ECLI:NL:RBDHA:2016:4156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
AWB 16/5544 & 16/4552
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van een Nigeriaanse vreemdeling in weerwil van een ordemaatregel van de voorzieningenrechter

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse vreemdeling (eiser) en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (verweerder). Eiser was op 9 maart 2016 door verweerder voornemens om uit te zetten naar Nigeria via België. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze uitzetting en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 9 maart 2016 een ordemaatregel getroffen, waarbij verweerder werd verboden om eiser uit te zetten totdat het verzoek om een voorlopige voorziening was behandeld. Tevens werd verweerder opgedragen om eiser naar Nederland terug te halen.

Echter, op 21 maart 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en eiser is op 9 maart 2016 uitgezet, ondanks de ordemaatregel. De rechtbank oordeelt dat verweerder in weerwil van de ordemaatregel heeft gehandeld, wat ernstige gevolgen heeft voor de rechtsstaat. De rechtbank stelt vast dat de Nigeriaanse nationaliteit van eiser voldoende is komen vast te staan, en dat er geen aanleiding is om eiser terug te halen naar Nederland. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, die op € 992,- worden vastgesteld voor de hoofdzaak en € 496,- voor de voorlopige voorziening.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt het belang van het respecteren van rechterlijke instructies door bestuursorganen en de gevolgen van het negeren daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/5544 (beroep)
AWB 16/4552 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 7 april 2016 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van gestelde Soedanese nationaliteit,
eiser, verzoeker,
hierna te noemen eiser,
(gemachtigde: mr. F. el Makhtari, advocaat te Rotterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. W. Vrooman, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Verweerder was voornemens om eiser op 9 maart 2016 uit te zetten naar Nigeria via België.
Eiser heeft op 9 maart 2016 bezwaar ingediend tegen de feitelijke handeling van de uitzetting. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist.
Bij ordemaatregel van 9 maart 2016 heeft de voorzieningenrechter verweerder verboden om eiser uit te zetten totdat het verzoek om een voorlopige voorziening op zitting is behandeld en uitspraak is gedaan op dit verzoek. De voorzieningenrechter heeft verweerder eveneens opgedragen om eiser naar Nederland terug te halen (hij was op dat moment al in België) en heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
Bij besluit van 21 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Ingevolge artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar gelijkgesteld met een verzoek om een voorlopige voorziening hangende beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2016. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
Uit het bestreden besluit is gebleken dat verweerder eiser niet teruggehaald naar Nederland en hem heeft uitgezet naar Nigeria op 9 maart 2016, in weerwil van de ordemaatregel van diezelfde datum.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard telefonisch contact te hebben gehad met eiser. Hij heeft haar gemachtigd om de onderhavige procedure voort te zetten. Eiser heeft voorts verklaard het verzoek om een voorlopige voorziening te willen handhaven. Het spoedeisend belang is gelegen in het feit dat onduidelijk is waar eiser zich op dit moment bevindt en onder welke omstandigheden. Verweerder noch de Nigeriaanse autoriteiten hebben hierover duidelijkheid kunnen verschaffen.
Eiser voert aan dat de Nigeriaanse nationaliteit niet vaststaat. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat hij een gesprek heeft gehad met de consul van Nigeria, nu eiser enkel de mededeling heeft gedaan dat hij niet afkomstig is uit Nigeria maar uit Soedan. Hij heeft deze mededeling gedaan toen de consul voor zijn kamer stond, nadat eiser is weggelopen. Als het de consul meteen duidelijk was dat eiser de Nigeriaanse nationaliteit bezit, had hij geen reden om eiser naar zijn kamer te volgen om nogmaals het gesprek met hem aan te gaan. Eiser heeft over deze gang van zaken opheldering gevraagd bij de Nigeriaanse autoriteiten, maar heeft hierop nog altijd geen reactie ontvangen. Het is vreemd dat de consul zonder gedegen onderzoek maar slechts op basis van een taalanalyse en de opmerking van eiser dat hij uit Soedan afkomstig is, heeft bepaald dat eiser een burger van Nigeria is. Op verweerder rust de plicht om te onderzoeken hoe de Nigeriaanse autoriteiten de nationaliteit van eiser hebben vastgesteld.
Bovendien is het afgegeven reisdocument ondeugdelijk. Op het reisdocument staat geen pasfoto maar een schets. Er staat ook op dat eiser heeft verklaard Nigeriaan te zijn terwijl dit niet het geval is. Het document is slechts geldig voor een reis van Schiphol naar Lagos, terwijl eiser is vertrokken vanuit Brussel. Daarbij is het reisdocument slecht één dag geldig. Het document is afgegeven op 8 maart 2016 terwijl de vlucht is aangevangen op 9 maart 2016, om 21.30 uur en eiser op 10 maart 2016 zou aankomen. Het is derhalve discutabel of het document nog geldig was. De stelling van verweerder, dat reeds uit het feit dat Nigeria eiser niet de toegang heeft geweigerd volgt dat zijn reisdocument geldig is, kan eiser evenmin volgen. Verweerder heeft niet geverifieerd of de autoriteiten hem daadwerkelijk hebben geaccepteerd. De mogelijkheid bestaat dat dit niet het geval is en hij zich momenteel onder slechte omstandigheden op het politiebureau bevindt.
