ECLI:NL:RBDHA:2016:4158

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
AWB 15/22862 & AWB 15/22865
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige homoseksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 januari 2016 uitspraak gedaan in het beroep van een Nigeriaanse asielzoeker die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die de gestelde homoseksuele geaardheid van de eiser ongeloofwaardig achtte. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op goede gronden had geconcludeerd dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond was, omdat de eiser inconsequente en tegenstrijdige verklaringen had afgelegd over zijn seksuele geaardheid en de problemen die hij zou hebben ondervonden in Nigeria. De rechtbank stelde vast dat de eiser tijdens zijn verblijf in Spanje, waar hij zich in een vrij land bevond, geen openlijke uiting had gegeven aan zijn homoseksualiteit, wat de geloofwaardigheid van zijn relaas ondermijnde. De rechtbank verwierp ook het beroep op artikel 3 van het EVRM, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij een reëel risico liep op vervolging in Nigeria. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/22862 (beroep)
AWB 15/22865 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 21 januari 2016 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Nigeriaanse nationaliteit,
eiser, verzoeker,
hierna te noemen eiser,
(gemachtigde: mr. R.J. Hamerslag, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigden: mrs. M. Garabitian en T. Nauta, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 24 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
De rechtbank heeft de zaak op 14 januari 2016 aan de orde gesteld, in aanwezigheid van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder, mr. M. Garabitian, en daarbij geconstateerd dat eiser – ondanks dat hij was opgeroepen – niet is verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser opnieuw op te roepen.
Verweerder heeft op 14 januari 2016 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting hervat op 18 januari 2016, alwaar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. T. Nauta.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen op de grond dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gebaseerd op feiten en omstandigheden die grond voor verlening van een asielvergunning vormen, onder verwijzing naar artikel 31, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarnaast heeft verweerder deze asielaanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen omdat eiser volgens verweerder kennelijk inconsequente, tegenstrijdige en duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd, onder verwijzing naar artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, Vw, en omdat eiser zijn aanvraag enkel heeft ingediend teneinde zijn uitzetting of overdracht uit te stellen of te verijdelen, onder verwijzing naar artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder f, Vw.
2. Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van de Europese Unie van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (de Procedurerichtlijn) kunnen lidstaten, onverminderd artikel 27, een verzoek enkel als ongegrond afwijzen wanneer de beslissingsautoriteit heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatie- of Definitierichtlijn).
Op grond van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn kunnen de lidstaten in gevallen van ongegronde verzoeken waarop een van de in artikel 31, achtste lid, Vw vermelde omstandigheden van toepassing is, tevens een verzoek als kennelijk ongegrond beschouwen indien dit zo in de nationale wetgeving is omschreven.
2.1
Gelet op voormelde bepalingen uit de Procedurerichtlijn ziet de rechtbank aanleiding om eerst te beoordelen of verweerder eisers asielaanvraag op goede gronden heeft afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, Vw alvorens in te gaan op de kwalificatie van deze asielaanvraag als kennelijk ongegrond. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
2.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder de gestelde identiteit, nationaliteit en geloofsovertuiging van eiser geloofwaardig acht.
De volgende relevante elementen acht verweerder volgens het in het bestreden besluit ingelaste voornemen niet geloofwaardig:
- de gestelde homoseksuele geaardheid;
- de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden als gevolg van zijn geaardheid.
3. Eiser voert aan dat hij zich tijdens het gehoor angstig heeft gevoeld om over zijn geaardheid te praten. Verweerder heeft miskend dat eiser nooit over zijn homoseksualiteit heeft kunnen spreken omdat dit onderwerp in Nigeria taboe is, omdat zijn familie volstrekt tegen homoseksualiteit is en omdat ook de kerk in Nigeria zeer afkeurend staat tegenover homoseksualiteit.
3.1
Voor zover eiser hiermee heeft willen betogen dat hij tijdens het nader gehoor niet alles over zijn gestelde geaardheid naar voren heeft kunnen brengen, overweegt de rechtbank dat zij eiser hierin niet volgt. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser reeds in het eerste gehoor melding heeft gemaakt van zijn gestelde geaardheid toen hem werd gevraagd of hij zijn reis naar Nederland met anderen heeft gemaakt. Dit heeft hij daarna herhaald toen er werd gesproken over de personalia van zijn kinderen. Blijkens pagina 8 van het verslag van het nader gehoor is aan eiser meegedeeld dat er na de pauze vragen zouden worden gesteld over zijn seksuele geaardheid. Hierop heeft eiser verklaard dat hij gerust over zijn geaardheid kan praten. Hij voegde eraan toe het geen probleem te vinden om daarover met Nederlanders te praten. Eiser heeft aan het eind van het gesprek voorts aangegeven tevreden te zijn over het verloop van het gesprek en hij heeft tijdens de gehoren noch in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor naar voren gebracht dat hij als gevolg van angst niet vrijuit over zijn gestelde geaardheid heeft kunnen praten. Deze beroepsgrond faalt.
