ECLI:NL:RBDHA:2016:4161

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
AWB 16/2460 & 16/2462
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening wegens onvoldoende geloofwaardigheid van seksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, een Nigeriaanse man, had een verblijfsvergunning asiel aangevraagd, maar deze werd afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de aanvraag als kennelijk ongegrond werd beschouwd. De staatssecretaris oordeelde dat de verklaringen van eiser over zijn seksuele geaardheid ongeloofwaardig waren, mede omdat hij een vals Schengenvisum had gebruikt om Nederland binnen te komen. Eiser had eerder een asielaanvraag ingetrokken en op een later moment opnieuw asiel aangevraagd, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn gestelde homoseksualiteit en de problemen die hij in Nigeria zou ondervinden als gevolg daarvan.

Eiser verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet totdat de rechtbank op zijn beroep had beslist. De rechtbank oordeelde echter dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet voor toewijzing in aanmerking kwam, omdat het belang van het verzoek was komen te vervallen nu in de hoofdzaak al een beslissing was genomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De rechter concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij in zijn belangen was geschaad door de afwijzing van zijn asielaanvraag en dat de staatssecretaris op goede gronden had geoordeeld dat de verklaringen van eiser niet geloofwaardig waren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/2460 (beroep)
AWB 16/2462 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 7 maart 2016 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Nigeriaanse nationaliteit,
eiser, verzoeker,
hierna te noemen eiser,
(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw, advocaat te Haarlem),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen en eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd met onmiddellijke ingang.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 10 januari 2016, nadat aan hem toegang tot Nederland was geweigerd, een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft hij op 14 januari 2016 ingetrokken. Verweerder heeft eiser bij besluit van 14 januari 2016 een terugkeerbesluit met onmiddellijke ingang uitgevaardigd en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Eiser heeft op 25 januari 2016, de dag waarop hij naar Lagos zou worden uitgezet, wederom asiel aangevraagd.
2. Verweerder heeft eisers aanvraag bij het bestreden besluit afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, e, en f, Vw. Verweerder heeft eisers gestelde homoseksuele geaardheid en de gestelde problemen als gevolg daarvan ongeloofwaardig geacht. Voorts heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat eiser zich heeft bediend van een vals Schengenvisum om toegang te krijgen tot Nederland, eisers verklaringen omtrent zijn gestelde geaardheid en de gestelde problemen als gevolg daarvan tegenstrijdig, duidelijk onwaarschijnlijk en tegenstrijdig met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst zijn en eiser enkel de asielaanvraag heeft ingediend om zijn uitzetting of overdracht uit te stellen of te verijdelen.
3. Ter zitting is komen vast te staan dat eiser geen beroepsgronden heeft ingediend tegen de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, e, en f, Vw. Ook heeft eiser geen beroepsgronden ingediend tegen het terugkeerbesluit en het besluit tot voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel.
4. Eiser voert aan dat de afwijzing van de asielaanvraag geen stand kan houden omdat verweerder de ingediende correcties en aanvullingen op het eerste gehoor en het nader gehoor niet bij de besluitvorming heeft betrokken. Als bijlage van de gronden van beroep heeft eiser de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor en de faxbevestiging van de verzending daaraan aan verweerder overgelegd.
4.1
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder erkend dat de correcties op het eerste gehoor niet bij de besluitvorming zijn betrokken maar hij heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser daardoor niet in zijn belangen is geschaad. In reactie daarop heeft eiser aangevoerd dat hij wel in zijn belangen is geschaad nu verweerder niet gereageerd heeft op zijn verzoek in die correcties en aanvullingen om de ontbrekende kopieën van het paspoort van eiser in het dossier te voegen. Nu eiser geen beroepsgronden heeft ingediend tegen de afwijzing van de asielaanvraag artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, VW, volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat hij hierdoor in zijn belangen is geschaad. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het hiervoor geconstateerde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat aangenomen dient te worden dat de correcties en aanvullingen op het nader gehoor evenmin bij de beoordeling van zijn asielaanvraag zijn betrokken. In het bestreden besluit is immers vermeld dat op 5 februari 2016 correcties en aanvullingen op het nader gehoor zijn ingediend en dat deze correcties en aanvullingen bij de beoordeling van de aanvraag zijn betrokken. De enkele omstandigheid dat verweerder nadien de naam [naam 1] heeft gebruikt in plaats van de naam [naam 2] , zoals was vermeld in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor, acht de rechtbank onvoldoende voor eisers conclusie dat daaruit valt op te maken dat de correcties en aanvulling op het nader gehoor bij de beoordeling van de aanvraag niet zijn betrokken.
