ECLI:NL:RBDHA:2016:3966
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in jeugdstrafzaak wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs
Op 4 februari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren op een onbekende datum en plaats, die werd bijgestaan door zijn raadsman mr. C.P. Zwaanswijk. De officier van justitie, mr. C.M. Offers, had gevorderd dat de verdachte vrijgesproken zou worden van de tenlastegelegde feiten, die betrekking hadden op ontuchtige handelingen met een minderjarige en het schenden van de eerbaarheid op een niet openbare plaats. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige en het zich bevinden met een ontbloot geslachtsdeel in een klaslokaal.
Tijdens de zitting, die met gesloten deuren plaatsvond, heeft de rechtbank het dossier en het onderzoek ter terechtzitting zorgvuldig bestudeerd. Zowel de officier van justitie als de verdediging waren van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank heeft deze conclusie overgenomen en geoordeeld dat de verdachte van de hem ten laste gelegde feiten moest worden vrijgesproken.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van de nieuwe tenlastelegging. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van kinderrechters, met mr. M. Kramer als voorzitter, en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken. Het vonnis is niet door mr. De Groot ondertekend, omdat hij buiten staat was om dit te doen.