ECLI:NL:RBDHA:2016:3777
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Ziektewet uitkering
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 april 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een geschil over de beëindiging van een Ziektewet uitkering. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S. Bildirici, had tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 23 november 2015, beëindigde het recht van verzoeker op uitkering per 1 juli 2015. Het daaropvolgende besluit van 6 januari 2016 verklaarde het bezwaar van verzoeker ongegrond.
Tijdens de zitting op 5 april 2016 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door C. Schravesande. Na de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter motiveerde zijn beslissing door te stellen dat het oordeel voorlopig van aard is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt. Verder werd opgemerkt dat het verzoek tot schorsing van het terugvorderingsbesluit niet-ontvankelijk werd verklaard vanwege het ontbreken van connexiteit. Ook werd vastgesteld dat er geen spoedeisend belang was voor de schorsing van de beëindiging van de Ziektewet uitkering, aangezien de bijstandsuitkering die verzoeker momenteel ontvangt ongeveer gelijk is aan de Ziektewet uitkering. Tot slot werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.