Op 8 april 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over zijn minderjarige kind. Het verzoek tot beëindiging werd ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden en Z-H Noord, en was gebaseerd op de stelling dat de vader niet in staat was om zijn verantwoordelijkheden ten aanzien van het gezag te dragen. De vader had lichamelijke klachten en een druk gezin, waardoor hij belangrijke afspraken en beslissingen over de minderjarige niet kon nakomen. De minderjarige verblijft sinds januari 2015 in een instelling en de moeder is vanwege haar ondercuratelestelling onbevoegd om het gezag uit te oefenen.
Tijdens de zitting op 11 maart 2016 werd het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader behandeld, samen met een verzoek tot uithuisplaatsing van de minderjarige. De vader was niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen, en dat dit in het belang van de minderjarige is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de moeder, die zelf onder curatele staat, niet in staat is om het gezag uit te oefenen.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten het ouderlijk gezag van de vader te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te benoemen tot voogd over de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.