6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich op 1 juli 2015 - hij was destijds 44 jaar oud - schuldig gemaakt aan de verkrachting van een ten opzichte van hem compleet weerloze 85-jarige vrouw. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld en bedreiging met geweld gepleegd jegens hetzelfde slachtoffer.
Verdachte is op een warme zomerochtend de in een seniorenflat gelegen benedenwoning van een schijnbaar willekeurig slachtoffer ingeklommen via een openstaand raam, waarna hij het slachtoffer in haar eigen woning meermalen heeft verkracht. Ondanks herhaalde verzoeken van het slachtoffer om te stoppen, is hij meermalen (zowel vaginaal als anaal) seksueel bij haar binnengedrongen. Een verkrachting maakt ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het lijdt ook geen twijfel dat slachtoffers van verkrachting geestelijk zeer lange tijd lijden onder de psychische klap die zij als gevolg hiervan hebben ondervonden. Daar komt bij dat het slachtoffer in de onderhavige zaak in verband met haar hoge leeftijd als bijzonder kwetsbaar moet worden beschouwd.
Tussen de verkrachtingen door heeft verdachte onder dreiging van een schaar het slachtoffer tevens om geld, haar bankpas en pincode gevraagd. Verdachte heeft haar huistelefoon weggenomen, opdat zij niemand kon waarschuwen. Ook heeft hij een aanzienlijk geldbedrag en haar bankpas weggenomen. Verdachte heeft in totaal zo’n vier uur in de woning van het doodsbange slachtoffer verbleven. Het slachtoffer heeft als gevolg van het incident enig lichamelijk letsel opgelopen. Dat het slachtoffer tot op heden – ruim acht maanden later – psychisch nog last heeft van het incident blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring, die door haar zoon ter terechtzitting is voorgelezen. Zij wordt nog dagelijks mentaal met de gevolgen van de verkrachting geconfronteerd. Daar komt bij dat verdachte bij het seksueel binnendringen geen condoom heeft gebruikt, waardoor het slachtoffer enige tijd heeft moeten leven met de onzekerheid of zij mogelijk een seksueel overdraagbare aandoening zoals HIV had opgelopen. Zij heeft anti HIV medicatie moeten innemen, welke medicatie vervelende bijwerkingen heeft gehad.
Als gevolg van de diefstal van het geldbedrag heeft het slachtoffer extra zuinig aan moeten doen omdat zij het geld helemaal niet kon missen.
Verdachte heeft zich op geen enkel moment bekommerd om het leed dat hij het slachtoffer aandeed. Hij bleef slechts de bevrediging van zijn eigen lusten najagen. Verdachte heeft door de diefstal met geweld voorts getoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen en zich te laten leiden door financieel gewin, zonder stil te staan bij de mogelijk ernstige gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer.
Het strafblad
Uit het uittreksel justitiële documentatie d.d. 2 juli 2015 betreffende verdachte, volgt dat hij meermalen tot vrijheidsstraffen is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten, waaronder een aantal keren voor diefstal met geweld. De meest recente veroordeling dateert van
3 maart 2015. Deze veroordelingen hebben verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Ten tijde van het begaan van onderhavige feiten liep verdachte bovendien in twee proeftijden.
De rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende rapportages betreffende verdachte:
- de consultbrief d.d. 6 juli 2015, van G.H.E. van Hoecke, psychiater, NIFP;
- het Pro Justitia rapport d.d. 26 augustus 2015, opgemaakt door T.V. van Lent, psychiater;
- het Pro Justitia rapport d.d. 1 september 2015, opgemaakt door dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog;
- het Pro Justitia rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: PBC-rapport) d.d. 22 januari 2016, opgemaakt door M.J. van Haaren, psychiater, en J. Heerschop, psycholoog;
- een brief d.d. 17 maart 2016, inhoudende beantwoording aanvullende vragen n.a.v. de PBC-rapportage, van voornoemde Van Haaren en Heerschop;
- het reclasseringsadvies d.d. 18 maart 2016, opgemaakt door N. Schilder, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, en mede ondertekend door H. van Dijk, leidinggevende.
· Uit de rapportages, opgemaakt door
Van Lent en Bullens, blijkt dat verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan de onderzoeken. Gelet op de ernst van de verdenking is door beide deskundigen geadviseerd verdachte te laten observeren in het PBC.
· Uit het
PBC-rapport van 22 januari 2016komt samengevat het volgende naar voren.
Verdachte heeft medewerking aan onderhavig onderzoek grotendeels geweigerd. Door zijn weigering is het niet mogelijk geweest een seksuele anamnese af te nemen en testpsychologisch onderzoek, neuropsychologisch onderzoek en lichamelijk onderzoek (waaronder beeldvormende diagnostiek in de vorm een MRI-scan van de hersenen) te verrichten. Desondanks kunnen op basis van de gespreksindrukken, de groepsobservaties en de collaterale informatie diagnostische uitspraken worden gedaan. Opgemerkt wordt dat de diagnostiek mogelijk niet volledig is.
Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Naast een uitgebreid strafblad (met voornamelijk vermogensdelicten, al dan niet gepaard gaande met geweld) is sprake van externaliserend gedrag, egocentrisme en parasitair gedrag. Hij is gericht op directe behoefte bevrediging en er zijn problemen in de impulscontrole. Voorts zijn er duidelijk aanwijzingen voor beperkingen in de empatische vermogens en de gewetensfuncties.
Tevens is bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van polymiddelenafhankelijkheid, waarbij hij vanaf ongeveer zijn 20ste alcohol, soft- en harddrugs gebruikt. Dit gebruik is van dien aard en omvang, dat verdachte niet in staat is zelfstandig te stoppen, hij zucht ervaart en veel moeite doet middelen te verkrijgen die de ervaren gevoelens van onlust wegnemen. Daarnaast heeft het middelengebruik voor problematisch functioneren gezorgd, zonder dat deze problemen ertoe hebben geleid dat verdachte abstinent van middelen werd. Inmiddels is het middelengebruik zo langdurig en ernstig aanwezig, dat dit verweven is geraakt met de antisociale persoonlijkheidsstoornis, waardoor het niet meer goed mogelijk is te onderscheiden welke gedragingen precies voortkomen uit de verslavingsproblematiek en welke uit de persoonlijkheidspathologie. Zowel de persoonlijkheidsstoornis als de polymiddelenafhankelijkheid waren aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Verdachte is vanuit zijn kernproblematiek geneigd tot impulsief gedrag en gericht op directe behoeftebevrediging en mede door zijn beperkte gewetensfunctie houdt hij daarbij weinig rekening met anderen. Deze kernproblematiek was ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. Gezien het voorgaande wordt verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar geacht voor het ten laste gelegde, indien bewezen. De eventuele invloed van alcohol of drugs kan hierbij een versterkende werking hebben gehad. Aangezien de gedragsdeskundigen geen aanzienlijke rol van verdachtes pathologie in de ten laste gelegde feiten kunnen onderbouwen, en er dientengevolge geen sterk betekenisverband gelegd kan worden tussen de stoornis en de ten laste gelegde feiten, kan er vanuit gedragskundig perspectief geen onderbouwde inschatting worden gegeven voor het recidivegevaar. Derhalve kan geen advies worden gegeven voor een behandeling in een strafrechtelijk kader.
· Uit de
brief van het PBC van 17 maart 2016,die voornoemde deskundigen als antwoord op de door de officier van justitie aanvullend gestelde vragen hebben opgesteld, komt samengevat het volgende naar voren.
Verdachte heeft tijdens het onderzoek beperkt meegewerkt, waardoor de deskundigen onvoldoende zicht hebben verkregen op zijn seksuele belevingswereld. Ook was het hierdoor niet mogelijk een delictscenario op te stellen, waarin zijn visie gevoelens en gedachten konden worden meegenomen. Wel liet verdachte tijdens gesprekken met de deskundigen alsmede op de afdeling veel gedrag zien, waardoor het wel mogelijk was tot een aantal diagnostische conclusies te komen en enige doorwerking in de tenlastegelegde feiten te onderbouwen. Vanwege de beperkingen van het onderzoek kon geen geïndividualiseerde risico inschatting worden gedaan. Risicotaxatielijsten (zoals de HCR-20 en de HKT-R) zijn gericht op het statisch voorspellen van recidive in gewelddadig gedrag. De lijsten worden gebruikt om een klinisch vastgesteld recidiverisico beter te onderbouwen. De risicotaxatielijst zelf heeft op individueel niveau slechts een beperkt voorspellende waarde voor wat betreft de ernst en omvang van het geweld. Op risico-items die voor verdachte ingevuld kunnen worden op de risicotaxatielijst HCR-20 scoort verdachte matig tot hoog. Deze score komt voort uit de aanwezigheid van zijn omvangrijke strafblad met eerdere gewelddelicten, het middelengebruik, de persoonlijkheidsstoornis, en de afwezigheid van werk en een steunsysteem. Met deze lijst kan volgens de deskundigen echter geen onderbouwd individueel oordeel worden gegeven over de kans op recidive in seksueel agressief gedrag. In algemene zin kan gesteld worden dat er bij verdachte sprake is van een verhoogd risico op recidive in gewelddadig en/of crimineel gedrag.
