ECLI:NL:RBDHA:2016:3717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2016
Publicatiedatum
7 april 2016
Zaaknummer
09/842262-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op 53-jarige vrouw met mes in 's-Gravenhage

Op 3 april 2015 wordt een 53-jarige vrouw in haar woning in 's-Gravenhage dood aangetroffen met ernstige verwondingen aan haar hals. De verdachte, die eerder die avond contact met haar had gehad, wordt verdacht van moord dan wel (gekwalificeerde) doodslag. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van moord en gekwalificeerde doodslag, maar acht doodslag wel bewezen. De verdachte had een mes in zijn hand en verklaarde dat het slachtoffer per ongeluk in het mes was gevallen. De rechtbank oordeelt dat dit scenario niet aannemelijk is en dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. De rechtbank legt een gevangenisstraf van negen jaar op, waarbij wordt opgemerkt dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en disrespectvol over het slachtoffer heeft gesproken. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de intentie tot diefstal of afpersing, maar dat de doodslag wel bewezen is.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842262-15
Datum uitspraak: 8 april 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
BRP-adres: [adres verdachte]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Alphen aan den Rijn" te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 9 juli 2015 (pro forma), 17 september 2015 (pro forma), 9 oktober 2015 (pro forma), 6 januari 2016 (pro forma) en 25 maart 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. van der Leeuw en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting op 9 oktober 2015 - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 april 2015 te 's-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk, met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd, door opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 april 2015 te 's-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (meermalen) in de hals van die [slachtoffer] te snijden en/of te steken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een
(poging) diefstal/afpersing (van een hoeveelheid drugs en/of geld en/of andere goederen), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 3 april 2015 is de 53-jarige [slachtoffer] in haar woning aan de [adres slachtoffer] door haar huisgenoot aangetroffen met ernstige verwondingen aan haar keel. De toegesnelde hulpdiensten bleken niet meer in staat haar te reanimeren en [slachtoffer] is ter plaatse overleden aan haar verwondingen.
Verdachte is in het onderzoek naar de dood van [slachtoffer] in beeld gekomen omdat hij de bewust avond contact met haar heeft gehad en herkend werd op camerabeelden die in de centrale hal van de woning zijn gemaakt. Aanvankelijk heeft hij alle betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] ontkend, maar uiteindelijk verklaart hij dat hij die avond inderdaad bij haar was om cocaïne te halen en dat [slachtoffer] door een ongeluk in zijn mes terecht is gekomen. Hij heeft stellig ontkend opzet gehad te hebben op haar dood, laat staan met voorbedachte rade te hebben gehandeld. Hij heeft eveneens ontkend goederen te hebben weggenomen, dan wel een poging hiertoe te hebben gedaan.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte opzettelijk het slachtoffer van het leven heeft beroofd en zo ja, of dit moord, dan wel (gekwalificeerde) doodslag oplevert.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord, maar dat er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de onder subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag heeft gepleegd. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat uit de het dossier volgt dat:
- verdachte op de bewuste avond iets - vermoedelijk drugs - van het slachtoffer wilde hebben, maar geen geld had;
- de manier waarop het slachtoffer werd aangetroffen, de verwondingen in de hals, de sporen op de plaats delict en de tijd die verdachte in de woning heeft doorgebracht er op wijzen dat verdachte de kleding van het slachtoffer heeft doorzocht;
- het soort mes dat (zeer veel waarschijnlijker) gebruikt is een dolkmes betreft dat ongeschikt is om drugs mee te testen;
- er goederen van het slachtoffer weg zijn.
Uit deze omstandigheden kan de conclusie worden getrokken dat de doodslag gepaard is gegaan met de afpersing en diefstal van geld en goederen door verdachte, waarbij het geweld is gebruikt om de diefstal/afpersing gemakkelijk te maken en, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de straffeloosheid en het bezit van de gestolen spullen te verzekeren.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte is vrijspraak bepleit ten aanzien van zowel de primair ten laste gelegde moord als de subsidiair ten laste gelegde (gekwalificeerde) doodslag. Hiertoe is aangevoerd dat het slachtoffer door een ongeluk in het mes van verdachte terecht is gekomen, zodat van opzet geen sprake kan zijn.
