ECLI:NL:RBDHA:2016:4161
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening wegens onvoldoende geloofwaardigheid van seksuele geaardheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, een Nigeriaanse man, had een verblijfsvergunning asiel aangevraagd, maar deze werd afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de aanvraag als kennelijk ongegrond werd beschouwd. De staatssecretaris oordeelde dat de verklaringen van eiser over zijn seksuele geaardheid ongeloofwaardig waren, mede omdat hij een vals Schengenvisum had gebruikt om Nederland binnen te komen. Eiser had eerder een asielaanvraag ingetrokken en op een later moment opnieuw asiel aangevraagd, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn gestelde homoseksualiteit en de problemen die hij in Nigeria zou ondervinden als gevolg daarvan.
Eiser verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet totdat de rechtbank op zijn beroep had beslist. De rechtbank oordeelde echter dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet voor toewijzing in aanmerking kwam, omdat het belang van het verzoek was komen te vervallen nu in de hoofdzaak al een beslissing was genomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De rechter concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij in zijn belangen was geschaad door de afwijzing van zijn asielaanvraag en dat de staatssecretaris op goede gronden had geoordeeld dat de verklaringen van eiser niet geloofwaardig waren.