Voorts is volgens de deskundigen onvoldoende duidelijk geworden in welke mate de persoonlijkheidsstoornis precies een rol heeft gespeeld en wat de invloed is geweest van middelengebruik. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid dat andere pathologie, waar de gedragsdeskundigen door het beperkte onderzoek geen zicht op hebben gekregen, een rol heeft gespeeld. Hierbij valt te denken aan hersenschade door excessief middelengebruik of een seksuele stoornis. Er kan volgens de deskundigen geen oordeel worden gegeven over de recidivekans met betrekking tot zedenfeiten, nu er bij verdachte geen zicht is verkregen op zijn seksuele belevingswereld waardoor eventuele devianties op dit gebied niet meegewogen kunnen worden. De deskundigen merken op dat een antisociale persoonlijkheidsstoornis, zoals bij verdachte is vastgesteld, niet per definitie het risico op zedendelicten verhoogt, maar wel het risico op gewelddadig en crimineel gedrag in algemene zin. In het onderzoek is duidelijk geworden dat er bij verdachte sprake is van een neiging tot impulsief gedrag, ook als hij niet onder invloed van middelen is. Deze impulsiviteit zorgt ervoor dat verdachte minder controle heeft over zijn gedrag dan wenselijk. Voorgaande leidt volgens de deskundigen tot de conclusie dat hij als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Het causale verband tussen de vastgestelde pathologie en het plegen van delicten valt met de informatie die in het huidige onderzoek naar voren is gekomen, volgens de deskundigen slechts beperkt te onderbouwen.
· De rechtbank heeft tenslotte acht geslagen op het
reclasseringsadvies van 18 maart 2016, waaruit naar voren komt dat geen uitspraken worden gedaan over het recidiverisico, aangezien verdachte ontkent. Gelet op het feit dat er uit het onderzoek voornamelijk criminogene factoren op alle leefgebieden en nauwelijks beschermende factoren naar voren komen acht de reclassering een bijzonder zorgelijke prognose voor de toekomst aanwezig. Eerdere contacten met de reclassering zijn vroegtijdig afgebroken. Het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt hoog geschat. De complexe problematiek, de achterdocht en de eerdere ervaringen met verdachte maken dat er op dit moment geen mogelijkheden zijn voor begeleiding en toezicht door de reclassering, noch in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel noch in het kader van een TBS met voorwaarden. Om te komen tot een stabiele leefsituatie lijkt intensief behandel- dan wel begeleidingstraject geïndiceerd.
Ter terechtzitting heeft de reclasseringswerker N.J.C. Schilder, gehoord als deskundige, gepersisteerd bij de inhoud van voornoemd reclasseringsadvies.
Straf en/of maatregel?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de zaak tegen verdachte moet worden afgedaan met een (al dan niet lange) gevangenisstraf, of dat er aanleiding is om verdachte (eventueel daarnaast) een strafrechtelijke maatregel, zoals terbeschikkingstelling, al dan niet met dwangverpleging, op te leggen.
