ECLI:NL:RBDHA:2016:3950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
09/787037-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningoverval met geweld door minderjarige verdachte

Op 4 april 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met anderen betrokken was bij een woningoverval met geweld. De overval vond plaats op 9 juli 2014 in Alphen aan den Rijn, waarbij de verdachte en zijn mededaders een oudere vrouw in haar woning overvallen. De verdachte heeft de feiten bekend en de rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de tenlastelegging geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de tenlastelegging met betrekking tot de diefstal van een gouden ring, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden.

De rechtbank heeft de ernst van het feit in overweging genomen, evenals de jonge leeftijd van de verdachte (14 jaar) en zijn positieve ontwikkeling sinds het delict. De officier van justitie had een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 10 maanden geëist, maar de rechtbank heeft besloten om een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen, deels in de vorm van een werkstraf en deels in de vorm van een leerstraf, gecombineerd met een voorwaardelijke jeugddetentie van 6 maanden. De proeftijd is vastgesteld op 2 jaar, met bijzondere voorwaarden zoals behandeling en toezicht door de jeugdreclassering. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had en dat hij zich goed aan de voorwaarden van de jeugdreclassering heeft gehouden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/787037-15
Datum uitspraak: 4 april 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 21 maart 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. E.J. Huisman, advocaat te Den Haag en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 juli 2014 te Alphen aan den Rijn tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een iPad en/of een laptop en/of een gouden ring en/of een blok tabak en/of 20 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging
met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
  • duwen als gevolg waarvan die Van die Brandt op de grond terecht kwam en/of naar de grond brengen van [slachtoffer] en/of (vervolgens)
  • zitten op [slachtoffer] en/of (vervolgens)
  • het vasthouden van het hoofd van [slachtoffer] en/of (vervolgens)
  • een hand leggen op de mond van [slachtoffer] ;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De rechtbank dient - kort samengevat - te beoordelen of de verdachte zich samen met anderen op 9 juli 2014 schuldig heeft gemaakt aan een woningoverval in Alphen aan den Rijn.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat het wegnemen van de ten laste gelegde gouden ring niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en hiervoor partiële vrijspraak dient te volgen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 21 maart 2016;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , blz. 20-22;
- het proces-verbaal verhoor [slachtoffer] , blz. 26-28.
Partiële vrijspraak
Nu naar het oordeel van de rechtbank uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, niet kan worden vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders een gouden ring uit de woning hebben weggenomen , zal de rechtbank de verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 9 juli 2014 te Alphen aan den Rijn tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen een iPad en een laptop en een blok tabak en 20 euro, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit het
- naar de grond brengen van [slachtoffer] en
- zitten op [slachtoffer] en
- het vasthouden van het hoofd van [slachtoffer] en
- een hand leggen op de mond van [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 10 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf, zijnde de leerstraf Tools4U Verlengd Plus voor de duur van 35 uren, subsidiair 17 dagen jeugddetentie wordt opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet in het belang van de verdachte is om nog een onvoorwaardelijke jeugddetentie te moeten ondergaan, aangezien er voor de verdachte inmiddels de benodigde hulpverlening is ingeschakeld, welke door een onvoorwaardelijke jeugddetentie zal worden onderbroken. De verdachte heeft openheid van zaken gegeven, heeft afstand genomen van zijn foute vrienden en leefomgeving en was zeer jong ten tijde van het delict. De raadsvrouw heeft de rechtbank derhalve verzocht aan de verdachte geen onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, maar een onvoorwaardelijke werkstraf en de leerstraf Tools4U Verlengd Plus.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woningoverval, waarbij een oudere, alleenstaande vrouw ’s nachts in haar woning tegen de grond is gewerkt en in bedwang is gehouden, zodat de verdachte en zijn medeverdachten de woning konden doorzoeken en goederen weg konden nemen. Door aldus te handelen heeft de verdachte laten zien geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit en eigendommen van anderen. Met zijn handelswijze heeft hij ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer. Iedereen begrijpt dat mensen die slachtoffer zijn geworden van een geweldsdelict daar nog heel lang (psychische) ellende van kunnen ondervinden. Daarnaast worden door dergelijke ernstige feiten de algemene gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroot. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer aan.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 februari 2016 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. De verdachte is dan ook een “first offender”.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) d.d. 17 september 2015. Uit dit rapport blijkt dat de verdachte een redelijk gesloten jongen is die het moeilijk vindt om gedachten te delen en emoties te uiten en die snel het gevoel heeft dat hij anderen daarmee belast. Dit maakt dat niet altijd duidelijk is wat er bij de verdachte speelt en het voor zijn ouders lastig is om bij hem aan te sluiten en met hem te communiceren. De verdachte heeft voorts een angst ontwikkeld nadat hij bedreigd en mishandeld is door zijn medeverdachten. De verdachte is bij zijn vader gaan wonen om uit zijn oude leefomgeving weg te komen, waar de problemen zich hebben voorgedaan. Hij heeft zich goed aan de voorwaarden van de jeugdreclassering gehouden, heeft zijn VMBO-diploma gehaald, volgt nu HAVO onderwijs en er zijn geen zorgen over de invulling van zijn vrije tijd.
