ECLI:NL:RBDHA:2016:3978

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
AWB 16/5062
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse sjiiet met problemen door soennitische schoonfamilie en bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 april 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraanse sjiiet, heeft asiel aangevraagd in Nederland en stelt dat hij problemen heeft ondervonden van zijn soennitische schoonfamilie vanwege zijn tijdelijk huwelijk met zijn soennitische ex-echtgenote. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser de gestelde problemen niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft ook verklaard dat hij zich in Nederland heeft bekeerd tot het christendom en vreest voor vervolging bij terugkeer naar Iran. De rechtbank concludeert dat eiser, op basis van zijn verklaringen over zijn bekering, niet in aanmerking komt voor een asielvergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag op de juiste gronden heeft afgewezen en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/5062

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2016 in de zaak tussen

[naam] , eiser,
geboren op [geboortedatum] ,
van Iraanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. S.S. Ilahi)
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. M.J. Kaspers).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen op grond van artikel 31 van de Vw 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 15 maart 2016 beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn ingediend op 30 maart 2016. Bij faxbericht van 4 april 2016 heeft eiser de gronden van het beroep aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.
Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft op 30 november 2015 hier te lande een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft tijdens het gehoor aanmeldfase van 2 december 2015 naar voren gebracht dat hij twee weken eerder uit zijn woonplaats Kermanshah in Iran is vertrokken en naar Griekenland is gereisd. Vanuit Griekenland is hij naar Nederland gereisd.
1.2
Eiser heeft tijdens het eerste gehoor van 2 maart 2016 verklaard dat hij de Iraanse nationaliteit heeft, behoort tot de bevolkingsgroep der Koerden, en sjiiet is.
1.3
Eiser heeft tijdens het nader gehoor van 4 maart 2016 verklaard dat hij Iran heeft verlaten omdat hij in het geheim een tijdelijk huwelijk (een zogenoemd sigheh-huwelijk) heeft gesloten met zijn soennitische ex-echtgenote [naam 2] . Eisers soennitische schoonfamilie is op een gegeven moment op de hoogte geraakt van dit sigheh-huwelijk. Eisers schoonfamilie is fel gekant tegen dit sigheh-huwelijk omdat eiser sjiiet is en (ook) vanwege het karakter van het sigheh-huwelijk. Voor eisers schoonfamilie is een sigheh-huwelijk oneervol. Eisers schoonfamilie is het ouderlijk huis van eiser - waar eiser woonde - binnengevallen met het oogmerk eiser te vermoorden. Dit is er de reden van dat eiser Iran heeft verlaten. Eiser vreest bij terugkeer naar Iran voor grote problemen van de kant zijn schoonfamilie. Meer in het bijzonder vreest eiser dat hij bij terugkeer naar Iran aldaar door zijn schoonfamilie zal worden gedood.
Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij zich in Nederland heeft bekeerd tot het christendom. Eiser vreest bij terugkeer naar Iran voor grote problemen omdat hij thans christen is.
1.4
Op 6 maart 2016 heeft verweerder het voornemen uitgebracht om - voor zover hier van belang - de aanvraag af te wijzen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
1.5
Verweerder heeft in het voornemen vastgesteld dat het asielrelaas is opgebouwd uit de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en etniciteit;
  • problemen vanwege huwelijk en reden tot afvalligheid;
  • bekering tot het christendom;
  • problemen bij terugkeer.
1.6
Eiser heeft op 7 maart 2016 zijn zienswijze op het voornemen ingediend.
1.7
Het thans bestreden besluit dateert van 8 maart 2016.
1.8
Bij faxbericht van 4 april 2016 heeft eiser nadere stukken overgelegd, waaronder (Nederlandse) vertalingen van Iraanse documenten.
2. Verweerder heeft eiser gevolgd in zijn verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en etniciteit. Verweerder heeft eiser voorts gevolgd in zijn verklaringen dat hij op
[datum 1] is gehuwd met [naam 2] ; dat dit huwelijk op [datum 2] is ontbonden; dat eiser en [naam 2] op [datum 3] opnieuw een huwelijk hebben gesloten, ditmaal een tijdelijk (sigheh-)huwelijk.
Verweerder acht evenwel niet aannemelijk (gemaakt) dat de ex-echtgenote en huidige (sigheh-)echtgenote [naam 2] soennitisch moslim is. Daarmee acht verweerder eveneens niet aannemelijk dat eiser en [naam 2] vanwege een soennitisch-sjiietisch huwelijk problemen hebben ondervonden. In het verlengde hiervan acht verweerder niet aannemelijk dat eiser, in verband met het gestelde soennitisch-sjiietische huwelijk, in Iran de door hem gestelde problemen van de kant van zijn schoonfamilie heeft ondervonden en dat hij, bij terugkeer naar Iran, om die reden te vrezen heeft voor zijn schoonfamilie.
Ten slotte heeft verweerder zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat in de verklaringen van eiser omtrent zijn bekering, in Nederland, tot het christendom geen aanleiding is gelegen voor verlening van een asielgerelateerde verblijfsvergunning.

