ECLI:NL:RBDHA:2016:3955

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
09/819539-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met bedreiging van geweld door twee verdachten met een mes

Op 4 februari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte betrokken was bij een diefstal met bedreiging van geweld. De feiten vonden plaats op 28 september 2015 in Den Haag, waar het slachtoffer onder bedreiging met een mes werd gedwongen om geld af te geven. De verdachte en zijn medeverdachte hadden vooraf een plan gemaakt en een nepbestelling geplaatst om het slachtoffer te lokken. Tijdens de beroving toonden zij een mes en hebben zij het slachtoffer in de zij geprikt, waarna zij een bedrag van ongeveer 140 euro hebben gestolen. De rechtbank heeft de verdachte wettig en overtuigend bewezen verklaard dat hij betrokken was bij de diefstal, maar sprak hem vrij van de afpersing. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen, gezien de nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht en behandeling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van 1.042,15 euro, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/819539-15
Datum uitspraak: 4 februari 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachten],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
[adres] .
thans preventief gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind, te Sassenheim.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 januari 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.R.C. Polderman en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. P.R.L.V.M. Kruik, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 september 2015 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A. met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van ongeveer 140 euro), in elk geval van enig geldbedrag en/of enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer ] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
en/of
B. met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer 140 euro) in elk geval enig geldbedrag en/of enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer ] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en)
dat:
— verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 2] fysiek hebben ingesloten door ieder aan een andere zijde van die [slachtoffer 2] te gaan staan en/of dichtbij die [slachtoffer 2] zijn gaan staan en/of
— verdachte en/of zijn mededader(s) aan die [slachtoffer 2] (dreigend) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft/hebben getoond en/of
— verdachte en/of zijn mededader(s) (met) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp tegen/in de zij, a1thans in het lichaam heeft/hebben geprikt en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gehouden en/of
— verdachte en/of zijn mededader(s) (meermalen) tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd en/of geschreeuwd: “Waar is je portemonnee?” , althans woorden van soortgelijke aard of strekking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 28 september 2015 is [slachtoffer 2] in Den Haag beroofd door twee personen waarbij hem onder bedreiging van geweld een geldbedrag is afgenomen. [medeverdachte] heeft bekend dit feit te hebben gepleegd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of ook de verdachte betrokken is geweest bij deze afpersing en/of diefstal met (bedreiging van) geweld van [slachtoffer 2] .
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder A. cumulatief/alternatief ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken en dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dient te verklaren dat de verdachte het bij dagvaarding onder B. cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de onder A. en onder B. cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Omtrent de vraag of de verdachte betrokken is geweest bij de afpersing en/of diefstal met (bedreiging van) geweld van [slachtoffer 2] , overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. [slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij onderweg was om een bestelling te bezorgen aan de [adres] . Daar aangekomen kwamen er twee mannen op hem af die aan weerszijden van [slachtoffer 2] gingen staan. Een van de mannen had een mes in zijn hand en prikte met het mes in de zij van [slachtoffer 2] . De mannen kwamen dicht naast [slachtoffer 2] staan en een van hen vroeg: “
waar is je portemonnee?”. [slachtoffer 2] heeft hierop zijn portemonnee gepakt en opengeklapt, waarop een van de mannen een bedrag van € 140,- uit de portemonnee heeft gepakt. Beide mannen zijn hierna weggerend in de richting van de Surinamestraat. [2] De [medeverdachte] heeft verklaard dat hij en de verdachte de straatroof hebben gepleegd. Het idee had hij eerder met de verdachte bedacht. Zij hebben rond 21:00 uur weer afgesproken en hebben vervolgens een valse bestelling geplaatst via Thuisbezorgd.nl bij [bedrijf] . Terwijl zij op de koerier aan het wachten waren hebben zij afgesproken dat [medeverdachte] het woord zou voeren. De verdachte had het mes en [medeverdachte] heeft het geld gepakt. Ze droegen beiden een sjaal voor het gezicht. Ze hebben het geld gedeeld. [3]
Anders dan de raadsvrouw van de verdachte, acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte] voldoende geloofwaardig. Zijn verklaring vindt voldoende steun in het dossier. De verklaring vindt op essentiële punten steun in de aangifte. Daarnaast volgt uit de tapgesprekken dat [medeverdachte] met de verdachte telefonisch contact heeft gehad naar aanleiding van een uitzending van TV West over de beroving. In dit gesprek zegt de verdachte: Je ziet jou gewoon voorbij knallen. [4] Voorts hebben de verdachte en [medeverdachte] via Whatsapp contact gehad over deze beelden, waarbij de verdachte aan [medeverdachte] het bericht heeft gestuurd: “
Als erow iets vraagt over die [slachtoffer ] , zeg ik weet van niets. Maar dat die kenteken kk toevallig is, Dat je weet, Niet bekennen ofzo, Tgn niemand zeggen”. [5] Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte gedetailleerd wist van de beroving en van de betrokkenheid van [medeverdachte] hierbij.
