3.4De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank baseert haar beslissing omtrent de tenlastelegging op de verklaringen, bevindingen en geschriften, die in het onderstaande samengevat worden weergegeven en waarvan in de voetnoten de vindplaats is opgenomen.
Het aantreffen van [slachtoffer]
Op 3 april 2015 werd na een melding omstreeks 23.20 uur op het adres [adres slachtoffer] een vrouw liggend op de vloer aangetroffen, te midden van een plas bloed. De broek van de vrouw was open en de knopen en riem waren los.Door ter plaatse gekomen medisch personeel werd geconstateerd dat de vrouw was overleden.
De identiteit van de vrouw is na dactyloscopisch onderzoek vastgesteld als [slachtoffer] , geboren [geboortedatum slachtoffer] .
Oorzaak overlijden
Op het lichaam van [slachtoffer] is sectie verricht. De patholoog-anatoom vermeldt in het sectierapport dat letsels aan de hals werden vastgesteld welke bij leven waren ontstaan door uitwendig mechanisch scherprandig geweld. Letsel A (sub A3) betrof een wond onder het linkeroor met een steekkanaal van twaalf centimeter verlopend van links naar rechts en voetwaarts dat gepaard ging met klieving van onder andere de linker halsader, linkerhalsslagader, rechter halsader, het bot van een wervel en van het schildkraakbeen links. Hierdoor is fors bloedverlies ontstaan en plaatselijk bloed in de luchtwegen gekomen (bloedademing), waardoor het overlijden wordt verklaard door algehele weefselschade en functiestoornissen van organen. Aan de hals links was voorts een scherprandige boogvormige huidklieving van circa 7,3 cm waardoor alleen weke delen waren gekliefd (letsel B). Er is geen verbinding tussen letsel A en B. Aan de rechterzijde van de hals bevonden zich een scherprandige, oppervlakkige huidklieving van circa twee centimeter (letsel C) en een scherprandige, oppervlakkige huidklieving van circa 1,5 cm (letsel D). De letsels B, C en D zijn niet substantieel van betekenis geweest voor het intreden van de dood.
Door een patholoog is tevens onderzoek gedaan naar de ouderdom van de letsels A en B. Zijn bevindingen houden in dat deze twee letsels meerdere minuten tot enkele tientallen minuten oud waren, terwijl het minder waarschijnlijk is dat deze letsels uren oud waren.
De camerabeelden
Onderzoek aan de camerabeelden van de centrale toegangshal naar de woning laat zien dat [slachtoffer] omstreeks 22:34 uur (na correctie 22:33 uur) binnenkomt samen met een man. Op de beelden is niet te zien dat deze man het perceel op enig moment heeft verlaten via de centrale hal.
Op de camerabeelden zijn geen verwondingen aan de hals van [slachtoffer] te zien.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de persoon op de camerabeelden is en dat hij inderdaad die bewuste avond bij [slachtoffer] op bezoek is geweest. Toen zij samen in de woning waren haalde hij op zeker moment een mes uit zijn broekzak om de drugs die hij wilde kopen te testen. Hij hield het mes vast in zijn rechterhand op heuphoogte. Dit mes is aan de linkerzijde in de hals van [slachtoffer] terechtgekomen doordat zij struikelde en voorover in de richting van verdachte viel. Vervolgens zijn zij samen op de grond gevallen. [slachtoffer] kwam met haar hoofd onder de tafel terecht en heeft het bewustzijn verloren.
Conclusies van de rechtbank
Op basis van voormelde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] op 3 april 2015 door toedoen van verdachte de dodelijke steekverwonding aan de linkerzijde van de hals heeft opgelopen. Daarnaast moet verdachte eveneens de drie snijverwondingen hebben toegebracht aan de nek van [slachtoffer] , aangezien zij deze verwondingen bij binnenkomst in de centrale hal nog niet had en van één van deze snijwonden is komen vast te staan dat deze - net als de steekwond - waarschijnlijk slechts enkele minuten tot tientallen minuten oud was.
Dit brengt echter niet zonder meer met zich dat verdachte ook opzet op de dood heeft gehad. Daarvan is slechts sprake indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelen om het leven zou komen (voorwaardelijk opzet), dan wel dat hij dit gevolg actief heeft nagestreefd (boos opzet).
Verdachte heeft dit opzet ontkend en meermalen aangegeven dat [slachtoffer] in het mes is gelopen, dan wel is gestruikeld over de kat of de kattenbak. Hierdoor viel zij in het mes dat verdachte op heuphoogte vasthield. De rechtbank zal deze lezing - hoewel het op onderdelen varieert - bezien als één (alternatief) scenario, inhoudende dat [slachtoffer] door een ongeluk in aanraking is gekomen met het mes dat verdachte vasthield.
De rechtbank acht dit scenario volstrekt niet aannemelijk geworden, nu dit geen steun vindt in het strafdossier. Daarenboven is dit scenario in strijd met de bevindingen van het sectierapport, inhoudende dat de dodelijke steekwond (letsel A) een steekkanaal heeft dat van links naar rechts en voetwaarts loopt. Van een dergelijk steekkanaal kan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn indien verdachte het mes op heuphoogte hield en [slachtoffer] voorover op het mes zou zijn gevallen. Het steekkanaal zou dan immers van de voor- naar de achterzijde van de hals en van beneden naar boven gelopen moeten hebben. Daarnaast biedt het scenario geen verklaring voor het ontstaan van de snijwond aan de linkerzijde van de hals (letsel B) en de snijwonden aan de rechterkant in de nek (letsels C en D) van [slachtoffer] . Ook ter terechtzitting heeft verdachte daar desgevraagd geen verklaring voor. De door de raadsman geponeerde veronderstelling dat letsel B kan zijn ontstaan doordat verdachte het mes uit de steekwond heeft getrokken, vindt geen steun in de vele, onderling verschillende verklaringen die de verdachte heeft afgelegd. Bovendien acht de rechtbank het niet alleen hoogst onaannemelijk dat letsel B op die manier zou zijn ontstaan, maar ook overigens niet van belang gelet op het bestaan van de letsels C en D aan de rechterzijde van de nek, waarvoor verdachte geen enkele verklaring heeft gegeven. Op grond van het voorgaande verwerpt de rechtbank dan ook het verweer dat sprake is geweest van een ongeluk, op de wijze zoals verklaard door verdachte.
Het hierboven overwogene maakt dat naar het oordeel van de rechtbank vast staat dat [slachtoffer] de fatale steekverwonding op geen andere wijze kan hebben opgelopen dan door een opzettelijke handeling van verdachte. Dat betekent dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte opzettelijk met een mes in de hals van [slachtoffer] heeft gestoken ten gevolge waarvan zij is overleden.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Met de officier van justitie en de raadsman is zij evenwel van oordeel dat het dossier hiertoe onvoldoende aanknopingspunten biedt.
Tot slot dient de rechtbank te bezien of verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht teneinde goederen van haar weg te nemen of haar af te persen. Daarvoor is van belang dat voor bewezenverklaring van gekwalificeerde doodslag moet komen vast te staan dat [slachtoffer] om het leven is gebracht, ter voorbereiding of vergemakkelijking van (poging tot) die diefstal/afpersing dan wel om zich bij betrapping op heterdaad het bezit van de goederen te verzekeren.
Verdachte heeft verklaard dat hij eerder op de avond bij [slachtoffer] is geweest voor cocaïne, maar deze toen niet heeft gekregen. Later op de avond heeft hij contact met haar opgenomen en aangegeven dat hij geluk had gehad met gokken en geld had. Hierop is hij in overleg met [slachtoffer] naar de woning toegegaan, waar zij vervolgens door hem om het leven is gebracht. Op basis van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat verdachte tenminste twintig minuten in de woning aanwezig moet zijn geweest.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij later op de avond, rond 22:00 uur geld bij [slachtoffer] zou ophalen dat hij had geleend. Door haar overlijden is het hier uiteindelijk niet meer van gekomen.
Volgens diverse getuigen zou [slachtoffer] haar drugs bewaren in een portemonneetje. De drugs, noch het portemonneetje, is aangetroffen in de woning. Bij DNA-onderzoek aan de kleding van [slachtoffer] is in de bemonstering van de buitenkant van haar broek ter hoogte van de ritssluiting en in de bemonstering van de rechter steekzak aan de voorzijde van de broek een DNA-mengprofiel aangetroffen. Het celmateriaal kan afkomstig zijn van onder meer verdachte.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig dat er goederen uit de woning zijn weggenomen. De enkele omstandigheid dat er geen drugs in de woning aanwezig waren en de portemonnee van [slachtoffer] niet is aangetroffen, is daartoe onvoldoende. Niet kan worden uitgesloten dat de getuigen zich hier in vergissen of dat [slachtoffer] deze goederen reeds eerder op de avond al niet meer bij zich droeg. De afspraak die zij met [getuige] had gemaakt kan evenmin redengevend zijn, aangezien hieruit niet zonder meer volgt dat zij het hem te betalen geldbedrag reeds bij zich had toen zij met verdachte had afgesproken.
Evenmin kan de conclusie worden getrokken dat verdachte [slachtoffer] heeft gedood in een poging goederen weg te nemen, dan wel [slachtoffer] af te persen. Hoewel verdachte twintig minuten in de woning is geweest kan niet worden vastgesteld of verdachte [slachtoffer] kort na binnenkomst heeft gedood of pas na enige tijd. Weliswaar is het DNA van verdachte aangetroffen op de kleding van [slachtoffer] , maar ook dit is onvoldoende redengevend. Temeer nu de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen dat verdachte - zo hij al getracht heeft goederen weg te nemen - [slachtoffer] heeft gedood met als doel een geplande diefstal/afpersing gemakkelijk te maken of om zich het bezit van die goederen te verzekeren.
Gelet op vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende wettig bewijs is om tot bewezenverklaring te komen voor de primair ten laste gelegde moord en de subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag. De rechtbank komt echter wel tot bewezenverklaring voor de impliciet meer subsidiair ten laste gelegde doodslag.
Verzoek om nader onderzoek
Nu de rechtbank voor de bewezenverklaring geen gebruik heeft gemaakt van het aangetroffen dolkmes zal zij het verzoek om nader onderzoek aan het aangetroffen dolkmes afwijzen wegens gebrek aan noodzaak.