ECLI:NL:RBDHA:2016:4157

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5753 en AWB - 16 _ 5755
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en terugkeerbesluit in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd aan eiseres door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had op 23 maart 2016 een asielaanvraag ingediend, waarna de rechtbank oordeelde dat het terugkeerbesluit niet van rechtswege was vervallen, maar dat de werking ervan was opgeschort totdat op de asielaanvraag was beslist. De rechtbank concludeerde dat het bestreden terugkeerbesluit onverplicht en ten overvloede was genomen, en dat de rechtsgrond voor het opleggen van een inreisverbod bleef bestaan, maar ook dat de werking van dit inreisverbod was opgeschort.

De rechtbank behandelde ook de vraag of de maatregel van bewaring onrechtmatig was. Verweerder had de maatregel opgelegd op een verkeerde grondslag, wat leidde tot de conclusie dat de bewaring vanaf het moment van oplegging onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat eiseres recht had op schadevergoeding voor de onrechtmatige bewaring, die werd vastgesteld op € 530,-. Daarnaast werden de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 980,-. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het terugkeerbesluit, maar verwierp het beroep tegen het inreisverbod als ongegrond. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/5753 en AWB 16/5755

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2016 in de zaken tussen

[eiseres] , laatst verblijvende te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.Th.A. Bos),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: drs. J.M.C. Vissers).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2016 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiseres de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 29 maart 2016 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Over bestreden besluit 1 - het terugkeerbesluit
1. De rechtbank ziet zich eerst gesteld voor de vraag of het gestelde terugkeerbesluit onverplicht en ten overvloede is genomen. Bij besluit van 6 juli 2012 is de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning afgewezen. Door partijen is niet bestreden dat dit besluit een meeromvattende beschikking is die ook een terugkeerbesluit omvat. De rechtbank verwijst allereerst naar de uitspraak van het Europese Hof van Justitie (HvJ EU) van 15 februari 2016 (C-601/15, ECLI:EU:C:2016:84). Hierin is overwogen dat het nuttig effect van richtlijn 2008/115 (de Terugkeerrichtlijn) vereist dat een krachtens deze richtlijn ingeleide procedure, in het kader waarvan een terugkeerbesluit met een inreisverbod is vastgesteld, kan worden hervat in het stadium waarin zij is onderbroken als gevolg van de indiening van een asielaanvraag, zodra die aanvraag in eerste aanleg is afgewezen. Het HvJ EU verwijst daarbij tevens naar arrest El Dridi (C-61/11 PPU, ECLI:EU:C:2011:268). Gelet op het voorgaande is het terugkeerbesluit van 6 juli 2012, nu eiseres op 23 maart 2016 opnieuw een asielaanvraag heeft gedaan, zoals ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inmiddels bij haar uitspraak van 8 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:959) heeft bepaald, niet van rechtswege vervallen, maar is de werking van het terugkeerbesluit slechts opgeschort totdat op deze asielaanvraag is beslist. Op grond van wat partijen naar voren hebben gebracht is niet gebleken dat eiseres na de uitreiking van het besluit van 6 juli 2012 de Europese Unie heeft verlaten, zodat dit besluit nog steeds van kracht is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het thans bestreden terugkeerbesluit onverplicht en ten overvloede is genomen en geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept die niet al eerder waren ontstaan. Het bestreden besluit 1 is in zoverre dus geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van het daartegen ingestelde beroep voor zover dat is gericht tegen het daarin opgenomen terugkeerbesluit.
Over bestreden besluit 1 - het inreisverbod
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij bij het gehoor voorafgaand aan de oplegging van het inreisverbod ten onrechte niet in contact is gebracht met haar gemachtigde. Eiseres stelt ten eerste dat zij hierom heeft verzocht en ten tweede dat verweerder, gelet op de geestelijke gesteldheid van eiseres, er ambtshalve toe had moeten overgaan de gemachtigde van eiseres in te schakelen. Eiseres verwijst daarbij naar de uitspraak van het HvJ EU van 17 maart 2016 (C-161/15), waarin is overwogen dat er een mogelijkheid moet zijn voor de vreemdeling om diens standpunt goed naar voren te brengen. In het kader van artikel 41, tweede lid, onder a, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest EU) heeft een ieder het recht om gehoord te worden voordat jegens hem een voor hem nadelige individuele maatregel wordt genomen. De rapportage van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) is opgemaakt op 21 maart 2016 en het concept was reeds doorgenomen. Nu duidelijk was dat de medische situatie van eiseres slecht was, had de reeds bij verweerder bekende gemachtigde moeten worden ingeschakeld, omdat anders geen sprake kan zijn van toepassing van het recht om gehoord te worden. Eiseres stelt dat zij, indien haar gemachtigde bij het gehoor aanwezig geweest zou zijn, eerder haar asielwens kenbaar had kunnen maken. Eiseres voert verder aan dat verweerder van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien, omdat zij op 23 maart 2016 een asielaanvraag heeft gedaan. Uit artikel 11, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn volgt dat tegen slachtoffers van mensenhandel aan wie een verblijfstitel is verstrekt overeenkomstig Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004, onverminderd het bepaalde in lid 1, eerste alinea, onder b, en op voorwaarde dat zij geen bedreiging vormen voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid, geen inreisverbod wordt uitgevaardigd. Nu eiseres is vrijgesproken van hetgeen haar ten laste was gelegd, kan niet langer worden gezegd dat zij een bedreiging vormt voor de openbare orde. Op grond van artikel 11, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn houdt de lidstaat rekening met de belangen van de vreemdeling, indien de lidstaat overweegt een verblijfstitel of een andere vorm van toestemming tot verblijf af te geven aan de onderdaan van een derde land jegens wie een inreisverbod geldt.
3. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat op het moment van oplegging van het inreisverbod bekend was dat eiseres reeds een procedure op grond van artikel 64 van de Vw had doorlopen en dat die aanvraag was afgewezen. Verder heeft eiseres zelf verklaard dat zij gezond was en alleen wat psychische problemen heeft. Volgens vaste jurisprudentie is een advocaat bij het gehoor van het inreisverbod niet verplicht. Verweerder stelt dat het aan eiseres was om haar gemachtigde te organiseren en te betalen. Het gehoor vond plaats op 23 maart 2016 om 15:21 uur. Om 17:21 uur is de voicemail van de gemachtigde van eiseres ingesproken en om 17:15 uur is een piketadvocaat benaderd. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat voldoende zorgvuldig is gehandeld ten aanzien van het recht van eiseres op rechtsbijstand.
4. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw vaardigt verweerder een inreisverbod uit tegen de vreemdeling die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid, of onder b, die Nederland niet uit eigen beweging binnen de daarvoor geldende termijn heeft verlaten, in welk laatste geval het inreisverbod slechts door middel van een zelfstandige beschikking wordt uitgevaardigd dan wel een beschikking die mede strekt tot wijziging van het reeds gegeven terugkeerbesluit.
5. De rechtbank overweegt dat, gelet op de onder 1 genoemde uitspraak van het HvJ EU van 15 februari 2016, de werking van het terugkeerbesluit van 6 juli 2012 is opgeschort totdat op de asielaanvraag van eiseres van 23 maart 2016 zal zijn beslist. De rechtbank is van oordeel dat, nu het terugkeerbesluit van 6 juli 2012 niet is vervallen, hierdoor de rechtsgrond voor het opleggen van een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, is blijven bestaan. Ook de werking van dit inreisverbod is echter opgeschort gedurende de opschorting van het terugkeerbesluit, zoals verweerder ter zitting heeft verklaard. Verder overweegt de rechtbank dat uit vaste jurisprudentie volgt dat de aanwezigheid van een advocaat bij het gehoor voorafgaand aan het opleggen van een inreisverbod niet verplicht is. Uit het proces-verbaal van het gehoor blijkt dat eiseres heeft verklaard dat zij begrijpt dat zij een advocaat kan waarschuwen en ermee heeft ingestemd dat de advocaat ‘straks’ door verweerder wordt gewaarschuwd en dat het gehoor ‘nu’ plaatsvindt. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat niet is gebleken dat eiseres wegens medische omstandigheden niet gehoord kon worden. Verweerder mocht hierbij waarde toekennen aan de afwijzing van de procedure op grond van artikel 64 van de Vw. Dat de iMMO rapportage is gedateerd op 21 maart 2016 is onvoldoende om aannemelijk te maken dat verweerder reeds op de hoogte was van de inhoud van dit rapport. Evenmin blijkt uit die rapportage dat eiseres niet kon worden gehoord. De rechtbank overweegt dat uit de inhoud van het gehoor volgt dat eiseres inhoudelijk heeft verklaard over haar situatie en geen individuele omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan verweerder van het inreisverbod had moeten afzien. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij hiertoe niet in staat kon worden geacht. De stelling van eiseres dat zij door het gehoor zonder advocaat in haar belangen is geschaad, omdat haar advocaat eerder haar asielwens had kunnen aangeven en dan geen inreisverbod zou zijn opgelegd, volgt de rechtbank niet. Zoals hiervoor is overwogen biedt een tijdelijk opgeschort terugkeerbesluit hangende een asielprocedure, wel rechtsgrond voor een inreisverbod. Zolang niet is beslist in de asielprocedure van eiseres, is niet komen vast te staan dat in haar geval sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Over bestreden besluit 2
6. Nu de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
7. Niet langer in geschil is dat de bewaring van meet af aan onrechtmatig is geweest. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de bewaring op 29 maart 2016 is opgeheven omdat de asielaanvraag van eiseres niet tijdig is onderkend. Verweerder heeft een schadevergoeding aangeboden van € 530,-.
Over beide beroepen
8. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is wat het inreisverbod betreft ongegrond. Verder overweegt de rechtbank dat uit hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard volgt dat de maatregel van bewaring is opgeheven omdat eiseres op een verkeerde grondslag in bewaring was gesteld. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen bestreden besluit 2 daarom gegrond is en de maatregel van bewaring vanaf het moment van het opleggen daarvan op 23 maart 2016 onrechtmatig was.
9. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 6 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 2 x € 105,- (verblijf politiecel) en 4 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 530,-.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep tegen bestreden besluit 1, voor zover daarbij een terugkeerbesluit is opgelegd;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 wat betreft het daarbij opgelegde inreisverbod ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 530,-, te betalen door de griffier;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van S. Brussaard, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.