ECLI:NL:RBDHA:2016:3761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2016
Publicatiedatum
7 april 2016
Zaaknummer
09/857702-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging met braak en opzetheling door een minderjarige

Op 7 april 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 19-jarige verdachte, die beschuldigd werd van diefstal in vereniging met braak en opzetheling. De verdachte was betrokken bij een woninginbraak op 4 december 2015 in Waddinxveen, waarbij hij samen met anderen goederen, waaronder sieraden en een tablet, heeft weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte na de inbraak naar Rotterdam was afgereisd, terwijl de bewoner thuiskwam en geconfronteerd werd met de inbrekers. De verdachte bekende de inbraak, maar ontkende dat hij aanwezig was op het moment dat de bewoner thuiskwam. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de aangifte van de slachtoffers zorgvuldig gewogen. De verdachte had ook goederen in zijn bezit die van een andere inbraak afkomstig waren, wat leidde tot de beschuldiging van opzetheling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de sieraden van misdrijf afkomstig waren, wat leidde tot een bewezenverklaring van de opzetheling. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 80 dagen, waarvan 34 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals elektronisch toezicht en verplichte behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/857702-15
Datum uitspraak: 7 april 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 24 maart 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Offers en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. J.C. Bakker-Havinga, advocaat te Alphen aan den Rijn, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 december 2015 te Waddinxveen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meerdere goederen, waaron onder een of meerdere siera(a)d(en) en/of een tablet (Samsung) en/of een autosleutel (Peugeot) en/of een (keuken-)mes, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door middel van braak, namelijk door een raam in te gooien/ te verbreken;
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 november 2015 tot en met 21 december 2015 te Waddinxveen, althans in Nederland, een of meerdere goed(eren) te weten (een) siera(a)d(en) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 november 2015 tot en met 21 december 2015 te Waddinxveen, althans in Nederland opzettelijk een of meerdere siera(a)d(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 4 december 2015 rond 22.00 uur werd [slachtoffer 1] bij thuiskomst in zijn woning in Waddinxveen geconfronteerd met twee inbrekers. Eén van de mannen hield dreigend een mes vast en duwde hem omver toen de mannen vervolgens de woning uit vluchtten. Hij miste diverse kostbaarheden uit zijn woning en deed aangifte. Nadat een vingerafdruk naar de verdachte leidde, bekende deze dat hij die dag met anderen ruim vóór 22.00 uur in de woning had ingebroken, maar dat zij de bewoners toen niet hebben gezien. Uit het daarop volgend onderzoek is gebleken dat de verdachte zich niet rond 22.00 uur in de woning van aangever heeft bevonden en dat de aangever dus door anderen dan de verdachte is overlopen. Het feit is aan de verdachte onder 1 tenlastegelegd als diefstal in vereniging met braak.
In de woning van de verdachte werden goederen van genoemde aangever [slachtoffer 1] aangetroffen, maar ook goederen die van een andere inbraak afkomstig bleken te zijn.
De verdachte heeft verklaard dat hij die andere goederen heeft gevonden in de bosjes buiten zijn woning. Dit heeft geleid tot het onder 2 tenlastegelegde: primair opzetheling dan wel schuldheling en subsidiair verduistering.
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte zich aan de feiten 1 en 2 heeft schuldig gemaakt.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte feit 1 en feit 2 primair heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten geen verweer gevoerd. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdachte nog aangevoerd dat hij de sieraden buiten in de bosjes de buurt van zijn woning heeft gevonden en dat hij ze vervolgens thuis heeft verstopt in een paar sokken, zonder dat hij een plan had voor de bestemming van de sieraden.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging. [1]
Ten aanzien van feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de aangifte [2] ;
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 24 maart 2016. [3]
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van inbraak in zijn woning in Waddinxveen, gepleegd op 12 november 2015. Bij deze inbraak zijn sieraden weggenomen.
Sieraden die bij de verdachte inbeslaggenomen waren tijdens het onderzoek in het kader van feit 1, zijn getoond in de uitzending Team West, het opsporingsprogramma van de regionale omroep TV-West. Daarop heeft aangever [slachtoffer 2] zich gemeld en werd vastgesteld dat een aantal van de sieraden inderdaad uit zijn woning afkomstig was. [4]
Om heling, het primair tenlastegelegde, bewezen te verklaren moet wettig en overtuigend bewezen zijn dat de verdachte op het moment dat hij de sieraden in zijn bezit kreeg, wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat ze van een misdrijf afkomstig waren.