Om de maatregel TBS te kunnen opleggen dient, ingevolge het eerste lid van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), de vraag te worden beantwoord of bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond (sub 1), alsmede of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist (sub 2). Voorts is krachtens de wet voor een last tot terbeschikkingstelling een advies van twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater, die verdachte hebben onderzocht, vereist. Uit alle hiervoor besproken rapportages blijkt dat verdachte een weigerende observandus is in de zin van artikel 37a, derde lid, Sr juncto artikel 37, tweede lid, Sr. Op grond van artikel 37a, derde lid, Sr juncto artikel 37, derde lid, Sr kan echter ook aan een weigerende observandus een terbeschikkingstelling met dwangverpleging worden opgelegd. De eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek, als bedoeld in artikel 37a, derde lid, Sr juncto artikel 37, tweede lid, Sr vervalt in dat geval. Ook dan blijft evenwel vereist dat wordt vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het plegen van het feit. Zonder die vaststelling is oplegging van TBS niet mogelijk.
· Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens?
De gedragsdeskundigen van het PBC hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en polymiddelenafhankelijkheid, dat deze ook aanwezig waren ten tijde van de tenlastegelegde feiten en dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt die tot de hare.
· Recidiverisico?
Wat betreft het recidiverisico hebben de gedragsdeskundigen van het PBC geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een verhoogd risico is op recidive in gewelddadig en/of crimineel gedrag. Dit gelet op de aanwezigheid van zijn omvangrijke strafblad met eerdere gewelddelicten, het middelengebruik, de persoonlijkheidsstoornis, en de afwezigheid van werk en een steunsysteem. Volgens de gedragsdeskundigen kan er echter geen onderbouwd individueel oordeel kan worden gegeven over de kans op recidive in seksueel agressief gedrag.
De rechtbank is van oordeel dat het recidiverisico op geweldsdelicten bij verdachte als hoog moet worden ingeschat en overweegt daartoe als volgt.
- Verdachte is in staat gebleken om bij daglicht, op een vroege zomerochtend (na zijn verjaardag te hebben gevierd), via een openstaand raam en schijnbaar willekeurige seniorenwoning binnen te klimmen en een weerloze 85-jarige vrouw in een tijdsbestek van zo’n vier uur meermalen te verkrachten en onder bedreiging met de dood te bestelen. Dit zijn zeer ernstige feiten.
- De bewezenverklaarde feiten hebben een gewelddadige component, terwijl – kijkend naar het omvangrijke strafblad van verdachte waarop zich tevens geweldsdelicten bevinden –thans kan worden gesteld dat sprake is van een escalatie in ernst van de feiten.
- Verdachte is gediagnosticeerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Er is sprake van vroege antisociale gedragsproblemen (vanaf zijn 6e levensjaar) die mogelijk het gevolg zijn (geweest) van een zeer onveilige en affectief verwaarlozende thuissituatie.
- Verdachte kwam vanaf de pubertijd in een neerwaartse spiraal terecht van crimineel gedrag, justitiële veroordelingen en overmatig middelengebruik. Hij heeft nooit (langdurige) dienstbetrekkingen gehad en was niet in staat een stabiele relatie (met een vrouw) aan te gaan. Verdachte heeft ook thans geen werk en een steunsysteem ontbreekt. Daarnaast is hij – naar eigen zeggen – sinds ongeveer acht jaar dakloos.
- Verdachte is voorts gediagnostiseerd met polymiddelenafhankelijkheid. Er is sinds zeer lange tijd sprake van problematisch middelen gebruik. Verdachte zegt zelf alle drugs te gebruiken die voorhanden zijn, behalve heroïne. Voorts zijn er aanwijzingen voor problematisch alcoholgebruik.
- Inmiddels is het middelengebruik van verdachte zo langdurig en ernstig aanwezig dat dit verweven is geraakt met de antisociale persoonlijkheidsstoornis, waardoor niet meer duidelijk te onderscheiden valt
welkegedragingen
waaruit voortkomen. Verdachte heeft (tijdens de observatie in het PBC) gedrag laten zien dat zowel past bij zijn verslavingsproblematiek als bij zijn persoonlijkheidsstoornis. Hierbij vallen met name de impulsiviteit, een gebrekkig inlevingsvermogen, egocentrisme als een gebrek aan sociale afstemming op.
- Wat betreft het huidige (psychisch) functioneren van verdachte hebben diverse referenten benoemt dat zij een verslechtering hebben waargenomen. Zo zou hij chaotischer, drukker en impulsiever zijn geworden.
