In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen verschillende vennootschappen en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eisers, bestaande uit de naamloze vennootschappen [X] N.V. en [Y] N.V., de besloten vennootschap [Z] B.V., en de buitenlandse vennootschap [Q] AG, waren in beroep gekomen tegen besluiten van de minister die hen een bestuurlijke boete van € 12.000,- had opgelegd wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boetes ten onrechte waren opgelegd, omdat de werkzaamheden van de vreemdeling onder de uitzonderingsbepaling van de Wav vielen. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling, die in Duitsland werkzaam was, tijdelijk in Nederland arbeid verrichtte zonder dat een tewerkstellingsvergunning vereist was. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en herstelde de primaire besluiten, waardoor de boetes werden ingetrokken. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers.