1.2Nadat de WW-uitkering per 22 augustus 2014 was geëindigd, heeft verweerder bij besluit van 1 september 2014 (het herzieningsbesluit) de WW-uitkering herzien en een bedrag van € 19.077,96 teruggevorderd op de grond dat eiseres niet heeft gemeld dat zij vanaf 8 juli 2013 als zelfstandige is blijven werken. Vanwege haar werk als zelfstandige had eiseres geen recht op een WW-uitkering, zodat zij vanaf 8 juli 2013 onterecht een WW-uitkering heeft ontvangen. Met het primaire besluit heeft verweerder een boete opgelegd ter hoogte van het benadelingsbedrag, op de grond dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. Deze overtreding is haar volgens verweerder volledig te verwijten.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en het boetebedrag gematigd tot € 4.770,--. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat eiseres redelijkerwijs moet hebben geweten dat het voortzetten van haar onderneming na afloop van de startersperiode gevolgen zou hebben voor haar WW-uitkering, zodat zij deze omstandigheid had moeten melden. Dat zij deze melding achterwege heeft gelaten is haar verminderd te verwijten. Verweerder heeft om deze reden de boete gematigd tot 25 procent van het benadelingsbedrag.
3. Eiseres voert in beroep aan dat zij niet verplicht was om verweerder te informeren over de voortzetting van haar onderneming omdat zij slechts haar eerdere werkzaamheden voortzette. Eiseres stelt verder dat haar de schending van de inlichtingenplicht niet valt te verwijten. Zij heeft niet opgemerkt dat de WW-uitkering werd doorbetaald omdat er geen papieren specificaties meer werden verzonden en zij de afschriften van de bankrekening niet regelmatig controleerde. Ook vernam zij niets meer van haar werkcoach. Tot slot voert eiseres aan dat de hoogte van de boete in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Op grond van artikel 25 van de WW is een werknemer verplicht alle feiten en omstandigheden aan verweerder mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op een WW-uitkering. Wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen moet verweerder ingevolge artikel 27a, eerste lid, van de WW een bestuurlijke boete opleggen.
6. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt blijkt uit het dossier dat in het toekenningsbesluit van 31 januari 2013 een foutieve einddatum ten aanzien van de startersperiode is opgenomen. Een startersperiode duurt in beginsel zes maanden, tenzij het recht op uitkering eerder stopt. Gelet hierop heeft verweerder de WW-uitkering van eiseres eerst met ingang van 8 juli 2013 herzien.
7. Het betoog van eiseres dat zij na afloop van de startersperiode haar werkzaamheden heeft voortgezet en dus geen sprake was van een omstandigheid die zij behoorde door te geven, volgt de rechtbank niet. Daarvoor is van belang dat na het verstrijken van de startersperiode eiseres geen toestemming meer had om als zelfstandige te werken met behoud van uitkering. Het had eiseres redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat haar keuze om desalniettemin het bedrijf voort te zetten, gevolgen zou kunnen hebben voor haar WW-uitkering. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden en verweerder daarmee gehouden was een boete op te leggen.
8. De volgende vraag is of de hoogte van de boete is afgestemd op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan eiseres kan worden verweten. In zijn uitspraak van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3754) heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) overwogen dat de rechter zonder terughoudendheid moet toetsen of het besluit aan deze eisen voldoet. Bij de beoordeling van de verwijtbaarheid wordt onderscheid gemaakt tussen handelen met opzet, handelen met en handelen zonder grove schuld en verminderde verwijtbaarheid. Afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid wordt de boete gematigd. 9. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat aan haar geen boete mocht worden opgelegd omdat haar niet kan worden verweten dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Het lag namelijk op de weg van eiseres om regelmatig te controleren of zij de aangevraagde uitkering nog steeds ontving. Dat eiseres haar bankrekening niet heeft gecontroleerd en de (digitale) uitkeringsspecificaties niet heeft bestudeerd, moet voor haar rekening en risico komen. Gelet op deze omstandigheid valt niet in te zien dat er in het geheel geen sprake is van verwijtbaarheid aan de zijde van eiseres.