- Verdachte heeft een beperkte behandelmotivatie. Eerdere reclasseringscontacten zijn nimmer (goed) van de grond gekomen en vroegtijdig afgebroken. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt door de reclassering als hoog ingeschat. Gelet op de complexe problematiek, achterdocht en eerdere ervaringen met verdachte is de reclassering van mening dat er op dit moment geen mogelijkheden zijn voor begeleiding en toezicht door de reclassering (noch in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel, noch in het kader van een TBS met voorwaarden).
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het recidivegevaar op geweldsdelicten bij verdachte als hoog moet worden ingeschat en dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in het geding is. Aangezien er voorts een verband is vastgesteld tussen de bij verdachte aanwezige stoornis en hij als gevolg daarvan met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel tot TBS ook
eist.Het opleggen van deze maatregel behoort dus tot de mogelijkheden.
Recidiverisico zedendelicten?
De rechtbank onthoudt zich van een oordeel over het recidiverisico op het gebied zedendelicten. Uit het PBC-rapport en uit de verklaring van verdachte komt naar voren dat verdachte in zijn jeugd langdurig seksueel is misbruikt. Voorts komt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren dat verdachte hier psychisch ernstig onder heeft geleden en nog steeds lijdt. In het PBC is waargenomen dat verdachte licht seksueel grensoverschrijdend gedrag vertoonde naar vrouwelijke groepsleiders en ook in het penitentiair dossier wordt melding gemaakt van seksueel overschrijdend gedrag naar bewaarsters. Tot slot heeft een referent kenbaar gemaakt dat hij vermoedt dat verdachte geïnteresseerd is in oude vrouwen. Zo zou verdachte recent chatcontact hebben gehad met oude vrouwen, in het verleden eens de achterwerken van bejaarde vrouwen in een bejaardentehuis hebben gefilmd en volgens de referent op straat slechts oog te hebben voor oude vrouwen. Verdachte heeft dit alles ontkend. Hoewel de rechtbank op basis van het voorgaande (alsmede de bewezenverklaarde verkrachting) van oordeel is dat er bij verdachte aanwijzingen zijn voor een gestoorde seksualiteitsbeleving, acht de rechtbank het voorgaande, ook in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende om een uitspraak te kunnen doen over het recidiverisico op zedendelicten. Dit klemt temeer nu door de gedragsdeskundigen geen inzicht is verkregen in de seksuele belevingswereld van verdachte en verdachte niet eerder voor een zedendelict is veroordeeld.
TBS met voorwaarden of TBS met dwangverpleging?
Naar het oordeel van de rechtbank is de stoornis van verdachte zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om hem onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Aan verdachte zijn eerder bijzondere voorwaarden opgelegd waaronder verplicht reclasseringstoezicht, aan welke voorwaarden verdachte zich niet heeft kunnen houden. De reclasseringsinterventies zijn vroegtijdig negatief beëindigd. Gelet op het advies van de reclassering en de zorgmijdende houding van verdachte heeft de rechtbank geen enkel handvat om eventueel aan verdachte een TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen, zoals verzocht door zijn raadsman.
De rechtbank ziet dan ook geen andere mogelijkheid dan om de terbeschikkingstelling van verdachte te gelasten en daarbij te bepalen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd, nu de door verdachte begane feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van deze maatregel eist. Nu de TBS-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht waren tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, is sprake van ongemaximeerde TBS als bedoeld in artikel 38e Sr en kan de totale duur van de op te leggen maatregel om die reden een periode van vier jaar te boven gaan.
De enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte betekent dat zijn strafbaarheid niet geheel is uitgesloten. De rechtbank is derhalve van oordeel dat aan verdachte, naast voornoemde maatregel, ook een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur moet worden opgelegd. Wat betreft de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de voor de rechtbank geldende LOVS-oriëntatiepunten alsmede bij straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank acht, het voorgaande in aanmerking nemende, de door de officier van justitie gevorderde straf passend.
De rechtbank ziet aanleiding in deze uitspraak een advies op te nemen als bedoeld in artikel 37b, tweede lid, Sr omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen, zoals verzocht door de raadsman, omdat de rechtbank het van belang acht dat zo spoedig mogelijk wordt aangevangen met de behandeling van verdachte. De rechtbank adviseert daarom de terbeschikkingstelling te laten ingaan op het moment dat twee derde gedeelte van de straf is ondergaan.