Uit het onderzoek naar de telefoon van de verdachte is voorts gebleken dat de verdachte kort voorafgaand aan de geplaatste nepbestelling bij [slachtoffer ] , twee vestigingen van [bedrijf] heeft gebeld [6] en dat de verdachte en [medeverdachte] contact met elkaar hebben gehad op de avond van de beroving. [7] De verdachte heeft in zijn verklaring bij de politie bovendien verklaard zijn telefoon niet aan anderen uit te lenen. [8] De verdachte heeft ter terechtzitting hierover weliswaar anders verklaard, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om aan de bij de politie afgelegde verklaring te twijfelen. Gelet op de verklaring van [medeverdachte] , ondersteund door de tapgesprekken, het telefoononderzoek en de WhatsApp gesprekken, acht de rechtbank derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte bij de beroving van [slachtoffer 2] betrokken is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat er bij de overval sprake is geweest van de voor het medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft in zijn verhoor expliciet de verdachte genoemd als de persoon met wie hij samen de beroving heeft gepleegd en heeft tevens verklaard dat hij en de verdachte voorafgaand aan de overval afspraken hebben gemaakt over de rolverdeling. Tevens hebben [medeverdachte] en de verdachte nauw samengewerkt tijdens het delict en hebben zij de buit onderling verdeeld. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van het plan om [slachtoffer 2] te beroven, waardoor er sprake is van medeplegen.
Aangezien zowel de aangever als [medeverdachte] verklaren dat [medeverdachte] het geldbedrag uit de portemonnee heeft gepakt en dit bedrag dus niet door de aangever is afgegeven, zal de rechtbank de verdachte ten aanzien van de onder A cumulatief/alternatief ten laste gelegde afpersing vrijspreken. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte] de onder B. cumulatief/alternatief ten laste gelegde diefstal heeft begaan, met dien verstande dat de bewezenverklaarde handelingen kunnen worden gekwalificeerd als een bedreiging met geweld, maar niet als het gebruik van geweld. De rechtbank zal de verdachte derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging partieel vrijspreken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 28 september 2015 te ‘s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 140 euro, toebehorende aan [slachtoffer ] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond
dat:
— verdachte en zijn mededader die [slachtoffer 2] fysiek hebben ingesloten door ieder aan een andere zijde van die [slachtoffer 2] te gaan staan en dichtbij die [slachtoffer 2] zijn gaan staan en
— verdachte aan die [slachtoffer 2] dreigend een mes heeft getoond en
— verdachte met een mes in de zij heeft geprikt van die [slachtoffer 2] en
— zijn mededader meermalen tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd: “Waar is je portemonnee?”.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder B. cumulatief/alternatief ten laste gelegde wordt veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het volgen van behandeling bij de Waag, waarop door de reclassering toezicht zal worden gehouden.
De officier van justitie heeft voorts, met inachtneming van artikel 34, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), verbeurdverklaring gevorderd van het niet onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 140,- waarvan [slachtoffer 2] is beroofd. Gelet op de verklaring van de verdachte dat dit bedrag onderling is verdeeld, vordert zij ten aanzien van de verdachte verbeurdverklaring van € 70,-, met vervangende hechtenis van 1 dag.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, het feit dient te worden afgedaan met toepassing van het jeugdstrafrecht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een diefstal met bedreiging van geweld, waarbij zij een mes aan het slachtoffer hebben getoond en hiermee in de zij van het slachtoffer hebben geprikt. De verdachte en zijn medeverdachte hebben vooraf een plan bedacht om een nepbestelling te plaatsen, hebben een mes meegenomen en hun gezicht met sjaals afgedekt. Vervolgens hebben ze het slachtoffer staan opwachten en hem vervolgens beroofd. Door aldus te handelen heeft de verdachte laten zien geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit en eigendommen van anderen. Met zijn handelwijze heeft hij ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer. Aannemelijk is dat het slachtoffer nog geruime tijd nadelige psychische gevolgen van dit feit zal ondervinden. Uit de inhoud van de schriftelijke slachtofferverklaring is gebleken dat het slachtoffer sinds de straatroof te kampen heeft met slaapproblemen, therapie heeft moeten ondergaan, zijn baan heeft moeten opzeggen en medicatie heeft moeten innemen om zijn examens te kunnen afleggen. Daarnaast is het slachtoffer nog steeds angstig wanneer hij ’s avonds over straat loopt. De verdachte heeft bovendien met het plegen van dit feit niet alleen bij het slachtoffer en zijn directe omgeving gevoelens van onveiligheid en onrust veroorzaakt, maar ook in de maatschappij in het algemeen. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 oktober 2015 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: Leger des Heils) d.d. 8 januari 2016, waaruit blijkt dat de verdachte een stabiele thuissituatie kent, een opleiding elektrotechniek volgt en dat de verdachte werk en een stageplek heeft. Het Leger des Heils ziet geen aanwijzingen om het jeugdstrafrecht toe te passen. Het Leger des Heils kan het recidiverisico niet inschatten en adviseert om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal houden aan de meldplicht, geen contact zal hebben met de medeverdachte [medeverdachte] en de aangever [slachtoffer 2] en behandeling zal volgen bij de Waag, waarbij het toezicht wordt uitgevoerd door de reclassering.
Gelet op het voorgaande en rekening houdend met de richtlijnen die gelden in geval van strafoplegging voor soortgelijke feiten, acht de rechtbank oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur een passende straf. De rechtbank houdt hierbij in het bijzonder rekening met de strafverzwarende omstandigheden dat het feit in vereniging is gepleegd, dat de verdachte en zijn medeverdachte gezichtsbedekking hebben gedragen, planmatig te werk zijn gegaan en dat er een mes is gebruikt. De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf voorts betrokken dat de verdachte, gezien zijn ontkennende (proces)houding, geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen. De rechtbank acht dit zeer zorgelijk. In hetgeen ter terechtzitting is aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bestaat geen aanleiding om tot toepassing van het jeugdstrafrecht over te gaan of om af te wijken van de straffen die in soortgelijke gevallen opgelegd plegen te worden. De rechtbank acht de straf, zoals die door de officier van justitie is geëist, passend en geboden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte geen voordeel mag behalen door het begane delict. De rechtbank zal derhalve aan de verdachte de bijzondere voorwaarde opleggen dat hij het bedrag van € 70,-, zijnde het bedrag dat de verdachte heeft bekomen door het verdelen van de buit, terug zal moeten betalen aan [slachtoffer ]

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer 2] heeft zich ten aanzien van het bij dagvaarding ten laste gelegde feit als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 1.392,15. Deze vordering bestaat uit een vergoeding voor materiële schade ad € 392,15 en immateriële schade ad € 1.000,-.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente daarover. Daarnaast heeft zij gevorderd voor het toe te wijzen bedrag de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, aangezien de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat slechts het eigen risico en de kosten van de psycholoog voldoende zijn onderbouwd en derhalve voor toewijzing in aanmerking komen. Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering heeft zij primair betoogd dat de vaststelling van de hoogte hiervan te belastend is voor het strafproces en dat dit deel van de vordering derhalve niet-ontvankelijk is. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 300,-.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De gevorderde materiële schade van € 392,15 zal worden toegewezen nu deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit en niet is betwist. De vordering met betrekking tot de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van dit vonnis. De schade bestaat immers uit het betaalde eigen risico en eigen bijdrage, welke schade niet reeds is ontstaan op de datum van het bewezenverklaarde feit. Nu de benadeelde partij geen andere ingangsdatum heeft gesteld, zal de rechtbank de wettelijke rente ten aanzien van de geleden schade toewijzen vanaf de datum van het vonnis.
De immateriële schade wordt naar billijkheid toegewezen tot een bedrag van € 650,- waarbij de rechtbank in aanmerking heeft genomen de door de benadeelde partij gestelde gevolgen van het delict, waaronder de noodzakelijke behandeling waaronder hij zich heeft moeten stellen als ook de bedragen die in soortgelijke zaken plegen te worden toegekend. Het bedrag is naar de maatstaven van heden vastgesteld, zodat de wettelijke rente over deze schade wordt toegewezen vanaf de datum van dit vonnis.
De gevorderde hoofdelijke veroordeling ten aanzien van de betalingsverplichting van € 1.042,15 is op de wet gegrond (omdat op verdachte en de medeverdachte een verplichting tot vergoeding van dezelfde schade rust) en zal eveneens worden toegewezen.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.042,15, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dit vonnis (4 februari 2016) tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het [slachtoffer 2] .
De vordering zal grotendeels worden toegewezen zodat verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 312 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder A. cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder B. cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 10 (TIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
3 (DRIE) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de reclassering op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke instelling, zo vaak en zolang de reclassering zulks noodzakelijk acht;
- de door het strafbare feit veroorzaakte schade deels vergoedt, door uiterlijk op 1 juli 2016 een bedrag van € 70,- te betalen aan [bedrijf] en van die betaling uiterlijk op dezelfde datum de officier van justitie in dit arrondissement in kennis te stellen door toezending van een betalingsbewijs onder vermelding van het parketnummer 09/819539-15;
geeft opdracht aan het Leger des Heils tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 1.042,15 en veroordeelt verdachte voorts hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] , een bedrag van € 1.042,15, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 februari 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
wijst af de vordering tot schadevergoeding voor het overige;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.042,15, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 februari 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het [slachtoffer 2]
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.M. Boone, voorzitter,
mrs. S.M. Borkent, rechter,
mr. P.J. Schreuder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C. van Oorschot, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-201585301, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 232).
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , blz. 23-28.
3.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte] , blz. 225-229.
4.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 67-72.
5.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 79-89.
6.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 215 en proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 217.
7.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 39-43.
8.Proces-verbaal verhoor verdacht [verdachten] , blz. 154-160.