4. Eiser voert voorts aan dat de omgang met zijn vriend [naam 1] door verweerder niet wordt betwist en dat verweerder het enkel bevreemdingwekkend acht dat hij pas in 2007 weer is geconfronteerd met zijn homoseksualiteit. Verweerder miskent echter daarbij dat eiser zich na zijn relatie met [naam 1] heeft teruggetrokken, vanwege de waarschuwingen zijdens [naam 1] , de negatieve houding van zijn familie en van de kerk tegenover homoseksualiteit en het feit dat hij zich in Spanje onder de Nigeriaanse diaspora bevond en zich ook in Spanje aan de Nigeriaanse normen en waarden wilde houden. Verweerder miskent ook dat er ten tijde van de eerste binnenkomst van eiser in Spanje nog geen sprake was van acceptatie van homoseksualiteit. In de jaren daarna merkte eiser dat hij niet uit de voeten kon met zijn relatie met zijn vrouw, met wie hij vanaf 2001 samen was. De ontmoeting met [naam 2] in 2007 was een van de redenen om tot de beslissing te komen dat hij wilde scheiden. Om opportunistische redenen voelde hij er echter weinig voor om de relatie te verbreken, omdat hij dan volledig geïsoleerd in detentie zou blijven. Eiser ziet verder niet in waarom verweerder zijn seksuele relatie in de gevangenis niet aannemelijk acht. Dergelijke relaties komen in detenties en inrichtingen wel vaker voor.
4.1
De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog en is van oordeel dat verweerder op goede gronden bevreemdingwekkend heeft geacht dat eiser, die heeft gesteld zijn seksuele geaardheid op zeer jonge leeftijd te hebben ontdekt, nadien in zijn land van herkomst tot 2007 geen gevoelens voor andere mannen heeft gehad, geen homoseksuele contacten dan wel homoseksuele relaties is aangegaan en bovendien, na het vertrek uit zijn land van herkomst in 1997, in Spanje vanaf 2001 een relatie is aangegaan met een vrouw uit welke relatie tevens twee kinderen zijn geboren. Dit terwijl eiser zich in een vrij land, Spanje, bevond, en zijn familie, die naar zijn verklaringen niet mocht weten dat hij homoseksueel was, zich in Nigeria bevond. Niet onaannemelijk is dat het voor eiser in de beginperiode van zijn verblijf in Spanje (vanaf 1998) nog niet makkelijk was om vrij uiting te geven aan zijn homoseksualiteit. Eiser heeft echter ruim vijftien jaar in Spanje gewoond, terwijl niet aannemelijk is gemaakt dat hij gedurende de gehele periode van zijn verblijf aldaar zijn geaardheid niet openlijk kon uiten. Eisers betoog, dat hij in Spanje binnen de Nigeriaanse diaspora leefde en zich aan de Nigeriaanse normen en waarden wilde houden, heeft verweerder niet overtuigend kunnen achten. Eiser had er immers ook voor kunnen kiezen, juist in verband met zijn homoseksualiteit, om niet binnen de Nigeriaanse gemeenschap in Spanje te wonen en niet met een Nigeriaanse vrouw te gaan samenleven en kinderen te verwekken. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser desgevraagd heeft verklaard dat hij zelf niets verkeerds zag in zijn homoseksualiteit en dat hij het nooit als een zonde heeft ervaren.
4.2
Voorts heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat niet overtuigend is de verklaring van eiser dat hij in Spanje - ondanks zijn gestelde geaardheid - een relatie is aangegaan met een Nigeriaanse vrouw omdat hij niet wilde dat zijn familie zijn geaardheid zou ontdekken, nu eiser tegelijkertijd heeft verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat men in Spanje openlijk homoseksueel kan zijn en dat dit aldaar geen probleem oplevert. Eiser heeft met zijn betoog voorts niet weerlegd het standpunt van verweerder, gemotiveerd op pagina 7 van het voornemen, dat hij wisselend heeft verklaard over de reden waarom hij in Spanje zijn homoseksuele gevoelens niet heeft geuit. Eiser heeft eerst verklaard dat, toen hij eenmaal op het punt stond om de relatie met zijn vrouw te beëindigen, in de gevangenis werd gezet. Vervolgens heeft hij verklaard dat de reden was dat hij zijn vrouw niet wilde bedriegen maar ook niet tevreden was over zijn leven met haar omdat het niet paste bij zijn verlangens. De derde keer heeft hij verklaard dat hij nog heel bang was voor wat er in Nigeria met homoseksuelen gebeurde, toen hij voor het eerst naar Spanje ging, en hij daar nog steeds erg bang was voor de gevolgen van het uiten van zijn homoseksualiteit. Verweerder heeft zich dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat deze verklaringen afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van eisers gestelde geaardheid.
4.3
Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat eiser over het moment dat hij besloten heeft de relatie te gaan verbreken met zijn vrouw tegenstrijdig heeft verklaard. Zo heeft eiser eerst verklaard dat het in 2007 was, terwijl hij later heeft verklaard dat hij pas in 2013, nadat hij uit de gevangenis kwam, heeft besloten om de relatie te stoppen. Eisers verklaring dat hij de verbreking van de relatie moest uitstellen totdat hij weer vrij kwam heeft verweerder op goede gronden niet gevolgd, nu uit eisers verklaringen blijkt dat hij gedurende zijn detentie in Spanje contact onderhield met zijn vrouw. Dat eiser bang was om tijdens de detentie in een sociaal isolement te raken, heeft verweerder onvoldoende overtuigend kunnen achten. Eiser heeft met zijn betoog onvoldoende weerlegd dat hij ook op dit punt tegenstrijdig heeft verklaard.
4.4
Met betrekking tot de gestelde relatie met [naam 3] tijdens zijn verblijf in de gevangenis heeft verweerder op goede gronden onaannemelijk geacht dat eiser blijkens zijn verklaringen enerzijds zijn geaardheid tijdens zijn langdurig verblijf in Spanje niet kenbaar heeft gemaakt om dit vervolgens gedurende zijn detentie wel te doen aan zijn celgenoot [naam 3] , terwijl hij hiermee het risico liep dat dit alsnog bekend zou worden. Verweerder heeft zich dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat ook deze verklaringen afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van eisers gestelde geaardheid. De enkele stelling van eiser dat homoseksuele relaties in detentie-inrichtingen wel vaker voorkomen en dat de gevangeniscel geborgenheid bood, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten, te meer nu eiser heeft verklaard dat hij bang was dat zijn familie op enigerlei wijze achter zijn gestelde geaardheid zou komen en dat zijn vrouw hem ook bezocht in de gevangenis. Verweerder heeft op goede gronden aan eiser tegengeworpen dat hij niet overtuigend heeft verklaard op grond waarvan hij [naam 3] wel kon vertrouwen met zijn gestelde geaardheid.
4.5
Al het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de gronden genoemd onder 4. geen doel treffen.
5. Eiser voert voorts aan dat verweerder onrechte zijn verklaringen ten aanzien van de relatie met [naam 2] ongeloofwaardig heeft geacht. Dat eiser na een kennismaking van twee dagen in 2007, zes jaar later direct naar [naam 2] is gegaan, is niet vreemd. In een mensenleven kan eenmaal voorkomen dat er opeens een ontmoeting is tussen twee personen die door beiden als zeer hartstochtelijk wordt ervaren. Dat is het geval geweest met eiser en [naam 2] .
5.1
De rechtbank overweegt dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaring dat hij tot 2013 zijn homoseksualiteit verborgen heeft gehouden en hieraan geen uiting heeft gegeven, zich niet verhoudt met zijn verklaring dat hij na zijn terugkeer naar Nigeria in 2013 vrijwel direct aan [naam 2] zijn seksuele geaardheid kenbaar heeft gemaakt. Blijkens zijn verklaringen had eiser [naam 2] sinds 2007 niet meer gezien en was hij eerder altijd bang geweest om in Nigeria zijn gevoelens kenbaar te maken. Verweerder heeft dan ook op goede gronden ongeloofwaardig geacht dat eiser bij zijn terugkeer in Nigeria in 2013 geen angst meer voelde om direct openlijk over zijn homoseksuele gevoelens te praten met iemand die hij zes jaar lang niet had gezien en daarvoor slechts gedurende twee dagen. Eisers betoog dat de ontmoeting tussen hem en [naam 2] hartstochtelijk was en hij zich bij hem op zijn gemak voelde, heeft verweerder onvoldoende overtuigend kunnen achten nu dit niet blijkt uit zijn verklaringen, zoals weergegeven op pagina’s 17 en 18 van het verslag van het nader gehoor. Volgens die verklaringen had eiser immers in 2007 niet meer dan vriendschappelijke gevoelens voor [naam 2] , omdat hij ook niet wist wie hij was. Verder heeft eiser gezegd dat, hoewel hij in 2007 vermoedens had dat [naam 2] homoseksueel zou kunnen zijn, hij dat niet heeft laten merken en hij is er toen ook niet op ingegaan, omdat hij dat vertrouwen nog niet had.