Oordeel van de rechtbank

3. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser geen beroepsgronden heeft gericht tegen verweerders standpunten in het bestreden besluit dat eiser niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 juncto artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en evenmin voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 juncto artikel 6.1e van het Vb 2000.
4. De rechtbank stelt vervolgens vast dat niet in geschil is dat verweerder alle relevante elementen juist heeft vastgesteld.
5. De rechtbank heeft, met partijen, ter zitting vastgesteld dat in de vierde alinea van pagina 3 van het bestreden besluit een aantal keren is vermeld dan wel ervan is uitgegaan dat eiser soenniet is en zijn (ex-)echtgenote en/of schoonfamilie sjiiet. Uitgaande van de verklaringen van eiser, is het net andersom.
De rechtbank heeft vervolgens, met partijen, ter zitting vastgesteld dat uit de context van verweerders overwegingen in het bestreden besluit blijkt dat verweerder, bij zijn beoordeling van eisers asielrelaas, wel degelijk is uitgegaan van de verklaringen van eiser, inhoudende dat eiser sjiiet is en zijn ex-echtgenote en schoonfamilie soenniet. Dit betekent dat, voor zover in de vierde alinea van pagina 3 van het bestreden besluit is vermeld dan wel ervan is uitgegaan dat eiser soenniet is en zijn (ex-)echtgenote en/of schoonfamilie sjiiet, sprake is van (een) kennelijke misslag(en) van verweerder.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, op de dienaangaande
in het bestreden besluit gebezigde argumenten, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser de door hem gestelde, in Iran ondervonden problemen met zijn soennitische schoonfamilie vanwege zijn tijdelijk (sigheh-)huwelijk met zijn soennitische ex-echtgenote, niet aannemelijk heeft gemaakt. Hetgeen eiser daartegen in beroep heeft ingebracht, is onvoldoende voor een ander oordeel.
Daar komt bij dat de rechtbank, met partijen, ter zitting heeft vastgesteld dat in de bij faxbericht van 4 april 2016 door eiser overgelegde Nederlandse vertaling van het sigheh-huwelijksdocument is vermeld dat de religie van [naam 2] sjiietisch is.
Namens eiser is ter zitting betoogd dat de vermelding in het sigheh-huwelijksdocument dat de religie van [naam 2] sjiietisch is, komt doordat eiser en [naam 2] tegenover de geestelijke leider die het sigheh-huwelijk heeft gesloten, in strijd met de waarheid hebben verklaard dat [naam 2] sjiiet is, omdat die geestelijke leider anders niet bereid zou zijn geweest het sigheh-huwelijk tussen hen te voltrekken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit namens eiser gedane betoog geen aanleiding heeft hoeven vinden om eisers asielrelaas op dit onderdeel alsnog aannemelijk te achten.
7.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser op grond van zijn verklaringen omtrent zijn bekering, in Nederland, tot het christendom niet in aanmerking komt voor verlening van een asielgerelateerde verblijfsvergunning. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd dat eiser met de door hem omtrent zijn gestelde bekering afgelegde verklaringen onvoldoende inzicht heeft gegeven in de motieven voor en het proces van bekering. Verweerder heeft de problemen die eiser, naar hij stelt, bij terugkeer naar Iran verwacht van de zijde van zijn familie en/of de Iraanse autoriteiten in verband met zijn bekering, ongeloofwaardig mogen achten.
7.2
Namens eiser is in beroep benadrukt dat op zich juist is dat eisers bekering tot het christendom heel snel is gegaan [de rechtbank begrijpt: binnen één of enkele dagen], maar dat de enkele omstandigheid dat het snel is gegaan niet betekent dat zijn bekering niet oprecht is. Verder is namens eiser in beroep aangevoerd dat logisch is dat eiser niet bekend is met de hele bijbel, juist omdat zijn bekering nog pril is. Ook is er, namens eiser, in beroep (andermaal) op gewezen dat eiser beschikt over een video-opname van het ritueel behorende bij zijn toetreding tot het christendom. Eiser biedt verweerder (nogmaals) aan om deze video-opname te gaan bekijken.
7.3.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat verweerder hierin geen aanleiding heeft hoeven vinden om zijn standpunt, inhoudende dat eiser op grond van zijn verklaringen omtrent zijn bekering tot het christendom niet in aanmerking komt voor verlening van een asielgerelateerde verblijfsvergunning, te wijzigen. (Ook) de in beroep afgelegde verklaringen van eiser geven onvoldoende inzicht in het innerlijke proces dat aan de gestelde bekering is voorafgegaan. Met betrekking tot de video-opname overweegt de rechtbank dat die video-opname weliswaar kan dienen ter staving van de bekering, maar die video-opname laat de verantwoordelijkheid van eiser onverlet om (ook) tegenover verweerder overtuigende verklaringen af te leggen over zijn bekering en het proces dat tot de bekering heeft geleid (vergelijk de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 maart 2014 in zaak nr. 201311217/1/V2 en 5 juni 2015 in zaak nr. 201410596/1/V2, www.raadvanstate.nl).
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Depping, rechter, in aanwezigheid van
mr. Y. van Wijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2016.
De griffier, De rechter,
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.