5. Eiser voert verder aan dat verweerder aan hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij niet overtuigend en duidelijk heeft verklaard over zijn bewustwordingsproces. Eiser verwijst naar alinea 3 van de tweede pagina van de zienswijze van 6 februari 2016 waarin is verwezen naar meerdere opmerkingen in het nader gehoor waaruit volgens hem wel degelijk blijkt dat er sprake is geweest van processen.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft overwogen dat uit eisers verklaringen tijdens het nader gehoor niet kan worden opgemaakt dat er bij hem sprake is geweest van een proces van bewustwording en zelfacceptatie. Eiser heeft immers tijdens het nader gehoor verklaard dat hij, nadat hij één nacht had doorgebracht met [naam 3] , omdat [naam 3] bleef bellen en praten, heeft besloten om een relatie met deze man te beginnen. Verweerder heeft deze gang van zaken onaannemelijk kunnen achten nu dit de eerste homoseksuele ervaring van eiser was en hij afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit maatschappelijk onacceptabel is en zelfs strafbaar. Ook heeft verweerder op goede gronden overwogen dat uit eisers verklaringen niet blijkt dat hij een innerlijk proces heeft doorgemaakt voordat hij tot de conclusie kwam dat hij homoseksueel is. Betrokkene heeft immers verklaard dat hij binnen het tijdsbestek van drie maanden van seksuele geaardheid is veranderd. Dit heeft verweerder op goede gronden niet aannemelijk geacht. Verweerder heeft voorts niet aannemelijk kunnen achten dat eiser, die daarvoor nooit eerder gevoelens jegens mannen heeft gehad, na praten en smeken van de zijde van deze vriend heeft besloten een relatie met hem te beginnen. Verweerder mocht van eiser verwachten dat hij kon verklaren over wat de ontdekking van zijn homoseksuele geaardheid emotioneel met hem deed, wat er toen in hem omging en wat hij voelde. Verweerder heeft op goede gronden overwogen dat eiser daarin niet is geslaagd en dat dit alles afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de gestelde geaardheid.
5.2
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit voorts op goede gronden op het standpunt gesteld dat uit het relaas van betrokkene onvoldoende emotionele ontwikkeling of gedachtegang ten aanzien van de ontwikkeling van zijn gestelde geaardheid valt te ontdekken terwijl dit wel van hem verwacht had mogen worden, gelet op de verstrekkende gevolgen van het zijn van homoseksueel in een land als Nigeria. Van eiser die heeft gesteld dat hij op de leeftijd van 34 jaar homoseksuele gevoelens heeft gekregen, mocht verweerder in alle redelijkheid verwachten dat hij overtuigend en duidelijk kan verklaren over zijn bewustwordingsproces, te meer nu eiser een middelbare school opleiding heeft afgerond en een duurzame homoseksuele relatie stelt te hebben gehad met een vaste partner. Eiser is ter zitting evenmin in staat gebleken meer te verklaren over zijn bewustwordingsproces.
6. Eiser bestrijdt verweerders opmerking in het voornemen dat het gelet op het postuur van eiser voor zijn vriend [naam 3] niet eenvoudig moet zijn geweest om eiser volledig te kunnen ontkleden, in bed te leggen en naakt tegen hem aan te gaan liggen zonder dat eiser daar iets van heeft gemerkt. Eiser merkt op dat hij klein van postuur is en dat verweerder in het geheel niet motiveert waarom die handelingen voor [naam 3] niet eenvoudig moeten zijn geweest.
6.1
Nog los van het betoog over eisers postuur, heeft verweerder op goede gronden niet aannemelijk geacht dat eiser, die naar eigen zeggen slechts een glas wijn had gedronken en vervolgens ook nog heeft gedanst, zich niets kan herinneren van die handelingen en evenmin iets daarvan heeft gemerkt. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
7. Eiser voert verder aan dat reeds in de zienswijze is aangevoerd dat het niet aan verweerder is om te beoordelen welke redenen er aan de basis liggen van het feit of iemand homoseksueel is of niet. In hoeverre de zaken van praktische en materialistische aard hierbij een rol spelen is niet aan verweerder om te beoordelen. Ten onrechte is in het bestreden besluit overwogen dat dit niet kan afdoen aan het oordeel dat eiser zijn homoseksuele geaardheid op geen enkele wijze geloofwaardig heeft gemaakt en dat dit aspect dan ook geen verdere bespreking behoeft.
7.1
Zoals uit het bestreden besluit blijkt en door verweerder ter zitting is benadrukt, ligt het zwaartepunt van de beoordeling van de geloofwaardigheid op de bewustwording en zelfacceptatie van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid. Reeds hiervoor is geoordeeld dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat uit het relaas van betrokkene onvoldoende emotionele ontwikkeling of gedachtegang ten aanzien van de ontwikkeling van zijn gestelde geaardheid valt te ontdekken en dat deze omstandigheid afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn gestelde seksuele geaardheid. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat, nu eiser zijn homoseksuele geaardheid onvoldoende geloofwaardig heeft gemaakt, dit aspect geen verdere bespreking behoeft.
8. Eiser voert over zijn verklaringen inzake Nakson aan dat het proces-verbaal van bevindingen van de Koninklijke Marechaussee (KMAR) van 10 januari 2016, waar verweerder in het bestreden besluit in dat kader naar verwijst, zich niet in het dossier bevindt. Wat zich daar exact heeft voorgevallen blijft dan ook onduidelijk. In ieder geval kan eiser hierover geen concreter standpunt innemen dan hij in zijn zienswijze al heeft gedaan. Het is volgens eiser een feit van algemene bekendheid dat het in Afrika niet ongebruikelijk is om (familierechtelijke) verbanden nauwer te omschrijven. Het is zeker niet ongebruikelijk om zeer goede vrienden brother te noemen.
8.1
Wat er ook zij van eisers betoog dat het in Afrika niet ongebruikelijk is om zeer goede vrienden ‘brother’ te noemen, blijft overeind staan dat eiser zijn homoseksuele geaardheid onvoldoende geloofwaardig heeft gemaakt. Reeds hierom kan deze beroepsgrond niet slagen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Verzoek om een voorlopige voorziening
11. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
12. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, rechter, tevens voorzieningenrechter in aanwezigheid van mr. S. Pirs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2016.
griffier rechter/voorzieningenrechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel