft gepleegd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het aan hem tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft hij het volgende aangevoerd.
De verklaring van aangever over het tijdstip van de inbraak is geen getuigenverklaring in de zin van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering.
Er is geen sprake van een bruikbare DNA-match, omdat de waarborgen waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd niet zijn nageleefd: de officier van justitie heeft op 28 december 2015 opdracht aan het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) gegeven, terwijl het NFI op 23 december 2015 al heeft gerapporteerd; er blijkt wel van stickers op twee referentiemonsters, maar niet van stickers van de zogenaamde bloedmonsters; de officier van justitie had verdachte moeten inlichten over de uitkomst van het DNA-onderzoek en hem moeten wijzen op zijn recht op tegenonderzoek; er is geen juridisch correcte toestemmingsverklaring van verdachte voor de afname van het DNA(-referentiemonster).
De DNA-match is niet betrouwbaar.
Er is geen steunbewijs, het zwijgen van verdachte kan niet voor het bewijs worden gebruikt.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Aangifte
Op 21 december 2015 heeft [naam] aangifte [2] gedaan van diefstal uit zijn woning aan de [adres 2] te Wassenaar. Op die dag heeft de oppas van de kinderen van aangever de woning om 11.45 uur verlaten en is een grondwerker, die rondom de woning aanwezig was, om 12.15 uur weggegaan. Om 15.30 uur is de vrouw van aangever, [slachtoffer] gebeld door een koerier van DHL, die haar vertelde dat er mogelijk was ingebroken. Aangever is daarop naar de woning gegaan. Bij de woning zag hij dat de ruit van de werkkamer was verbroken en dat er glas en spullen op de grond van de werkkamer lagen. In de woning stonden laden en deuren van meerdere kasten open, waaronder de deur van een kledingkast van zijn vrouw. Een koffertje, dat in deze kledingkast stond en waar zij haar juwelen in bewaarde, was in zijn geheel weggenomen. Hierin zaten vijftien paar oorbellen, vier of vijf hangers voor aan een ketting, twintig ringen, een paarse hanger met diamanten en een herenring met verzonken diamant met een breedte van 5 mm.
DNA-onderzoek
Op 21 december 2015 te 19.00 uur wordt in de woning van aangever sporenonderzoek [3] verricht. Uit dit onderzoek komt onder meer naar voren dat in de ruit van de werkkamer een gat is gemaakt nabij de bediening van de raamsluiting en dat er moddersporen en verbroken glasdelen aanwezig waren op de vensterbank en verspreid door de werkkamer.
In de kleedkamer op de eerste verdieping waren laden en kasten geopend en lagen diverse goederen (waaronder sieradendoosjes) op de vloer. Op het deksel van een wit sieradendoosje dat op de grond lag is een bloedspoor (AAGM6850NL) veiliggesteld.
Op de muur van de badkamer, op circa één meter hoogte, wordt eveneens een bloedspoor (AAGM6851NL) veiliggesteld. In de badkamer waren laden geopend en lagen goederen op de vloer.
Het (enkelvoudige en volledige) DNA-profiel van het bloed in de bemonstering AAGM6851NL levert een match (met een matchkans van één op één miljard) op met het DNA-profielcluster 30207. Het DNA-profiel van verdachte (RABD8604NL) maakt deel uit van dit profielcluster.
Daarnaast is uit bemonstering AAGM6580NL een onvolledig DNA-profiel verkregen dat ook een match oplevert met het DNA-profiel van verdachte. De matchkans hiervan is niet door het NFI berekend. [4]
Bespreking
verweren en nadere bewijsoverwegingen
Ad 1.
De rechtbank acht op grond van de aangifte bewezen dat de inbraak heeft plaatsgevonden op 21 december 2015. Er is geen reden om te twijfelen aan wat aangever te dien aanzien heeft verklaard.
Ad 2.
Het verweer van de raadsman dat het NFI al op 23 december 2015 heeft gerapporteerd terwijl de hiervoor vereiste opdracht van de officier van justitie op 28 december 2015 werd gegeven, wordt door de rechtbank verworpen nu uit de toelichting van de officier van justitie ter terechtzitting en het rapport van het NFI is gebleken dat de opdracht tot dat onderzoek reeds op 22 december 2015 (mondeling) door de officier van justitie is gegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de SIN-nummers met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de door het NFI onderzochte bemonsteringen afkomstig waren van de badkamermuur respectievelijk van het deksel van het sieradendoosje dat op de grond werd aangetroffen.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat verdachte had moeten worden gewezen op de mogelijkheid van een tegenonderzoek, overweegt de rechtbank dat er geen rechtsregel is die de officier van justitie hiertoe verplicht. Voorts geldt dat verdachte vanaf de dag van zijn aanhouding is bijgestaan door zijn raadsman, de uitslag van het DNA-onderzoek op dat moment of in elk geval kort daarna bekend is geworden, en de verdediging ruimschoots in de gelegenheid is geweest om te verzoeken om een tegenonderzoek maar van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Het verweer van de raadsman dat er geen sprake was van een juridisch correcte toestemmingsverklaring van verdachte voor de afname van het DNA(-referentiemonster), mist feitelijke grondslag, nu de veiliggestelde bemonsteringen zijn vergeleken met het DNA-profiel van verdachte zoals dat zich reeds, kennelijk op grond van een eerdere veroordeling, in de DNA-databank bevond. De rechtbank verwerpt ook dit verweer.
Op grond van het bovengenoemde is de rechtbank van oordeel dat de uitkomsten van het DNA-onderzoek voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Ad 3.
Het NFI heeft gerapporteerd dat er een kans bestaat dat een DNA-profiel een match oplevert met een persoon van wie het onderzochte sporenmateriaal niet afkomstig is. Met deze mogelijkheid moet met name rekening worden gehouden wanneer het een spoor betreft waarvan een onvolledig DNA-profiel of een DNA-mengprofiel is verkregen. In het onderhavige geval is echter sprake van een match met een enkelvoudig en volledig DNA-profiel. Bovendien heeft het NFI de kans dat het een match oplevert met het DNA-profiel van een willekeurig DNA-profiel ingeschat op kleiner dan één op één miljard. Dat is de hoogste vorm van waarschijnlijkheid die het NFI in dergelijke onderzoeken afgeeft.
De rechtbank acht de uitkomst van het DNA-onderzoek betrouwbaar, op grond waarvan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die op de badkamermuur een bloedspoor heeft achtergelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is dit betreffende bloedspoor een daderspoor. Daartoe overweegt de rechtbank dat de ruit van de werkkamer was verbroken en er glasdelen in de vensterbank en in de werkkamer lagen, terwijl het bloedspoor is aangetroffen in een ruimte waarvan tevens de laden waren geopend en goederen op de vloer lagen. Dit past in het scenario dat de dader het onderzochte bloed tijdens de inbraak heeft verloren.
Ad 4.
Bij de beoordeling of er sprake is van wettig en overtuigend bewijs, weegt de rechtbank nog het volgende mee.
Ten eerste is er een tweede bloedspoor aangetroffen, en wel op het deksel van een kennelijk tijdens de inbraak verplaatst sieradendoosje. Onderzoek naar dit bloedspoor heeft weliswaar niet geleid tot een berekening van een matchkans, maar evenmin kan verdachte op grond van dit onderzoek als donor van het bloed worden uitgesloten.
Ten tweede heeft een verbalisant op 23 december 2015 op de knokkel van de rechtermiddelvinger van verdachte een snee waargenomen met daarop opgedroogd bloed. [5] Dit past in het scenario dat verdachte zich kort daarvoor heeft gesneden aan een scherp voorwerp zoals een glasdeel.
Ten derde heeft verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van bloed met zijn DNA in de woning van aangever of voor de snee op zijn rechterhand. Dat de rechtbank dit meeweegt betekent niet dat het zwijgen van verdachte als bewijs wordt gebezigd, maar dat een ander scenario waarin verdachte niet als dader figureert niet in beeld komt.
Conclusie
Op grond van het voorgaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigd bewezen dat het verdachte is geweest die de ten laste gelegde woninginbraak heeft gepleegd.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
hij op 21 december 2015 te Wassenaar met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen uit een woning gelegen aan de [adres 2] sieraden (
in elk gevaleen aantal oorbellen en een aantal hangers voor een ketting en een aantal ringen en een paarse hanger met diamanten en een herenring met verzonken diamant), toebehorende aan [slachtoffer] , zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft door het verbreken van een ruit van die woning en vervolgens via die ruit
de woning in te klimmen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen strafverzwarende omstandigheden zijn. Voorts heeft de raadsman verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich op klaarlichte dag schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Hij heeft een raam van de woning verbroken en is hierdoor naar binnengegaan. Vervolgens heeft hij de gehele woning doorzocht en sieraden weggenomen, waarvan sommige zeer kostbaar waren. Enkele sieraden betroffen, blijkens de mondelinge toelichting door de benadeelde partij, erfstukken die zich al generaties lang in de familie bevonden. Geen van deze sieraden zijn teruggevonden. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen overlast en materiële schade toegebracht aan de slachtoffers, maar ook een ernstige inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer. Woninginbraken zorgen bovendien voor gevoelens van onveiligheid, zowel bij de slachtoffers als bij omwonenden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij kennelijk slechts oog heeft gehad voor zijn eigen financiële gewin.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel Justitiële Documentatie van
26 december 2015, waaruit blijkt dat verdachte al meerdere keren is veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder een poging tot woninginbraak, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de eerdere veroordelingen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf als strafmodaliteit in aanmerking komt. Bij het bepalen van de duur daarvan neemt de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting in aanmerking. Het uitgangspunt bij een woninginbraak met recidive is een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden. Strafverhogend is de omvang van de schade, nu het gaat om enkele zeer kostbare sieraden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf een passende afdoening vormt.
Gelet op de duur van de op te leggen straf wijst de rechtbank het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 44.635,-.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering en heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, primair gelet op de door de verdediging bepleite vrijspraak en subsidiair omdat de vordering onvoldoende met bewijsstukken wordt gestaafd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat door de verdediging niet het aantal sieraden maar alleen de waarde daarvan is betwist. Voor zover de raadsman heeft aangevoerd dat vergelijkbare sieraden elders voor minder dan de helft van de toegeschatte waarde zijn te verkrijgen, heeft hij dit op geen enkele wijze met stukken onderbouwd. De enkele verwijzing naar een specifieke website dan wel het internet in het algemeen is daarvoor onvoldoende concreet.
Nu de vordering, met inachtneming van de aard van de weggenomen goederen, door de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en door de verdediging onvoldoende is betwist, zal de rechtbank de vordering volledig toewijzen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij de gevorderde schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 21 december 2015, zijnde de dag waarop de schade is ontstaan.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken
Nu verdachte voor het bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 44.635,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 december 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] een bedrag van
€ 44.635,-,vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 december 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot
€ 44.635,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 december 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
258 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.C. Bours, voorzitter,
mr. G.P. Verbeek, rechter,
mr. M.L. Ruiter, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 april 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015370228, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer – Leidschendam/Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 153).
2.Proces-verbaal van aangifte [naam] , blz. 19 t/m 20.
3.Proces-verbaal Sporenonderzoek, blz. 111 t/m 141.
4.Een NFI-rapport, te weten een onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een inbraak, opgemaakt en ondertekend d.d. 23 december 2015 door dr. P.A. Maaskant-van Wijk, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, met bijlagen, blz. 31 t/m 35.
5.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 28.