ECLI:NL:RBDHA:2016:3944

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
09/787049-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningoverval met geweld tegen een oudere vrouw

Op 4 april 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen een woningoverval heeft gepleegd. De overval vond plaats op 9 juli 2014 in Alphen aan den Rijn, waarbij een oudere, alleenstaande vrouw in haar woning werd overvallen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben de vrouw tegen de grond gewerkt en in bedwang gehouden, zodat zij de woning konden doorzoeken en goederen konden stelen, waaronder een iPad, een laptop, een gouden ring, tabak en geld. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 21 maart 2016, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Stolk, de verdachte heeft aangeklaagd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. V.L.T. van Roy, heeft betoogd dat niet alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen konden worden, met name de diefstal van de gouden ring.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het feit heeft bekend en dat er voldoende bewijs is om de verdachte schuldig te verklaren aan de diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de diefstal van de gouden ring, omdat dit niet bewezen kon worden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 6 maanden, waarvan de uitvoering is opgeschort, en een werkstraf van 120 uren. De proeftijd is vastgesteld op 2 jaren, met de voorwaarde dat de verdachte zich niet opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en de positieve ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt sinds het delict. De rechtbank heeft besloten dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie niet wenselijk is, gezien de hulpverlening die de verdachte heeft ontvangen en zijn medewerking daaraan.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/787049-15
Datum uitspraak: 4 april 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[Verdachte ] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 21 maart 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. V.L.T. van Roy, advocaat te Leiden en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 juli 2014 te Alphen aan den Rijn tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een iPad en/of een laptop en/of een gouden ring en/of een blok tabak en/of 20 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging
met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
  • duwen als gevolg waarvan [slachtoffer] op de grond terecht kwam en/of naar de grond brengen van [slachtoffer] en/of (vervolgens)
  • zitten op [slachtoffer] en/of (vervolgens)
  • het vasthouden van het hoofd van [slachtoffer] en/of (vervolgens)
  • een hand leggen op de mond van [slachtoffer] ;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De rechtbank dient - kort samengevat - te beoordelen of de verdachte zich samen met anderen op 9 juli 2014 schuldig heeft gemaakt aan een woningoverval in Alphen aan den Rijn.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat het wegnemen van de ten laste gelegde gouden ring niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en hiervoor partiële vrijspraak dient te volgen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 21 maart 2016;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , blz. 20-22;
- het proces-verbaal verhoor [slachtoffer] , blz. 26-28.
Partiele vrijspraak
Nu naar het oordeel van de rechtbank uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, niet kan worden vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders een gouden ring uit de woning hebben weggenomen, zal de rechtbank de verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 9 juli 2014 te Alphen aan den Rijn tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen een iPad en een laptop en een blok tabak en 20 euro, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit het
- naar de grond brengen van [slachtoffer] en
- zitten op [slachtoffer] en
- het vasthouden van het hoofd van [slachtoffer] en
- een hand leggen op de mond van [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is ook strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet in het belang van de verdachte is om een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Hij heeft hiertoe betoogd dat er voor de verdachte inmiddels de benodigde hulpverlening is ingeschakeld, welke door een onvoorwaardelijke jeugddetentie zal worden onderbroken. De verdachte heeft openheid van zaken gegeven en was zeer jong ten tijde van het delict. Bovendien is de verdachte nadien veroordeeld voor een ander delict, waardoor toepassing moet worden gegeven aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Het tijdsverloop dat ertoe heeft geleid dat dit feit niet reeds gelijktijdig met dit andere delict behandeld is, mag niet in het nadeel van de verdachte werken. De raadsman wijst voorts nadrukkelijk op een bericht van de justitiële jeugdinrichting Amstelbaken in de eerdere strafzaak, waaruit blijkt dat de verdachte door een jeugddetentie schade oploopt. Voorts heeft de raadsman verzocht dat indien de rechtbank een (deels) voorwaardelijke sanctie noodzakelijk acht, de proeftijd gelijk zal worden gesteld met de reeds lopende proeftijd ter zake van het andere delict.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woningoverval, waarbij een oudere, alleenstaande vrouw ’s nachts in haar woning tegen de grond is gewerkt en in bedwang is gehouden, zodat de verdachte en zijn medeverdachten de woning konden doorzoeken en goederen weg konden nemen. Door aldus te handelen heeft de verdachte laten zien geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit en eigendommen van anderen. Met zijn handelswijze heeft hij ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer. Iedereen begrijpt dat mensen die slachtoffer zijn geworden van een geweldsdelict daar nog heel lang (psychische) ellende van kunnen ondervinden. Daarnaast worden door dergelijke ernstige feiten de algemene gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroot. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer aan.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 februari 2016 is de verdachte na het tenlastegelegde feit veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit, waardoor toepassing moet worden gegeven aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 29 juli 2015. Uit dit rapport blijkt dat er weinig zorgen zijn over de opgroei- en opvoedsituatie van de verdachte. De verdenking is van geruime tijd geleden en in de tussentijd heeft de verdachte bijna drie maanden vastgezeten in het kader van een andere strafzaak, waarna hij een positieve omslag lijkt te hebben gemaakt. Binnen het ITB Harde Kern-traject gaat het beter met de verdachte en hij houdt zich goed aan de regels en werkt mee aan de hulpverlening. Er is bij de verdachte sprake van AD(H)D, een gedragsstoornis NAO en een disharmonisch intelligentieprofiel. De Raad adviseert aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf, en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie onder de bijzondere voorwaarden dat hij wordt verplicht deel te nemen aan systeemtherapie in de vorm van Multi Systeem Therapie (MST). Tevens wordt in zijn belang geacht dat aan de gecertificeerde instelling, te weten Jeugdbescherming west, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Ter terechtzitting is in aanvulling hierop door de Raad opgemerkt dat de MST niet meer noodzakelijk wordt geacht, aangezien de verdachte in het kader van een andere voorwaardelijke straf reeds behandeling bij het Palmhuis volgt.
De rechtbank overweegt dat de ernst van het feit in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigt. De rechtbank houdt echter rekening met de jonge leeftijd van de verdachte op het moment van het plegen van het feit, te weten 14 jaar, en het feit dat de gewenste en passende hulpverlening die in de tussentijd is ingezet, goed aanslaat. Deze positieve ontwikkeling zal door een onvoorwaardelijke jeugddetentie worden doorkruist. Om die reden acht de rechtbank het niet wenselijk om de verdachte nu nog naar een jeugdgevangenis te sturen. Daarbij is tevens in overweging genomen dat de verdachte goed meewerkt aan de hulpverlening en openheid van zaken heeft gegeven over de woningoverval. De rechtbank acht gelet op al het voorgaande een onvoorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf, gecombineerd met een voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden. De voorwaardelijke straf dient ervoor te zorgen dat de verdachte zich in de toekomst niet opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal een proeftijd van twee jaren opleggen onder de gebruikelijke algemene voorwaarden. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierbij bijzondere voorwaarden op te leggen, nu de verdachte reeds langdurige begeleiding door de jeugdreclassering heeft in het kader van een eerdere veroordeling. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om de duur van de proeftijd te bekorten.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 6 maanden
bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op 2 jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
-zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
120 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
60 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Bruining, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter,
en mr. M.F.M. de Groot, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. C. van Oorschot, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 april 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2014145581, doorgenummerd blz. 1 t/m 338 en het bijbehorende methodiekendossier.