Door de verdediging is tot slot verzocht om alsnog nader onderzoek te laten plaatsvinden aan het in het water van de Zuidwal aangetroffen dolkmes. Er wordt betwist dat dit het gebruikte mes is.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank baseert haar beslissing omtrent de tenlastelegging op de verklaringen, bevindingen en geschriften, die in het onderstaande samengevat worden weergegeven en waarvan in de voetnoten de vindplaats is opgenomen.
Het aantreffen van [slachtoffer]
Op 3 april 2015 werd na een melding omstreeks 23.20 uur op het adres [adres slachtoffer] een vrouw liggend op de vloer aangetroffen, te midden van een plas bloed. De broek van de vrouw was open en de knopen en riem waren los. [2] Door ter plaatse gekomen medisch personeel werd geconstateerd dat de vrouw was overleden. [3]
De identiteit van de vrouw is na dactyloscopisch onderzoek vastgesteld als [slachtoffer] , geboren [geboortedatum slachtoffer] . [4]
Oorzaak overlijden
Op het lichaam van [slachtoffer] is sectie verricht. De patholoog-anatoom vermeldt in het sectierapport dat letsels aan de hals werden vastgesteld welke bij leven waren ontstaan door uitwendig mechanisch scherprandig geweld. Letsel A (sub A3) betrof een wond onder het linkeroor met een steekkanaal van twaalf centimeter verlopend van links naar rechts en voetwaarts dat gepaard ging met klieving van onder andere de linker halsader, linkerhalsslagader, rechter halsader, het bot van een wervel en van het schildkraakbeen links. Hierdoor is fors bloedverlies ontstaan en plaatselijk bloed in de luchtwegen gekomen (bloedademing), waardoor het overlijden wordt verklaard door algehele weefselschade en functiestoornissen van organen. Aan de hals links was voorts een scherprandige boogvormige huidklieving van circa 7,3 cm waardoor alleen weke delen waren gekliefd (letsel B). Er is geen verbinding tussen letsel A en B. Aan de rechterzijde van de hals bevonden zich een scherprandige, oppervlakkige huidklieving van circa twee centimeter (letsel C) en een scherprandige, oppervlakkige huidklieving van circa 1,5 cm (letsel D). De letsels B, C en D zijn niet substantieel van betekenis geweest voor het intreden van de dood. [5]
Door een patholoog is tevens onderzoek gedaan naar de ouderdom van de letsels A en B. Zijn bevindingen houden in dat deze twee letsels meerdere minuten tot enkele tientallen minuten oud waren, terwijl het minder waarschijnlijk is dat deze letsels uren oud waren. [6]
De camerabeelden
Onderzoek aan de camerabeelden van de centrale toegangshal naar de woning laat zien dat [slachtoffer] omstreeks 22:34 uur (na correctie 22:33 uur [7] ) binnenkomt samen met een man. Op de beelden is niet te zien dat deze man het perceel op enig moment heeft verlaten via de centrale hal. [8]
Op de camerabeelden zijn geen verwondingen aan de hals van [slachtoffer] te zien. [9]
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de persoon op de camerabeelden is en dat hij inderdaad die bewuste avond bij [slachtoffer] op bezoek is geweest. Toen zij samen in de woning waren haalde hij op zeker moment een mes uit zijn broekzak om de drugs die hij wilde kopen te testen. Hij hield het mes vast in zijn rechterhand op heuphoogte. Dit mes is aan de linkerzijde in de hals van [slachtoffer] terechtgekomen doordat zij struikelde en voorover in de richting van verdachte viel. Vervolgens zijn zij samen op de grond gevallen. [slachtoffer] kwam met haar hoofd onder de tafel terecht en heeft het bewustzijn verloren. [10]
Conclusies van de rechtbank
Op basis van voormelde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] op 3 april 2015 door toedoen van verdachte de dodelijke steekverwonding aan de linkerzijde van de hals heeft opgelopen. Daarnaast moet verdachte eveneens de drie snijverwondingen hebben toegebracht aan de nek van [slachtoffer] , aangezien zij deze verwondingen bij binnenkomst in de centrale hal nog niet had en van één van deze snijwonden is komen vast te staan dat deze - net als de steekwond - waarschijnlijk slechts enkele minuten tot tientallen minuten oud was.
Dit brengt echter niet zonder meer met zich dat verdachte ook opzet op de dood heeft gehad. Daarvan is slechts sprake indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelen om het leven zou komen (voorwaardelijk opzet), dan wel dat hij dit gevolg actief heeft nagestreefd (boos opzet).
Verdachte heeft dit opzet ontkend en meermalen aangegeven dat [slachtoffer] in het mes is gelopen, dan wel is gestruikeld over de kat of de kattenbak. Hierdoor viel zij in het mes dat verdachte op heuphoogte vasthield. De rechtbank zal deze lezing - hoewel het op onderdelen varieert - bezien als één (alternatief) scenario, inhoudende dat [slachtoffer] door een ongeluk in aanraking is gekomen met het mes dat verdachte vasthield.
De rechtbank acht dit scenario volstrekt niet aannemelijk geworden, nu dit geen steun vindt in het strafdossier. Daarenboven is dit scenario in strijd met de bevindingen van het sectierapport, inhoudende dat de dodelijke steekwond (letsel A) een steekkanaal heeft dat van links naar rechts en voetwaarts loopt. Van een dergelijk steekkanaal kan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn indien verdachte het mes op heuphoogte hield en [slachtoffer] voorover op het mes zou zijn gevallen. Het steekkanaal zou dan immers van de voor- naar de achterzijde van de hals en van beneden naar boven gelopen moeten hebben. Daarnaast biedt het scenario geen verklaring voor het ontstaan van de snijwond aan de linkerzijde van de hals (letsel B) en de snijwonden aan de rechterkant in de nek (letsels C en D) van [slachtoffer] . Ook ter terechtzitting heeft verdachte daar desgevraagd geen verklaring voor. De door de raadsman geponeerde veronderstelling dat letsel B kan zijn ontstaan doordat verdachte het mes uit de steekwond heeft getrokken, vindt geen steun in de vele, onderling verschillende verklaringen die de verdachte heeft afgelegd. Bovendien acht de rechtbank het niet alleen hoogst onaannemelijk dat letsel B op die manier zou zijn ontstaan, maar ook overigens niet van belang gelet op het bestaan van de letsels C en D aan de rechterzijde van de nek, waarvoor verdachte geen enkele verklaring heeft gegeven. Op grond van het voorgaande verwerpt de rechtbank dan ook het verweer dat sprake is geweest van een ongeluk, op de wijze zoals verklaard door verdachte.
Het hierboven overwogene maakt dat naar het oordeel van de rechtbank vast staat dat [slachtoffer] de fatale steekverwonding op geen andere wijze kan hebben opgelopen dan door een opzettelijke handeling van verdachte. Dat betekent dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte opzettelijk met een mes in de hals van [slachtoffer] heeft gestoken ten gevolge waarvan zij is overleden.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Met de officier van justitie en de raadsman is zij evenwel van oordeel dat het dossier hiertoe onvoldoende aanknopingspunten biedt.
Tot slot dient de rechtbank te bezien of verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht teneinde goederen van haar weg te nemen of haar af te persen. Daarvoor is van belang dat voor bewezenverklaring van gekwalificeerde doodslag moet komen vast te staan dat [slachtoffer] om het leven is gebracht, ter voorbereiding of vergemakkelijking van (poging tot) die diefstal/afpersing dan wel om zich bij betrapping op heterdaad het bezit van de goederen te verzekeren.
Verdachte heeft verklaard dat hij eerder op de avond bij [slachtoffer] is geweest voor cocaïne, maar deze toen niet heeft gekregen. Later op de avond heeft hij contact met haar opgenomen en aangegeven dat hij geluk had gehad met gokken en geld had. Hierop is hij in overleg met [slachtoffer] naar de woning toegegaan, waar zij vervolgens door hem om het leven is gebracht. Op basis van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat verdachte tenminste twintig minuten in de woning aanwezig moet zijn geweest.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij later op de avond, rond 22:00 uur geld bij [slachtoffer] zou ophalen dat hij had geleend. Door haar overlijden is het hier uiteindelijk niet meer van gekomen.
Volgens diverse getuigen zou [slachtoffer] haar drugs bewaren in een portemonneetje. De drugs, noch het portemonneetje, is aangetroffen in de woning. Bij DNA-onderzoek aan de kleding van [slachtoffer] is in de bemonstering van de buitenkant van haar broek ter hoogte van de ritssluiting en in de bemonstering van de rechter steekzak aan de voorzijde van de broek een DNA-mengprofiel aangetroffen. Het celmateriaal kan afkomstig zijn van onder meer verdachte.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig dat er goederen uit de woning zijn weggenomen. De enkele omstandigheid dat er geen drugs in de woning aanwezig waren en de portemonnee van [slachtoffer] niet is aangetroffen, is daartoe onvoldoende. Niet kan worden uitgesloten dat de getuigen zich hier in vergissen of dat [slachtoffer] deze goederen reeds eerder op de avond al niet meer bij zich droeg. De afspraak die zij met [getuige] had gemaakt kan evenmin redengevend zijn, aangezien hieruit niet zonder meer volgt dat zij het hem te betalen geldbedrag reeds bij zich had toen zij met verdachte had afgesproken.
Evenmin kan de conclusie worden getrokken dat verdachte [slachtoffer] heeft gedood in een poging goederen weg te nemen, dan wel [slachtoffer] af te persen. Hoewel verdachte twintig minuten in de woning is geweest kan niet worden vastgesteld of verdachte [slachtoffer] kort na binnenkomst heeft gedood of pas na enige tijd. Weliswaar is het DNA van verdachte aangetroffen op de kleding van [slachtoffer] , maar ook dit is onvoldoende redengevend. Temeer nu de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen dat verdachte - zo hij al getracht heeft goederen weg te nemen - [slachtoffer] heeft gedood met als doel een geplande diefstal/afpersing gemakkelijk te maken of om zich het bezit van die goederen te verzekeren.
Gelet op vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende wettig bewijs is om tot bewezenverklaring te komen voor de primair ten laste gelegde moord en de subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag. De rechtbank komt echter wel tot bewezenverklaring voor de impliciet meer subsidiair ten laste gelegde doodslag.
Verzoek om nader onderzoek
Nu de rechtbank voor de bewezenverklaring geen gebruik heeft gemaakt van het aangetroffen dolkmes zal zij het verzoek om nader onderzoek aan het aangetroffen dolkmes afwijzen wegens gebrek aan noodzaak.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
op 3 april 2015 te 's-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes meermalen in de hals van die [slachtoffer] te snijden en te steken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
doodslag

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van veertien jaar, ter zake gekwalificeerde doodslag.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte is bepleit dat indien aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd deze gelijk wordt gesteld aan de tijd die reeds is doorgebracht in voorarrest.
Daarnaast is aandacht gevraagd voor jurisprudentie waar ter zake van doodslag gevangenisstraffen zijn opgelegd van drie en een half jaar respectievelijk acht jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft op de avond van 3 april 2015 [slachtoffer] opzettelijk van het leven beroofd. Hiermee heeft hij haar het wezenlijke recht op leven ontzegd. Een dergelijke onherstelbare daad moet worden gezien als één van de meest ernstige misdrijven die onze strafwet kent. Dit maakt dat uit oogpunt van vergelding en normbevestiging niet anders kan worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De wijze waarop het slachtoffer om het leven is gebracht kenmerkt zich door de gruwelijkheid. Het slachtoffer is in haar nek gestoken en drie keer gesneden. Het is onbekend of zij de snijverwondingen opliep vóór of ná de dodelijk steek, maar voor ze het bewustzijn verloor door haar verwonding moet ze hebben geweten dat ze het niet zou overleven.
Verdachte wist dat eventuele hulp voor het slachtoffer niet eenvoudig de woning binnen zou kunnen komen doordat de deur op de knip zat. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden om - terwijl het slachtoffer dood bloedde - zich niet om haar te bekommeren en de woning te ontvluchten door het raam. Vervolgens is verdachte naar zijn eigen woning gegaan en heeft hij zijn bebloede kleding verbrand. Kennelijk niet in het minst aangeslagen door wat hij had gedaan, is hij daarna naar de kroeg gegaan en heeft daar geruime tijd gefeest met vrienden.
Na zijn aanhouding heeft verdachte aanvankelijk alle betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer ontkend, maar ook daarna geen volledige openheid van zaken gegeven. Zelfs ter zitting heeft hij geen verantwoordelijkheid willen nemen voor de dood van het slachtoffer en heeft hij verklaard dat het haar eigen schuld was. Tot slot heeft hij zich in zijn verhoren meermalen zeer disrespectvol uitgelaten over het slachtoffer en zijn verbazing geuit dat de politie zich druk maakte om de dood van ‘een junk’.
De rechtbank neemt dit alles ten nadele van de verdachte mee bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf.
De rechtbank heeft er acht op geslagen dat verdachte zich blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie de afgelopen vijf jaren in elk geval niet schuldig heeft gemaakt aan geweldsdelicten.
Voorts neemt de rechtbank de conclusies over van de door de psychiater en psycholoog uitgebrachte rapporten, inhoudende dat verdachtes handelen ten tijde van het delict niet is beïnvloed door een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat hij dus als volledig toerekeningsvatbaar heeft te gelden.
Doordat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring is gekomen dan waar de officier van justitie haar strafeis op heeft gebaseerd, komt zij tot een lagere gevangenisstraf. De rechtbank heeft daarbij gelet op de hoogte van de gevangenisstraffen die in soortgelijke zaken landelijk worden opgelegd. Gelet op vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van negen jaar passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikel:
- 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit en het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het impliciet meer subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 9 (NEGEN) JAAR;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T. Renckens, voorzitter,
mr. W.N.L. Donker, rechter,
mr. N.F.H. van Eijk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Ekkart, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 april 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s betreft dit – tenzij anders vermeld – ambtsedige processen-verbaal alsmede geschriften, deel uitmakend van het dossier DHRAB15201 “Delta 15”. De vermelding van een paginanummer zal worden voorafgegaan door een verkorte aanduiding van het desbetreffende onderdeel van het dossier (O voor algemeen proces-verbaal en FO voor forensisch proces-verbaal)
2.Proces-verbaal van bevindingen, O: p. 90.
3.Proces-verbaal van bevindingen, O: p. 89, tweede alinea.
4.Proces-verbaal van dactyloscopisch onderzoek, FO: p. 209.
5.Geschrift, te weten een pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 6 juli 2015, met bijlagen, FO: p. 185-186 en p. 189 onder punt 6.
6.Geschrift, te weten een pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 6 juli 2015, met bijlagen, FO: p. 197-199.
7.Proces-verbaal van bevindingen, O: p. 335.
8.Proces-verbaal van bevindingen, O: p. 333.
9.Proces-verbaal van bevindingen, O: p. 329.
10.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting op 25 maart 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: