ECLI:NL:RBDHA:2016:3983

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7867
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak inzake bijstandsverlening en medewerking aan medisch onderzoek

Op 13 april 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door dr.mr. E. Tahitu, en het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek, vertegenwoordigd door mr. J.F.H. Molema. De zaak betreft een geschil over de beëindiging van de tijdelijke ontheffing van re-integratieverplichtingen van eiser, die vanaf 1 juli 2015 niet langer van toepassing zou zijn. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 september 2015, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 27 januari 2016 heeft eiser verklaard bereid te zijn mee te werken aan een medisch onderzoek, maar alleen als dit door een andere instelling dan de GGD zou plaatsvinden, omdat hij twijfels had over de onafhankelijkheid van de GGD.

De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 4 februari 2016 geoordeeld dat verweerder een medisch onderzoek moest uitvoeren om te onderbouwen dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiser weigerde echter zijn medewerking aan het onderzoek bij de GGD, wat volgens de rechtbank voor zijn rekening en risico komt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen goede reden had om zijn medewerking te weigeren en dat zijn weigerachtige houding niet kan leiden tot het ontlopen van zijn wettelijke verplichtingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Verweerder werd veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 1.240,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 13 april 2016, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/7867

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: dr.mr. E. Tahitu),
en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek, verweerder
(gemachtigde: mr. J.F.H. Molema).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser vanaf 1 juli 2015 niet langer tijdelijk is ontheven van de re-integratieverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet (Pw).
Bij besluit van 29 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 4 februari 2016 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft zijn reactie op de tussenuitspraak bij brief van 25 februari 2016 ingediend.
Eiser heeft op 25 maart 2016 een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) op de reactie van verweerder gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat verweerder een medisch onderzoek diende te doen ter onderbouwing van zijn in het bestreden besluit ingenomen standpunt dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak verder overwogen dat indien eiser zijn medewerking niet verleent aan dit onderzoek, waardoor verweerder niet tot een zorgvuldige medische beoordeling kan komen, de gevolgen daarvan voor rekening en risico van eiser dienen te komen.
3. In zijn reactie van 25 februari 2016 heeft verweerder de rechtbank laten weten dat eiser bij brief van 18 februari 2016 aan verweerder heeft bericht geen medewerking te verlenen aan een onderzoek bij de GGD, wat eiser volgens verweerder in een telefonisch onderhoud van 24 februari 2016 heeft bevestigd. Verweerder heeft eisers brief van 18 februari 2016 bij zijn reactie gevoegd. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“Ik wel wel meewerken aan de medisch onderzoek maar wel een eerlijke onafhankelijk onderzoek. Daarom vraag ik u om een andere instelling te kiezen/veranderen dan de GGD zodat het mij vertrouwings geeft.”.
4. In de zienswijze heeft eiser aangevoerd dat hij wenst mee te werken aan medisch onderzoek, maar niet als dat door de GGD wordt uitgevoerd. Hij is immers ooit eerder eens door de GGD onderzocht en is daarom van mening dat de GGD geen onafhankelijk onderzoek naar zijn medische toestand kan doen. Voorts merkt eiser op dat hem een maatregel van 100% verlaging van zijn uitkering over de maand februari 2016 is opgelegd, waar hij het niet mee eens is.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser weliswaar aangeeft dat hij aan een medisch onderzoek zal meewerken, zoals ook ter zitting zijdens eiser is aangegeven, maar dat hij dit desondanks niet heeft gedaan. De rechtbank heeft geen aanleiding om de onafhankelijkheid van de GGD te betwijfelen. Eisers niet-onderbouwde stelling dat de GGD vanwege een eerder onderzoek hem nu niet meer onafhankelijk zou kunnen onderzoeken is daarvoor in elk geval onvoldoende. Dat betekent dat eiser geen goede reden had om zijn medewerking aan een GGD-onderzoek te weigeren. Zoals de rechtbank al in de tussenuitspraak heeft laten weten, dient eisers weigerachtige houding voor zijn rekening en risico te komen. Het kan immers niet zo zijn dat eiser aldus, door verweerder te belemmeren zorgvuldig medisch onderzoek te doen naar eisers mogelijkheden, bewerkstelligt dat op hem niet de wettelijke verplichtingen van artikel 9 van de Pw komen te rusten.
6. Wat eiser heeft aangevoerd over een aan hem opgelegde maatregel valt buiten de omvang van het geding, zodat de rechtbank eisers betoog daaromtrent verder onbesproken laat.
7. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit gelet op wat onder 5. is overwogen evenwel in stand.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.240,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.240,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.X. Cozijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.