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Nigeriaanse nationaliteit van eiser voldoende vast is komen te staan. Eiser heeft gesteld uit Soedan afkomstig te zijn, maar heeft deze stelling niet met bewijsstukken onderbouwd. Uit het rapport van de taalanalyse die Bureau Land en Taal (BLT) heeft uitgevoerd, gedateerd op 8 maart 2013, is gebleken dat eiser eenduidig is te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap van Nigeria. Dat betekent dat eiser eenduidig niet afkomstig is uit Soedan. Naar aanleiding van deze vaststelling is eiser gepresenteerd bij de autoriteiten van Nigeria op 3 maart 2016. Anders dan eiser stelt, heeft de consul persoonlijk met eiser gesproken. Dit gesprek is fysiek bijgewoond door een vertegenwoordiger van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Eiser heeft het gesprek op een gegeven moment zelf beëindigd door terug te lopen naar zijn afdeling. Onder begeleiding van een afdelingshoofd van de Dienst Justitiële Inrichtingen is de consul naar de afdeling gegaan om een andere vreemdeling te spreken. Hij heeft toen te kennen gegeven eiser nogmaals te willen spreken. Toen eiser heeft laten weten dat hij dit niet wilde, heeft de consul de afdeling verlaten. Verweerder overlegt hiertoe het verslag van presentatie in persoon van 3 maart 2016. Met inachtneming van het rapport taalanalyse en het met eiser gevoerde gesprek is de consul tot de conclusie gekomen dat eiser uit Nigeria afkomstig is.
Op 9 maart 2016 is door de Nigeriaanse ambassade ten behoeve van eiser een vervangend reisdocument afgegeven. Uit dit document volgt onomstotelijk dat het betrekking heeft op eiser, nu de personalia en de pasfoto overeenkomen. Eiser heeft reeds sinds 12 juli 2012 een vertrekplicht. Hij heeft tegenover de DT&V steeds verklaard niet te zullen voldoen aan zijn vertrekplicht. Dit heeft met zich meegebracht dat verweerder de bevoegdheid toekwam om eiser gedwongen uit te zetten. Het heeft op de weg van eiser gelegen om zijn gestelde nationaliteit aannemelijk te maken en zich optimaal in te spannen om de terugkeer naar zijn land van herkomst te verwezenlijken. Eiser heeft noch de intentie, noch inspanningen getoond om zelfstandig terug te keren. Zonder enig aanknopingspunt dat doet vermoeden dat eiser uit een ander land afkomstig is, bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vaststelling van eisers nationaliteit door de Nigeriaanse autoriteiten. Ter zitting voegt verweerder hier aan toe dat de Nigeriaanse ambassade bij uitstek de autoriteit is om de Nigeriaanse nationaliteit van een persoon vast te stellen. Het is aan de autoriteiten en niet aan verweerder op welke wijze zij dit doen. De presentatie is een onderdeel van de laissez-passerprocedure. Ook voorafgaande aan het gesprek met de consul doen de autoriteiten onderzoek. De vraag of het afgegeven reisdocument inhoudelijk juist is, doet niet af aan de bevoegdheid tot uitzetting. Voorts merkt verweerder op dat in het geval de verklaring van de consul van Nigeria niet juist zou zijn, de Nigeriaanse autoriteiten daaraan consequenties zouden hebben verbonden op het moment dat eiser op basis van het document het grondgebied van Nigeria betrad. Niet is gebleken dat eiser de toegang tot Nigeria is geweigerd. Dit betekent dat aan de waarde van het afgegeven document niet behoeft te worden getwijfeld.
