ECLI:NL:RBDHA:2016:3970

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
09/808595-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met bedreiging met geweld door twee personen, gepleegd met een mes

Op 4 februari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte een diefstal met bedreiging met geweld heeft gepleegd. De feiten vonden plaats op 28 september 2015, toen de verdachte en zijn medeverdachte een pizzakoerier beroofden. Ze hadden vooraf een nepbestelling geplaatst en waren gewapend met een mes. Tijdens de beroving hebben ze het slachtoffer bedreigd en met het mes in zijn zij geprikt, waarna ze een geldbedrag van ongeveer 140 euro hebben gestolen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met bedreiging met geweld en heeft de tenlastelegging onder A verworpen, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte heeft bekend en de rechtbank heeft de verklaring van het slachtoffer en het proces-verbaal van aangifte als bewijs gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en elektronisch toezicht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 1.042,15, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

Rechtbank Den haag

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/808595-15
Datum uitspraak: 4 februari 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 januari 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.R.C. Polderman en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. C.J.M. van den Brûle, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 september 2015 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A. met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer ] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van ongeveer 140 euro), in elk geval van enig geldbedrag en/of enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer ] en/of [betrokkene] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
en/of
B. met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer 140 euro) in elk geval enig geldbedrag en/of enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer ] en/of [betrokkene] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer ] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en)
dat:
— verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer ] fysiek hebben ingesloten door ieder aan een andere zijde van die [slachtoffer ] te gaan staan en/of dichtbij die [slachtoffer ] zijn gaan staan en/of
— verdachte en/of zijn mededader(s) aan die [slachtoffer ] (dreigend) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft/hebben getoond en/of
— verdachte en/of zijn mededader(s) (met) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp tegen/in de zij, a1thans in het lichaam heeft/hebben geprikt en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer ] heeft/hebben gehouden en/of
— verdachte en/of zijn mededader(s) (meermalen) tegen die [slachtoffer ] heeft/hebben gezegd en/of geschreeuwd: “Waar is je portemonnee?” , althans woorden van soortgelijke aard of strekking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

3.Voorvragen

Namens de verdachte heeft de raadsvrouw gesteld dat de tenlastelegging, voor zover onder A. cumulatief/alternatief ten laste gelegd, niet voldoet aan de vereisten die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering aan de tenlastelegging stelt, aangezien deze niet duidelijk en voldoende begrijpelijk is. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de geweldshandelingen onder A. niet zijn gespecificeerd, waardoor de tenlastelegging op dit punt onvoldoende feitelijk is omschreven. De raadsvrouw heeft betoogd dat de dagvaarding ten aanzien van het onder A cumulatief/alternatief ten laste gelegde partieel nietig moet worden verklaard.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij is daarbij van oordeel dat door de gebruikte opmaak voldoende duidelijk is dat de onder B. vermelde geweldshandelingen betrekking hebben op zowel het onder A. als het onder B. cumulatief/alternatief ten laste gelegde, in aanmerking genomen dat de slotzin van het onder B. vermelde luidt: “… welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat:..” en zowel onder A. als onder B. vermeld staat: “geweld en/of bedreiging met geweld”.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding [1]
Op 28 september 2015 deed [slachtoffer ] aangifte van een diefstal met (bedreiging van) geweld door twee personen, gepleegd op 28 september 2015 in Den Haag. [2] De verdachte heeft bekend dat hij die dag, samen met zijn [medeverdachte] , een valse bestelling bij de [betrokkene] heeft geplaatst en vervolgens [slachtoffer ] , toen deze de bestelling kwam afleveren, samen met [medeverdachte] heeft beroofd. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij tegen [slachtoffer ] heeft gezegd dat hij zijn geld af moest geven, dat [medeverdachte] hierbij een mes heeft getoond en dat de verdachte vervolgens het geld uit de portemonnee van [slachtoffer ] heeft gepakt. De verdachte heeft verklaard dat hij eerder die dag, samen met [medeverdachte] , het plan voor de beroving had gemaakt en dat ze de buit hebben gedeeld. [3]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder A. cumulatief/alternatief ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken en dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dient te verklaren dat de verdachte het bij dagvaarding onder B. cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het bij dagvaarding onder B. cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw betoogd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte en zijn medeverdachte [slachtoffer ] hebben beroofd, met dien verstande dat er slechts sprake was van bedreiging met geweld en niet van geweld.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel de verdachte ten aanzien van het onder A. cumulatief/alternatief ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Nu de verdachte het onder B. cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 21 januari 2016;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer ] , PL1500-201585301, p. 23-28.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 28 september 2015 te ‘s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 140 euro toebehorende aan [betrokkene] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer ] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond
dat:
— verdachte en zijn mededader die [slachtoffer ] fysiek hebben ingesloten door ieder aan een andere zijde van die [slachtoffer ] te gaan staan en dichtbij die [slachtoffer ] zijn gaan staan en
— zijn mededader aan die [slachtoffer ] dreigend een mes heeft getoond en
— zijn mededader met een mes, in de zij heeft geprikt van die [slachtoffer ] en
— verdachte meermalen tegen die [slachtoffer ] heeft gezegd: “Waar is je portemonnee?”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder B. cumulatief/alternatief ten laste gelegde wordt veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een locatiegebod met elektronisch toezicht voor het eerste half jaar van de proeftijd en het opvolgen van de aanwijzingen van Stichting Mooi.
De officier van justitie heeft voorts, met inachtneming van artikel 34, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), verbeurdverklaring gevorderd van het niet onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 140,- waarvan [slachtoffer ] is beroofd. Gelet op de verklaring van de verdachte dat dit bedrag onderling is verdeeld, vordert zij ten aanzien van de verdachte verbeurdverklaring van € 70,-, met vervangende hechtenis van 1 dag.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte ter zake van het hem onder B. cumulatief/alternatief ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarbij het onvoorwaardelijke strafdeel gelijk is aan het aantal dagen dat de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Zij heeft hiertoe betoogd dat er voor de verdachte inmiddels van alles is geregeld, hetgeen teniet zal worden gedaan indien de verdachte nu weer terug zou moeten naar de gevangenis. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat het elektronisch toezicht voor de verdachte voelt als gevangenschap en dat de geadviseerde voortzetting hiervan wellicht teveel van de verdachte zal vragen.
De raadsvrouw heeft voorts bepleit de verbeurdverklaring van het geldbedrag van € 70,- niet toe te wijzen, nu de verdachte na het delict nog werkzaamheden bij [betrokkene] heeft verricht, waarvoor hij geen loon heeft ontvangen. Het bedrag van € 70,- is ruim verdisconteerd in het loon dat de verdachte nog tegoed heeft van [betrokkene] en waarvan de verdachte niet meer om uitbetaling zal verzoeken.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een diefstal met bedreiging met geweld, waarbij zij een mes aan het slachtoffer hebben getoond en hiermee in de zij van het slachtoffer hebben geprikt. De verdachte en zijn medeverdachte hebben vooraf een plan bedacht om een nepbestelling te plaatsen, hebben een mes meegenomen en hun gezicht met sjaals afgedekt. Vervolgens hebben ze het slachtoffer staan opwachten en hem vervolgens beroofd. Door aldus te handelen heeft de verdachte laten zien geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit en eigendommen van anderen. Met zijn handelwijze heeft hij ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer. Aannemelijk is dat het slachtoffer nog geruime tijd nadelige psychische gevolgen van dit feit zal ondervinden. Uit de inhoud van de schriftelijke slachtofferverklaring is gebleken dat het slachtoffer sinds de straatroof te kampen heeft met slaapproblemen, therapie heeft moeten ondergaan, zijn baan heeft moeten opzeggen en medicatie heeft moeten nemen om zijn examens te kunnen afleggen. Daarnaast is het slachtoffer nog steeds angstig wanner hij ’s avonds over straat loopt. De verdachte heeft bovendien met het plegen van dit feit niet alleen bij het slachtoffer en zijn directe omgeving gevoelens van onveiligheid en onrust veroorzaakt, maar ook in de maatschappij in het algemeen. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
Daarnaast is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 oktober 2015, in het verleden eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport en het voortgangsverslag van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: Leger des Heils) d.d. 22 december 2015 en 19 januari 2016, waaruit blijkt dat er bij de verdachte sprake is van een problematische financiële situatie, maar dat hij zijn leven verder aardig op orde heeft en overkomt als een nette jongen die goed over zaken nadenkt. Het Leger des Heils maakt uit de beschikbare informatie op dat de verdachte zelfstandig is en geen pedagogische aanpak behoeft, waardoor er geen aanwijzingen worden gezien voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Het Leger des Heils schat het risico op recidive laag in en adviseert om, met toepassing van het volwassenenstrafrecht, de verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal houden aan de meldplicht, een locatiegebod, de afspraken van Stichting Mooi en een dagbesteding heeft in de vorm van opleiding/werk, waarbij het toezicht wordt uitgevoerd door de reclassering.
Gelet op het voorgaande en rekening houdend met de richtlijnen die gelden in geval van strafoplegging voor soortgelijke feiten, acht de rechtbank oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur een passende straf. De rechtbank houdt hierbij in het bijzonder rekening met de strafverzwarende omstandigheden dat het feit in vereniging is gepleegd, dat de verdachte en zijn medeverdachte gezichtsbedekking hebben gedragen, planmatig te werk zijn gegaan en dat er een mes is gebruikt. De rechtbank ziet in hetgeen ter terechtzitting is aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding af te wijken van de straffen die in soortgelijke gevallen opgelegd plegen te worden. De rechtbank acht de straf, zoals die door de officier van justitie is geëist, passend en geboden, met dien verstande dat de rechtbank een voortzetting van het locatiegebod na de gevangenisstraf een te zware bijzondere voorwaarde acht en deze voorwaarde derhalve niet op zal leggen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het bedrag van € 70,- verbeurd te verklaren. Vast staat dat de verdachte na het delict nog voor [betrokkene] heeft gewerkt. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij [betrokkene] zijn loon niet heeft uitbetaald maar verrekend met het weggenomen bedrag aannemelijk.

8.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer ] heeft zich ten aanzien van het bij dagvaarding ten laste gelegde feit als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 1.392,15. Deze vordering bestaat uit een vergoeding voor materiële schade ad € 392,15 en immateriële schade ad € 1.000,-.
8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente daarover. Daarnaast heeft zij gevorderd voor het toe te wijzen bedrag de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van het materiële deel voldoende is onderbouwd en voor vergoeding in aanmerking komt. De raadsvrouw heeft voorts, onder verwijzing naar een vergelijkbare uitspraak uit de ANWB Smartengeldgids, de rechtbank verzocht het immateriële deel van de gevorderde schade te matigen, mede gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn financiële en economische positie.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De gevorderde materiële schade van € 392,15 zal worden toegewezen nu deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit en niet is betwist. De vordering met betrekking tot de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van dit vonnis. De schade bestaat immers uit het betaalde eigen risico en eigen bijdrage, welke schade niet reeds is ontstaan op de datum van het bewezenverklaarde feit. Nu de benadeelde partij geen andere ingangsdatum heeft gesteld, zal de rechtbank de wettelijke rente ten aanzien van de geleden schade toewijzen vanaf de datum van het vonnis.
De immateriële schade wordt naar billijkheid toegewezen tot een bedrag van € 650,- waarbij de rechtbank in aanmerking heeft genomen de door de benadeelde partij gestelde gevolgen van het delict, waaronder de noodzakelijke behandeling waaronder hij zich heeft moeten stellen als ook de bedragen die in soortgelijke zaken plegen te worden toegekend. Het bedrag is naar de maatstaven van heden vastgesteld, zodat de wettelijke rente over deze schade wordt toegewezen vanaf de datum van dit vonnis.
De gevorderde hoofdelijke veroordeling ten aanzien van de betalingsverplichting van € 1.042,15 is op de wet gegrond (omdat op verdachte en de medeverdachte een verplichting tot vergoeding van dezelfde schade rust) en zal eveneens worden toegewezen.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.042,15, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dit vonnis (4 februari 2016) tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer ] .
De vordering zal grotendeels worden toegewezen zodat verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 63, 312 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder A. cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder B. cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 10 MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf,
groot 4 MAANDENniet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de reclassering op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd houdt aan de afspraken van Stichting Mooi en meewerkt aan budgetbeheer, zolang deze instelling of de reclassering dat noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan het Leger des Heils tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer ] toe tot een bedrag van € 1.042,15 en veroordeelt verdachte voorts hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer ] , een bedrag van € 1.042,15, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 februari 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan,
wijst af de vordering tot schadevergoeding voor het overige;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.042,15 vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 februari 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer ] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag
heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.M. Boone, voorzitter,
mr. S.M. Borkent rechter,
mr. P.J. Schreuder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C. van Oorschot, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 februari 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-201585301, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 232).
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer ] , PL1500-201585301, p. 23-28
3.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 21 januari 2016.