ECLI:NL:RBDHA:2016:384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
15/22648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag Somalië wegens niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2016 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Somalische nationaliteit hebbende man, tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn herhaalde asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had eerder meerdere asielaanvragen ingediend, die telkens waren afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren op basis van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser geen nieuwe elementen had aangevoerd die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. Eiser stelde dat hij bij terugkeer naar zijn thuisland, Beledweyne, het risico liep om als westerse spion door Al Shabaab te worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde echter dat de situatie in Beledweyne niet zodanig was veranderd dat dit risico reëel was. Eiser had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 15/22648 (beroep) en 15/22649 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 14 januari 2016 in de zaak tussen

[naam] , eiser, tevens verzoeker (hierna: eiser),

gemachtigde mr. drs. J.M. Walls,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. J.E.J. ten Berg.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Op 22 december 2015 heeft eiser tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op zijn beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2016. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. S. Zwiers, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1982 en heeft de Somalische nationaliteit. Op 19 juni 2009 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 12 januari 2010 afgewezen. Deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft bij uitspraak van 3 september 2010 (AWB 10/5218) het beroep tegen het afwijzende besluit ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraak van 1 december 2010 (201009778/1/V2) het daartegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.
2. Op 1 maart 2012 heeft eiser zijn tweede aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 13 maart 2012 afgewezen. Daarbij is tevens een inreisverbod van twee jaar opgelegd. De voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, heeft bij uitspraak van 24 april 2012 (AWB 12/8601 en 12/5899) het beroep tegen het afwijzende besluit, voor zover het was gericht tegen het inreisverbod, gegrond verklaard. De Afdeling heeft bij uitspraak van 20 juni 2013 (201204435/1/V2) het daartegen door verweerder ingestelde hoger beroep gegrond verklaard. Daarmee is het besluit van 13 maart 2012 in rechte vast komen te staan.
3. Op 4 september 2012 heeft eiser zijn derde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 12 september 2012 afgewezen. De voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Maastricht, heeft bij uitspraak van 4 oktober 2012 (AWB 12/29364 en 12/29365) het beroep tegen het afwijzende besluit, voor zover het was gericht tegen het inreisverbod, gegrond verklaard. De Afdeling heeft bij uitspraak van 1 augustus 2013 (201209676/1/V2) het daartegen door eiser ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en het daartegen door verweerder ingestelde hoger beroep gegrond verklaard. Daarmee is het besluit van 12 september 2012 in rechte vast komen te staan.
4. Op 9 december 2014 heeft eiser zijn vierde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 11 december 2014 afgewezen. De voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, heeft bij uitspraak van 8 januari 2015 (14/28062 en 14/28061) het beroep tegen het afwijzende besluit ongegrond verklaard. De Afdeling heeft bij uitspraak van 24 februari 2015 (201500556/1/V2) het daartegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.
5. Op 17 december 2015 heeft eiser onderhavige, vijfde, asielaanvraag ingediend, welke bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk is verklaard.
Ten aanzien van het beroep (AWB 15/22648)
6. In artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw niet-ontvankelijk kan worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
In het tweede lid is bepaald dat het besluit om een aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet gelijkgesteld wordt met een afwijzing.
7. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit, voor zover daarbij eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk is verklaard, materieel vergelijkbaar is met de eerdere afwijzende besluiten van 12 januari 2010, 13 maart 2012, 12 september 2012 en 11 december 2014. Ingevolge artikel 30a, tweede lid, van de Vw wordt immers een besluit waarbij de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard, gelijkgesteld met een afwijzing.
8. Uit het ne-bis-in-idem beginsel vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, op voorhand moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet.
9. In artikel 83.0a van de Vw is bepaald dat indien beroep is ingesteld tegen een besluit dat een gelijke strekking heeft als een besluit dat eerder ten aanzien van de indiener van het beroepschrift is genomen, dit besluit, ook bij het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden of een relevante wijziging van het recht, zal worden beoordeeld als ware het een eerste afwijzing indien hier wegens bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden, de noodzaak toe bestaat.
Bij de beoordeling of bedoelde bijzondere omstandigheden zich voordoen, dient aansluiting te worden gezocht bij het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (ECLI:NL:XX:1998:AG8817).
10. De rechtbank beoordeelt ambtshalve of aan onderhavige aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Hieronder moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
11. Eiser heeft aan onderhavige aanvraag ten grondslag gelegd dat hij, vanwege de aanwezigheid van Al Shabaab in Beledweyne, de stad waar hij vandaan komt, het risico loopt om bij terugkeer door Al Shabaab als westerse spion te worden aangemerkt. Hij verwijst daartoe naar de volgende stukken:
- een nieuwsbericht van Business Standard van 5 december 2015;
- een nieuwsbericht van BBC van 19 november 2015;
- een nieuwsbericht van Sahal-nieuws van 12 december 2015.
Voorts heeft eiser in dit verband verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 26 augustus 2015 (AWB 15/14780) en naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 7 september 2015 (AWB 14/9769).
12. De rechtbank is van oordeel dat hierin geen nova zijn gelegen en overweegt daartoe als volgt. In eisers vorige procedure is vast komen te staan dat uit het algemeen ambtsbericht van december 2014 volgt dat Beledweyne op dat moment nominaal onder het gezag stond van de regeringsgezinde troepen en dus niet onder controle stond van Al Shabaab. De rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er sindsdien geen machtswisseling heeft plaatsgevonden in Beledweyne. Verder is in de vorige procedure vast komen te staan dat de incidenten die er plaatsvonden veelal gericht geweld tegen militairen betroffen. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt dat de aanslagen die Al Shabaab in Beledweyne pleegt, nog steeds gericht zijn op militairen en agenten. Niet is gebleken dat er sprake is van geweld tegen terugkerende asielzoekers.
13. Eisers beroep op bovengenoemde uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Zwolle en Amsterdam, kan niet tot een ander oordeel leiden. In die uitspraken betreft het vreemdelingen afkomstig uit respectievelijk Afgooye en Mogadishu, waarbij is overwogen dat van deze gebieden onduidelijk is of ze (deels) onder controle staan van Al Shabaab. Van een dergelijke situatie is in Beledweyne geen sprake, nu vast staat dat dit gebied niet onder controle staat van Al Shabaab. Uit de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2015 (201500573/1/V2) volgt dat het, omdat Al Shabaab in sommige buitenwijken van Mogadishu in alle openheid kan opereren, onvoldoende duidelijk is wat de risico’s zijn voor terugkeerders naar Mogadishu. Hieruit volgt echter niet, zo blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2015 (201508609/1/V2), dat terugkeerders ook in gebieden die niet onder controle staan van Al Shabaab een risico lopen op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM).
14. Eiser heeft aan onderhavige aanvraag verder nog ten grondslag gelegd dat de veiligheidssituatie in Beledweyne is verslechterd en dat er thans sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG (Definitierichtlijn). Hij verwijst daartoe naar de volgende stukken:
- een nieuwsbericht van Shabelle News van 14 december 2015;
- een nieuwsbericht van Goobjong News van 12 december 2015.
15. De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat er ook in dit verband geen sprake is van een novum. Niet is gebleken dat de situatie in Beledweyne dermate is verslechterd dat elke vreemdeling, ongeacht de individuele omstandigheden, thans enkel en alleen door diens aanwezigheid aldaar een reëel risico op ernstige schade loopt.
16. Nu voor het overige niet is gebleken van nova, zich geen voor eiser relevante wijziging van het recht voordoet en voorts gesteld noch gebleken is dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden, als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw, is voor rechterlijke toetsing van het bestreden besluit geen plaats.
17. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (AWB 15/22649)
19. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. Er bestaat geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep beslist.
20. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak met nummer AWB 15/22648
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
in de zaak met nummer AWB 15/22649
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, (voorzieningen)rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op het beroep, kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.