3.2
De rechtbank overweegt dat op basis van de ten tijde van het treffen van de ordemaatregel nog ontbrekende, maar in beroep wel overgelegde stukken en de door verweerder gegeven nadere toelichting, thans de Nigeriaanse nationaliteit van eiser voldoende vast is komen te staan. Uit het rapport van BLT van 8 maart 2013 is gebleken dat eiser op grond van zijn Engels eenduidig is te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Nigeria. Op grond van zijn afwezigheid van kennis van het Juba-Arabisch is hij eenduidig niet te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Soedan, waar hij heeft gesteld vandaan te komen. In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van
9 februari 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:949), heeft de rechtbank overwogen dat met de taalanalyse voldoende aanknopingspunten aanwezig zijn voor verweerder om een laissez-passertraject richting Nigeria op te starten. Uit het op 8 maart 2016 opgemaakte verslag van de presentatie bij een (diplomatieke) vertegenwoordiging volgt dat de Nigeriaanse autoriteiten eiser hebben geïdentificeerd als burger van Nigeria. Hier staat tegenover dat eiser niets heeft aangevoerd om zijn gestelde Soedanese nationaliteit aan te tonen. Aangaande de op 8 maart 2016 verstrekte laisser-passer (
emergency travel document) heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat dit een standaard document is. Om die reden is op dit document vermeld dat eiser heeft verklaard dat hij een Nigeriaan is en hij vertrekt van de luchthaven Schiphol. Het document bevat wel degelijk een foto (geen schets) van eiser, die waarschijnlijk is gemaakt bij het (ambtshalve) invullen van de aanvraagformulieren voor een laisser-passer bij een vertrekgesprek. De op de laisser-passez vermelde datum van 10 maart 2016 komt overeen met de aankomstdatum van eiser op de luchthaven in Nigeria (Lagos). De rechtbank acht tevens van belang dat uit het antwoord van verweerder op vraag 1 van de gemachtigde van eiser van 10 maart 2016 blijkt dat eiser bij aankomst in Lagos door de Koninklijke Marechaussee is overgedragen aan de Nigerian Immigration Service en dat DT&V van de
escortleaderheeft vernomen dat tijdens de overdracht geen sprake was van bijzonderheden. Uit eerdere ervaringen is verweerder bekend dat bij aankomst in Lagos uitgezette vreemdelingen worden geïnterviewd ter finale bevestiging van hun identiteit/nationaliteit. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder hieraan toegevoegd dat als de identiteit/nationaliteit van eiser op dat moment niet bevestigd zou zijn, de Nigeriaanse autoriteiten hem de toegang zouden hebben geweigerd en hem nog met hetzelfde vliegtuig terug naar Nederland/België zouden hebben gestuurd.
Deze beroepsgronden slagen derhalve niet.
4. Eiser voert voorts aan dat hij niet uitgezet had mogen worden nu de voorzieningenrechter een ordemaatregel heeft getroffen. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat de ordemaatregel geen wettelijke basis zou hebben. Het kan niet zo zijn dat een bestuursorgaan een ordemaatregel naast zich neerlegt en een uitzetting toch doorzet. Uit een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 17 september 2008 (ECLI:NL:RBSGR:2008:BF1975) volgt dat een ordemaatregel wel degelijk een wettelijke basis heeft. Het standpunt dat er geen tijd meer was om eisers uitzetting tegen te gaan kan eiser evenmin volgen, nu de ordemaatregel telefonisch bekend is gemaakt om 18.40 uur en de vlucht pas om 21.30 uur aanving (volgens het antwoord van verweerder op vraag 8 van de gemachtigde van eiser gesteld op 10 maart 2016).
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat een ordemaatregel van de voorzieningenrechter over het algemeen door verweerder wordt gerespecteerd, maar het praktisch onmogelijk is geweest om in de onderhavige zaak tot uitvoering van de maatregel te komen. Zo volgt uit de contacten van eiser met de DT&V dat hij op diverse momenten heeft getracht zijn uitzetting te frustreren. Door de getoonde opstelling van eiser bestaat een gerede kans dat uitzetting met een reguliere vlucht niet mogelijk blijkt. De gezagvoerder van een vliegtuig kan een passagier immers weigeren bij ernstig verzet en/of overlast voor andere passagiers. Effectief beschouwd is in de door eiser gecreëerde situatie een uitzetting per gecontroleerde overheidsvlucht wellicht de enige optie om het vertrek van eiser te realiseren. Voorts kan het ongebruikt laten van het specifiek ten behoeve van eiser afgegeven reisdocument de diplomatieke betrekkingen met de Nigeriaanse autoriteiten ernstig schaden.
4.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder, in weerwil van de bij mondelinge uitspraak van 9 maart 2016 getroffen ordemaatregel en terwijl hiertoe wel de mogelijkheid bestond, heeft verzuimd eiser terug te halen naar Nederland en eiser op 9 maart 2016 heeft uitgezet naar Nigeria. Het negeren van rechterlijke instructies heeft ernstige consequenties. Op staatsrechtelijk niveau betekent dit dat de rechterlijke controle op de uitoefening van bestuursbevoegdheden teniet wordt gedaan. Hiermee worden de uitgangspunten van de rechtsstaat ondergraven. Echter, nu het beroep van eiser in de uitspraak van heden ongegrond is verklaard en eiser, anders dan ten tijde van het treffen van de ordemaatregel, thans wel uitzetbaar is, bestaat er geen aanleiding eiser alsnog terug te halen naar Nederland. De rechtbank ziet evenwel grond om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
5. Het beroep is ongegrond.
6. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 992,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Verzoek om een voorlopige voorziening
7. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
8. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
9. De voorzieningenrechter zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen (zie rechtsoverweging 4.2), met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 496,- (1 punt voor de voorlopige voorziening, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 992,- te betalen.
De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 496,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Peeters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 april 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.