6. De rechtbank concludeert dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het element van eisers asielrelaas “de gestelde homoseksuele geaardheid” ongeloofwaardig is. Anders dan eiser meent, is verweerder bij zijn onderzoek naar en de beoordeling van dit element niet voorbij gegaan aan de door hem uitgebrachte werkinstructies. Naar blijkt uit de toelichting in het voornemen en de wijze waarop het nader gehoor is uitgevoerd, heeft verweerder de openbare Werkinstructies 2014/10 en 2015/9 toegepast.
7. Eiser betwist wisselend te hebben verklaard over het incident in november 2015. [naam 2] is wel op 7 december 2015 naar zijn winkel teruggegaan en heeft daar het telefoonnummer van eiser gevonden.
7.1
Nu de rechtbank reeds heeft geoordeeld dat verweerder eisers gestelde geaardheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten, volgt daaruit dat verweerder zich ook op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het element “de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden als gevolg van zijn geaardheid” eveneens ongeloofwaardig is. Reeds hierom faalt de beroepsgrond.
8. Eiser beroept zich voorts op artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Als verweerder onderzoek had gedaan, had verweerder kunnen weten dat het zijn van een actieve homoseksueel in de eerste plaats in Nigeria strafbaar is en dat de autoriteiten daar bovendien niet bereid en in staat zijn om eiser te beschermen tegen de represailles. Eiser is twee keer getuige geweest van repressie van homoseksuelen. Hij heeft ook gezien dat de Nigeriaanse autoriteiten daartegen geen bescherming bieden. Eiser verwijst naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 201405204/1/V2 en 201409974/1/V2. Voorts heeft eiser het artikel van The Guardian van 22 juli 2015 met de titel “There is no room for gay rights in Nigeria, says Buhari” en het artikel van Business Insider van 14 januari 2014 met de titel “The simple reason Nigeria just banned gay marriage and gay meetings” ingebracht.
8.1
Deze beroepsgrond kan niet slagen. Nu de rechtbank reeds heeft geoordeeld dat verweerder het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig heeft kunnen achten, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij verdragsvluchteling is dan wel een reëel risico loopt in Nigeria te worden onderworpen aan een behandeling, die strijdig is met artikel 3 EVRM. Verweerder heeft de aanvraag derhalve terecht afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, Vw.
9. Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat, zeker nu de identiteit en nationaliteit en het geloof van eiser geloofwaardig zijn geacht, alsook de relatie met [naam 1] , de aanvraag niet kon worden afgedaan met een kennelijke ongegrondheid op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, Vw. Eiser heeft ook betwist het standpunt van verweerder dat de aanvraag kennelijk ongegrond is omdat hij die enkel heeft ingediend om zijn uitzetting uit te stellen of te verijdelen. Eiser was immers bij zijn aankomst in Nederland op weg naar Spanje omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij nog een verblijfsvergunning voor Spanje had. Pas nadat was gebleken dat eiser stond gesignaleerd door de Spaanse autoriteiten, werd eiser gedwongen om in Nederland asiel aan te vragen, omdat hij een zeer groot risico liep om teruggestuurd te worden naar Nigeria, waar hij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging.
9.1
De rechtbank overweegt dat, wat er ook zij van de grond dat verweerder ten onrechte de asielaanvraag kennelijk ongegrond heeft geacht met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder f, Vw, uit hetgeen hierboven is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 en 5.1, volgt dat verweerder eiser terecht heeft tegengeworpen dat hij kennelijk inconsequente, tegenstrijdige en duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd en dat dit zijn relaas ongeloofwaardig maakt. Verweerder heeft dus reeds op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, Vw kunnen concluderen dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Verzoek om een voorlopige voorziening
12. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
13. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché, rechter, tevens voorzieningenrechter in aanwezigheid van mr. S. Pirs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2016.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel