ECLI:NL:RBDHA:2016:3565

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
4 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4982
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuim van de Belastingdienst bij uitspraak op bezwaar tegen naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak heeft eiseres, een onderneming, beroep ingesteld tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting die door verweerder, de inspecteur van de Belastingdienst, op 24 december 2013 is opgelegd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar verweerder heeft niet tijdig op het bezwaar beslist. Eiseres heeft op 30 december 2013 bezwaar gemaakt en dit bezwaar op 4 februari 2014 gemotiveerd. Na een aantal correspondenties tussen partijen, waarbij verweerder vragen heeft gesteld en eiseres deze heeft beantwoord, heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld op 9 juni 2015. Verweerder heeft erkend dat hij niet tijdig op het bezwaar heeft beslist, maar stelde dat er gegronde redenen waren voor de vertraging. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder in verzuim is en dat er geen reden is om het doen van uitspraak op bezwaar verder uit te stellen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en verweerder gelast om binnen twee weken na de uitspraak uitspraak op bezwaar te doen, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000 voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 496 en moet het betaalde griffierecht van € 331 aan eiseres worden vergoed.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/4982

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 maart 2016 in de zaak tussen

[eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R. Brouwer),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [vestigingsplaats], verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op haar bezwaar tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2011 (de naheffingsaanslag).
Na vereenvoudigde behandeling heeft de rechtbank het beroep bij uitspraak van 7 oktober 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft tegen die uitspraak verzet gedaan en bij uitspraak van 18 december 2015 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard, waarmee de behandeling van de zaak werd voortgezet in de stand waarin die zich op dat moment bevond.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2016. Namens eiseres is de gemachtigde verschenen, bijgestaan door [persoon A] en [persoon B]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon C] en [persoon D].

Overwegingen

Feiten
1. Verweerder heeft aan eiseres op 24 december 2013 de naheffingsaanslag opgelegd. De naheffingsaanslag is groot € 713.413 en bij het opleggen van de naheffingsaanslag is bij beschikking € 94.852 heffingsrente in rekening gebracht.
2. Op 30 december 2013 heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag. Dit bezwaar heeft zij op 4 februari 2014 gemotiveerd.
3. Met dagtekening 17 februari 2014 heeft verweerder aan eiseres een vragenbrief gezonden die eiseres op 8 mei 2014 heeft beantwoord. Vervolgens heeft verweerder met dagtekening 8 juli 2014 opnieuw een vragenbrief aan eiseres gezonden.
4. Op 9 juni 2015 heeft eiseres de brief van 8 juli 2014 beantwoord en verweerder tevens in gebreke gesteld omdat nog geen uitspraak op bezwaar was gedaan. In de ingebrekestelling heeft eiseres verweerder een termijn gegeven van twee weken om alsnog op het bezwaar te beslissen.
5. Bij brief van 6 juli 2015 heeft verweerder laten weten dat hij niet kon voldoen aan de door eiseres gestelde termijn en dat aan de daaruit voortvloeiende verplichting tot het betalen van een dwangsom zou worden voldaan.
6. Bij brief van 16 juli 2015 heeft verweerder nadere vragen gesteld aan eiseres en bij besluit van 13 augustus 2015 heeft verweerder aan eiseres een dwangsom van € 1.260 toegekend wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift.
7. Tot op heden heeft verweerder geen uitspraak op bezwaar gedaan.
9. Eiseres stelt dat verweerder de beslistermijn ruim heeft overschreden en dat daarvoor geen goede redenen bestaan. Verweerder misbruikt de bezwaarfase voor het doen van onderzoek dat hij voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag had moeten doen.
Eiseres heeft alle relevante informatie verstrekt, zodat verweerder uitspraak op bezwaar kan doen.
9. Verweerder erkent dat hij niet tijdig op het bezwaar heeft beslist, maar stelt dat daarvoor gegronde redenen zijn. Eiseres heeft bijna een jaar gewacht met de beantwoording van de brief van 8 juli 2014 en die beantwoording was onvolledig en leidde tot nieuwe vragen. De ingebrekestelling is volgens verweerder uitsluitend bedoeld om verweerder tegen te werken bij het nemen van een zorgvuldige beslissing. De naheffingsaanslag is voor wat betreft 2008 opgelegd ter behoud van rechten, er was onvoldoende tijd om daaraan voorafgaand uitgebreid onderzoek te doen.
Beoordeling van het geschil
10. Vast staat dat verweerder niet tijdig op het bezwaarschrift heeft beslist, dat eiseres verweerder in gebreke heeft gesteld en dat het beroep is ingediend nadat ten minste twee weken waren verstreken na de ingebrekestelling. Dat eiseres meer dan een jaar na afloop van de termijn waarbinnen uitspraak op bezwaar gedaan had moeten worden, heeft gewacht met de ingebrekestelling, is op zichzelf geen reden om het beroep op grond van artikel 6:12, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk te verklaren. Eiseres meende immers pas aanleiding te hebben tot de ingebrekestelling op het moment dat zij met haar brief van 9 juni 2015 de vragenbrief van 8 juli 2014 had beantwoord. Nu eiseres meende met haar brief van 9 juni 2015 voldoende informatie te hebben verstrekt, wat daar overigens van zij, was eiseres niet gehouden een nader onderzoek van verweerder af te wachten alvorens verweerder in gebreke te stellen.
11. Gezien het voorgaande is verweerder van het doen van uitspraak op bezwaar in verzuim en dient het beroep gegrond te worden verklaard. In hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd zijn geen feiten en omstandigheden te vinden die aanleiding zouden kunnen geven het doen van uitspraak op bezwaar nog langer uit te stellen. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat hij zonder nadere informatieverstrekking geen zorgvuldige beslissing op bezwaar kan nemen. Hij kan immers op grond van de hem wel beschikbare informatie een gemotiveerde beslissing nemen. De rechtbank zal verweerder daarom gelasten binnen twee weken na verzending van deze uitspraak van de rechtbank, uitspraak op bezwaar te doen en bepalen dat verweerder voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden een dwangsom zal verbeuren van € 1.000.
Proceskosten
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 248 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 0,25). De rechtbank acht het gewicht van de zaak zeer licht omdat deze uitsluitend ziet op de vraag of tijdig op het bezwaar is beslist.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • gelast dat verweerder binnen twee weken na verzending van deze uitspraak van de rechtbank uitspraak op bezwaar doet, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000 voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 496;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter en mr. E. Kouwenhoven en mr. H.W.M. van Kesteren, leden, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2016
.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.