Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
9 februari 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:949), heeft de rechtbank overwogen dat met de taalanalyse voldoende aanknopingspunten aanwezig zijn voor verweerder om een laissez-passertraject richting Nigeria op te starten. Uit het op 8 maart 2016 opgemaakte verslag van de presentatie bij een (diplomatieke) vertegenwoordiging volgt dat de Nigeriaanse autoriteiten eiser hebben geïdentificeerd als burger van Nigeria. Hier staat tegenover dat eiser niets heeft aangevoerd om zijn gestelde Soedanese nationaliteit aan te tonen. Aangaande de op 8 maart 2016 verstrekte laisser-passer (
emergency travel document) heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat dit een standaard document is. Om die reden is op dit document vermeld dat eiser heeft verklaard dat hij een Nigeriaan is en hij vertrekt van de luchthaven Schiphol. Het document bevat wel degelijk een foto (geen schets) van eiser, die waarschijnlijk is gemaakt bij het (ambtshalve) invullen van de aanvraagformulieren voor een laisser-passer bij een vertrekgesprek. De op de laisser-passez vermelde datum van 10 maart 2016 komt overeen met de aankomstdatum van eiser op de luchthaven in Nigeria (Lagos). De rechtbank acht tevens van belang dat uit het antwoord van verweerder op vraag 1 van de gemachtigde van eiser van 10 maart 2016 blijkt dat eiser bij aankomst in Lagos door de Koninklijke Marechaussee is overgedragen aan de Nigerian Immigration Service en dat DT&V van de
escortleaderheeft vernomen dat tijdens de overdracht geen sprake was van bijzonderheden. Uit eerdere ervaringen is verweerder bekend dat bij aankomst in Lagos uitgezette vreemdelingen worden geïnterviewd ter finale bevestiging van hun identiteit/nationaliteit. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder hieraan toegevoegd dat als de identiteit/nationaliteit van eiser op dat moment niet bevestigd zou zijn, de Nigeriaanse autoriteiten hem de toegang zouden hebben geweigerd en hem nog met hetzelfde vliegtuig terug naar Nederland/België zouden hebben gestuurd.
Deze beroepsgronden slagen derhalve niet.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 992,- te betalen.
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 496,- te betalen.
7 april 2016.