ECLI:NL:RBDHA:2016:3777

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
8 april 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2160
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Ziektewet uitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 april 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een geschil over de beëindiging van een Ziektewet uitkering. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S. Bildirici, had tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 23 november 2015, beëindigde het recht van verzoeker op uitkering per 1 juli 2015. Het daaropvolgende besluit van 6 januari 2016 verklaarde het bezwaar van verzoeker ongegrond.

Tijdens de zitting op 5 april 2016 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door C. Schravesande. Na de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

De voorzieningenrechter motiveerde zijn beslissing door te stellen dat het oordeel voorlopig van aard is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt. Verder werd opgemerkt dat het verzoek tot schorsing van het terugvorderingsbesluit niet-ontvankelijk werd verklaard vanwege het ontbreken van connexiteit. Ook werd vastgesteld dat er geen spoedeisend belang was voor de schorsing van de beëindiging van de Ziektewet uitkering, aangezien de bijstandsuitkering die verzoeker momenteel ontvangt ongeveer gelijk is aan de Ziektewet uitkering. Tot slot werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/2160
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 april 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Bildirici),
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van verzoeker op uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 1 juli 2015 beëindigd.
Bij besluit van 6 januari 2015 (lees: 2016) (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk op 5 april 2016 uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering. Daarbij wordt opgemerkt dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft en de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet bindt.
2. Voor zover gevraagd wordt om schorsing van het terugvorderingsbesluit van
2 december 2015 en het door verzoeker maandelijks terug te betalen bedrag vast te stellen op het door verzoeker genoemde bedrag van € 37,-, dient dit verzoek vanwege het ontbreken van connexiteit niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3. Voor zover het verzoek strekt tot schorsing van het besluit tot de beëindiging van de Ziektewet uitkering is er geen sprake van een spoedeisend belang nu gebleken is dat de bijstandsuitkering die verzoeker thans ontvangt ongeveer even hoog is als de uitkering op grond van de Ziektewet zou zijn. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter niet in waarom verzoeker de inhoudelijke behandeling van zijn beroep tegen de Ziektewet beslissing niet zou kunnen afwachten.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. H.M. Braam, rechter, in aanwezigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.