Ter terechtzitting is in aanvulling hierop door de Raad opgemerkt dat de schoolgang van de verdachte de laatste periode minder goed verloopt dan aanvankelijk werd gedacht en zoals in hiervoor genoemd rapport beschreven. De verdachte is hier niet helemaal open over geweest. Het wordt daarom van belang geacht dat de behandeling bij het Palmhuis wordt voortgezet. Voorts zijn vanuit de school signalen gekomen dat er zorgen zijn over de jongens waar de verdachte mee omgaat. Daarom vindt de Raad het noodzakelijk dat de verdachte een sociale-vaardigheidstraining zal volgen. De Raad adviseert derhalve aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf, deels in de vorm van de leerstraf Tools4U Verlengd Plus en deels in de vorm van een werkstraf, op te leggen en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen onder de bijzondere voorwaarden dat hij wordt verplicht zich onder behandeling van Het Palmhuis te stellen. Tevens wordt het in het belang van de verdachte geacht dat aan de gecertificeerde instelling, te weten Jeugdbescherming west, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
De rechtbank overweegt dat de ernst van het feit in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd, rechtvaardigt. De rechtbank houdt echter rekening met de jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit, te weten 14 jaar, en het feit dat de gewenste en passende hulpverlening die in de tussentijd is ingezet goed aanslaat. Deze positieve ontwikkeling zal door een onvoorwaardelijke jeugddetentie worden doorkruist. Om die reden acht de rechtbank het niet wenselijk om de verdachte nu nog naar een jeugdgevangenis te sturen. Daarbij is tevens in overweging genomen dat de verdachte grotendeels goed meewerkt aan de hulpverlening en uiteindelijk openheid van zaken heeft gegeven over de overval. De rechtbank acht gelet op al het voorgaande een onvoorwaardelijke taakstraf, deels in de vorm van een werkstraf en deels in de vorm van een leerstraf, gecombineerd met een voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden. De voorwaardelijke straf dient ervoor te zorgen dat de verdachte zich in de toekomst niet opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal een proeftijd van twee jaren opleggen onder de gebruikelijke algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) maanden
bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op 2 jaren onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van het Palmhuis of een vergelijkbare instelling, zo lang en zo vaak als de jeugdreclassering zulks noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de Stichting Jeugdbescherming west, afdeling Zuid-Holland, zijnde een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaand uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
90 (negentig) UREN;alsmede uit een
leerstraf, zijnde het volgen van de cursus Tools4U Verlengd Plus, voor de tijd van
35 (vijfendertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van respectievelijk
45 (vijfenveertig) DAGENen
17 (zeventien) DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Bruining, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter,
en mr. M.F.M. de Groot, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. C. van Oorschot, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 april 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2014145581, doorgenummerd blz. 1 t/m 338 en het bijbehorende methodiekendossier.