De verdachte heeft verklaard dat hij de sieraden bij zijn woning in de bosjes heeft gevonden. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat bij een inbraak buitgemaakte sieraden vervolgens weggegooid zouden zijn in de bosjes. Daar komt nog bij dat de verdachte over het aantreffen van de sieraden afwijkend heeft verklaard: bij de politie heeft hij verklaard dat de sieraden los op de grond lagen, echter ter terechtzitting heeft hij verklaard dat ze in een tasje zaten. [5]
De verdachte heeft de betreffende sieraden vervolgens gedurende circa zes weken in sokken verborgen gehouden op zijn kamer, derhalve op dezelfde wijze als de buit van de inbraak die bij feit 1 aan de orde is. De verdachte heeft verklaard dat hij de sieraden verstopt heeft omdat zijn moeder anders bij het zien ervan zou vragen hoe hij eraan gekomen was. [6] Waarom dat verstoppen nodig zou zijn, als hij de sieraden eerlijk gevonden had – zoals hij heeft verklaard – is uit de verklaring van de verdachte niet duidelijk geworden, terwijl dit wel om verduidelijking door de verdachte vraagt.
De rechtbank betrekt bij haar beoordeling voorts hetgeen gerelateerd is in het proces-verbaal van de politie. De rechtbank ziet hierin een aanwijzing dat de verdachte ten aanzien van de betreffende sieraden niet de waarheid spreekt, immers hieruit blijkt dat de verdachte op 25 februari 2016 telefonisch contact heeft gehad met [betrokkene 1] , die op dat moment gedetineerd zat. Dit gesprek is opgenomen, en daarin is onder meer het volgende gezegd:
verdachte: ”ik moet maandag naar politieburo”
[betrokkene 1] : ”waarvoor”
verdachte:”voor spullen die in mijn osso zijn gevonden man”
Ceejee: ”nee joh”
verdachte:”ja man”
[betrokkene 1] : ”die heb je toch van die pool buiten gekocht of niet”.
verdachte: ”Ja joh, ik heb alles buiten gekocht”
[betrokkene 1] : ”ja vriend was een mooie prijsje dus waarom niet”
verdachte: ”ja kanker flikkers”. [7]
De verdachte heeft ter terechtzitting over dit gesprek verklaard dat [betrokkene 1] en hij in dit gesprek bewust onzin vertelden omdat [betrokkene 1] vermoedde dat de telefoon werd afgeluisterd. [8]
Deze verklaring van de verdachte over de inhoud van het gesprek acht de rechtbank, in samenhang met de ongeloofwaardige verklaring over het vinden van de sieraden, evenwel niet geloofwaardig.
Op grond van de feiten en omstandigheden genoemd in voormelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de sieraden voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat ze van misdrijf afkomstig waren. Aldus heeft hij zich schuldig gemaakt aan opzetheling en zal het onder 2 primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op 04 december 2015 te Waddinxveen tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen een of meerdere goederen, waaronder sieraden en een tablet (Samsung), toebehorende aan [slachtoffer 1] , zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik te hebben gebracht door middel van braak, namelijk door een raam in te gooien;
2. primair:
hij in de periode van 12 november 2015 tot en met 21 december 2015 te Waddinxveen sieraden voorhanden
heeftgehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze sieraden wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1. en 2. primair ten laste gelegde, met toepassing van het jeugdstrafrecht, wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 80 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 34 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd inclusief elektronisch toezicht voor de duur van zes maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat ten voordele van de verdachte wordt rekening gehouden met het feit dat de verdachte als enige van de drie verdachten feit 1 heeft bekend en de medeverdachten niet vervolgd zijn. Tevens heeft zij bepleit dat indien elektronisch toezicht wordt opgelegd, de duur daarvan wordt beperkt tot minder dan zes maanden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Door woninginbraken wordt - vaak grote - materiële schade toegebracht aan de slachtoffers, terwijl tevens dikwijls goederen worden buitgemaakt die voor het slachtoffer ook emotionele waarde hebben. De verdachte en zijn mededaders hebben onder meer een aantal sieraden weggenomen. De emotionele waarde van deze sieraden kan niet in geld worden uitgedrukt, zoals ook uit de aangifte blijkt. De verdachte en zijn mededaders hebben zich niets gelegen laten liggen aan deze gevolgen voor het slachtoffer en kennelijk alleen oog gehad voor hun eigen geldelijk gewin.
Bovendien wordt door een woninginbraak een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer en de omwonenden. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling. Met het plegen van dit feit profiteert de verdachte van een diefstal, een feit dat zoals hiervoor beschreven dikwijls grote en onherstelbare schade toebrengt aan slachtoffers, en bevordert hij dat dergelijke misdrijven gepleegd blijven worden. Ook het plegen van dit feit getuigt van respectloosheid voor de eigendommen van anderen.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan de rechtbank ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van 18 jaar maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, indien zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77 hh van het Wetboek van Strafrecht. Uitgangspunt blijft dat ten aanzien van deze groep in beginsel het strafrecht voor volwassenen van toepassing is en dat toepassing van het jeugdstrafrecht een uitzondering is.
De rechtbank heeft acht geslagen op de gespreksaantekening van Reclassering Nederland d.d. 23 december 2015 en op de rapporten van Reclassering Nederland d.d. 30 januari 2016 en 14 maart 2016. Uit het rapport van 14 maart 2016 komt onder meer het volgende naar voren:
Onderzocht zou moeten worden of bij de verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Hij heeft tot zijn 18e jaar onder toezicht gestaan van Jeugdbescherming west en volgens de voormalig gezinsvoogd is bij de verdachte nog te bewerken problematiek op het vlak van vaardigheden en gedrag. De verdachte heeft zijn school, elektrotechniek op het ROC te Leiden, laten verslonzen maar kan er misschien weer terecht in het komend schooljaar. Begeleiding vanuit een jobcoach is gestart. Verdachte heeft grote schulden en heeft dringend een zinvolle dagbesteding nodig. Hij is veel op straat en kent veel jongens die politiecontacten hebben en hem negatief beïnvloeden. Hij gedraagt zich enigszins impulsief, waardoor hij niet stilstaat bij de gevolgen van zijn handelen. In combinatie met zijn beïnvloedbaarheid en het negatieve sociale netwerk is dat recidive verhogend. Hij lijkt zich enerzijds aan de regels te houden, maar aan de andere kant laat hij sociaal wenselijk gedrag zien. Dat bemoeilijkt de begeleiding. Indien geen begeleiding wordt ingezet op het negatieve sociale netwerk waarin hij verkeert en op het creëren van een zinvolle dagbesteding, wordt het recidiverisico ingeschat op hoog gemiddeld. Om recidive te voorkomen zal de verdachte begeleid moeten worden ten aanzien van het inschatten van oorzaken en gevolgen, het gebrek aan oplossingsvaardigheden en het werken aan realistische toekomstdoelen.
Reclassering Nederland adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen en begeleiding door de jeugdreclassering te laten uitvoeren, met de mogelijkheid dat deze haar taken overdraagt aan de volwassenenreclassering zodra zij dat wenselijk acht.
Geadviseerd wordt ook om de volgende voorwaarden als bijzondere voorwaarden op te leggen:
- een meldplicht bij Jeugdreclassering/jeugdbescherming Gouda;
- een behandelverplichting te weten verplichte behandeling bij Ambulante Forensische Polikliniek Het Palmhuis/De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, waarbij de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling zullen worden gegeven;
- een locatiegebod waarbij de verdachte op vastgestelde tijdstippen aanwezig zal zijn op [adres] en de precieze tijdstippen vooraf worden vastgesteld door de reclassering, in overleg met de verdachte en afhankelijk van de dagbesteding. Bij dit locatiegebod wordt geadviseerd Elektronische Controle te bepalen voor de duur van maximaal zes maanden, in ieder geval tot na de zomervakantieperiode;
- de verplichting om mee te werken aan alle door de toezichthouder noodzakelijk gevonden interventies zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, ook als dat deelname aan een budgetteringstraining inhoudt.
Mevrouw D.P. Kouwenhoven, werkzaam bij jeugdreclassering Stichting Jeugdbescherming west te Alphen aan den Rijn en gehoord als deskundige, heeft ter terechtzitting onder meer meegedeeld dat de jobcoach heeft bericht dat de verdachte waarschijnlijk op korte termijn kan starten met werk en dat de jeugdreclassering de conclusies en het strafadvies die zijn gegeven door Reclassering Nederland onderschrijft.
De verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten 19 jaar oud.
De rechtbank vindt in de persoon van de verdachte en in de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, zoals hierboven is uiteengezet, grond om recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen in de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank onderschrijft het gegeven strafadvies en zal dat opvolgen.
Het feit dat de verdachte als enige van drie verdachten van feit 1 is vervolgd, vormt voor de rechtbank geen grond voor strafvermindering, zoals door de raadsvrouw is bepleit, aangezien de verdachte zelfstandig strafrechtelijk verantwoordelijk is voor zijn handelen. Dat de medeverdachten niet zijn vervolgd ziet de rechtbank overigens niet los van het feit dat de verdachte er zelf voor heeft gekozen om, ook na herhaalde aansporingen daartoe, de naam van de derde verdachte voor zich te houden. Dat de verdachte feit 1 heeft bekend, spreekt in die zin wel in zijn voordeel, dat hij zo verantwoordelijkheidsbesef heeft getoond.
De rechtbank is, gelet op al het vorenstaande, dan ook van oordeel dat een deels voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt. In het kader van het voorwaardelijk strafdeel zal begeleiding en behandeling van de verdachte kunnen worden gewaarborgd. Daarbij zal als algemene voorwaarde onder andere het meewerken aan toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering worden opgelegd en zullen de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals die zijn geadviseerd:
- een meldplicht bij Jeugdreclassering/jeugdbescherming Gouda;
- een behandelverplichting te weten verplichte behandeling voor de problematiek/aandachtspunten bij Ambulante Forensische Polikliniek Het Palmhuis/De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, waarbij de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling zullen worden gegeven;
- een locatiegebod, inhoudend dat de verdachte op vastgestelde tijdstippen aanwezig zal zijn op [adres] , waarbij de precieze tijdstippen vooraf worden vastgesteld door de reclassering, in overleg met de verdachte en afhankelijk van de dagbesteding. Aan deze voorwaarde wordt elektronisch toezicht verbonden voor een periode van maximaal zes maanden;
- de verplichting om mee te werken aan alle door de toezichthouder noodzakelijk gevonden interventies zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, ook als dat deelname aan een budgetteringstraining inhoudt.
De verdachte heeft het onvoorwaardelijke deel van zijn straf reeds in voorarrest doorgebracht.
De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de raadsvrouw verzocht, de duur van het elektronisch toezicht te op een kortere periode te bepalen dan de geadviseerde duur van zes maanden. De duur van het elektronisch toezicht kan in de tussentijd worden beperkt indien de toezichthoudende instantie daartoe aanleiding ziet in positieve veranderingen bij de verdachte.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
77c, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding onder
1. en 2. primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
1.
DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN, WAARBIJ DE SCHULDIGE ZICH DE TOEGANG TOT DE PLAATS VAN HET MISDRIJF HEEFT VERSCHAFT EN HET WEG TE NEMEN GOED ONDER ZIJN BEREIK HEEFT GEBRACHT DOOR MIDDEL VAN BRAAK;
2. primair:
OPZETHELING;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 80 dagen
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, te weten
34 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 jarenonder de
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het
nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1
Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de (jeugd)reclassering te houden toezicht,
bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de
medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich uiterlijk op de derde werkdag volgend op de datum waarop het vonnis onherroepelijk is, zich meldt bij de jeugdreclassering, Jeugdbescherming west te Gouda, Crabethpark 24 te Gouda, telefoonnummer 0182-541717 en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Ambulante Forensische Polikliniek Het Palmhuis/De Waag of van soortgelijke ambulante forensische zorg, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor: het inschatten van oorzaken en gevolgen, het gebrek aan oplossingsvaardigheden en realistische toekomstdoelen, impulsief gedrag zonder oog voor de gevolgen, dit in combinatie met beïnvloedbaarheid en een negatief sociaal netwerk;
- op tijdstippen, vooraf vastgesteld door de jeugdreclassering, aanwezig dient te zijn op de locatie [adres] , zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht. Aan deze voorwaarde wordt elektronisch toezicht verbonden voor een periode van maximaal 6 maanden;
- mee zal werken aan alle door de jeugdreclassering, Jeugdbescherming west te Gouda noodzakelijk gevonden interventies zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, ook als dat deelname aan een budgetteringstraining inhoudt;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling, Jeugdbescherming west te Gouda, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Kramer, rechter, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, rechter,
en mr. J.A.H.M. Janssen, rechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 april 2016.
Mr. Janssen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015353089.
2.Pag. 54 t/m 56, aangifte door [slachtoffer 1] .
3.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 24 maart 2016.
4.Pag. 344 t/m 346, relaas herkenning sieraden.
5.Pag. 154 onderaan en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting op 24 maart 2016.
6.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting op 24 maart 2016.
7.Pag. 259, uitwerking tapgesprek 25 februari 2016, sessienr. 12158.
8.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 24 maart 2016.