ECLI:NL:RBDHA:2016:3550

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
4 april 2016
Zaaknummer
AWB 15/10431, 15/10432
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht gemeenschapsonderdaan en inname verblijfsdocument

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Bulgaarse gemeenschapsonderdaan, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had haar verblijfsrecht in Nederland aangevraagd, maar dit werd door verweerder beëindigd op basis van het feit dat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder stelde dat eiseres niet had aangetoond dat zij economisch actief was of over voldoende middelen van bestaan beschikte, wat leidde tot de inname van haar verblijfsdocument. Eiseres voerde aan dat de beëindiging van haar verblijfsrecht onterecht was, omdat zij in het verleden een verblijfsdocument had ontvangen en dat haar persoonlijke omstandigheden niet waren meegewogen. De rechtbank oordeelde echter dat de beëindiging van het verblijfsrecht gerechtvaardigd was, aangezien eiseres niet had aangetoond dat zij aan de vereisten voldeed. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, evenals haar verzoek om schadevergoeding en voorlopige voorziening. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/10431 (beroep)
AWB 15/10432 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 15 maart 2016 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum 4] ,
eiseres, verzoekster,
hierna te noemen eiseres, en haar minderjarige kinderen,
[naam 1] ,
geboren op [geboortedatum 1] ,
[naam 2] ,
geboren op [geboortedatum 1] ,
[naam 3] ,
geboren op [geboortedatum 2] ,
[naam 4],
geboren op [geboortedatum 3] ,
allen van Bulgaarse nationaliteit,
gezamenlijk te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. L.K. Matpanözer, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. B. van Beers, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het verblijfsrecht van eiseres als gemeenschapsonderdaan beëindigd en bepaald dat het aan eiseres verstrekte verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt ingenomen en de aanvraag van eiseres tot vernieuwing van het verblijfsdocument niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 29 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Voorts heeft zij verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiseres heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2016. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met berichtgeving daarvan, niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Bij brief van 15 januari 2010 heeft verweerder aan eiseres bericht dat haar aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vw, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, is ingewilligd. Verweerder heeft vervolgens aan eiseres het document afgegeven voor de duur van vijf jaar.
Op 28 november 2014 heeft eiseres onderhavige aanvraag ingediend tot vernieuwing van het verblijfsdocument.
Verweerder heeft het verblijfsrecht van eiseres als burger van de Europese Unie beëindigd, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij voldoet of heeft voldaan aan een van de verblijfsdoelen als genoemd in artikel 8.12, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Niet is gebleken dat eiseres vanaf het moment dat zij in Nederland is, heeft voldaan aan de vereisten die gelden voor rechtmatig verblijf van economisch actieve onderdanen als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vb. Eiseres heeft niets aangetoond omtrent haar werkzaamheden als zelfstandige. Voorts is uit Suwinet gebleken dat eiseres geen arbeid in loondienst heeft verricht. Evenmin voldoet eiseres aan de vereisten die gelden voor rechtmatig verblijf als economisch niet-actieve EU-onderdaan als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, Vb, omdat eiseres niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Eiseres heeft evenmin een afhankelijk verblijfsrecht op grond van het gemeenschapsrecht kunnen ontlenen aan haar gestelde relatie met de heer [naam 5] . Bovendien is niet gebleken dat eiseres sinds haar komst naar Nederland rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8.12, eerste lid, Vb, zodat ook geen sprake is van duurzaam verblijfsrecht als bedoeld in artikel 8.17 Vb. De beëindiging is een evenredig middel, nu eiseres een onevenredige last vormt voor de Nederlandse publieke middelen.
Eiseres voert aan dat het enkele beroep op een bijstandsuitkering niet impliceert dat het rechtmatige verblijf als burger van de Unie komt te vervallen. Eiseres verwijst daartoe naar artikel 14, derde lid, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor burgers van de Unie en hun familieleden en punt 16 van de considerans bij deze richtlijn. Verweerder is zonder motivering voorbij gegaan aan de persoonlijke omstandigheden van eiseres. De verblijfsbeëindiging is geen evenredig middel.
Dat eisers nimmer rechtmatig verblijf heeft gehad is onjuist. Verweerder heeft immers in 2010 de aanvraag van eiseres tot afgifte van een verblijfsdocument ingewilligd.
3.1
Verweerder heeft in het bestreden besluit vastgesteld dat eiseres niet op enig moment heeft voldaan aan de in artikel 8:12, eerste lid, Vb neergelegde voorwaarden voor verblijf als economisch (niet) actief burger van de Unie, hetgeen door eiseres op zichzelf niet is bestreden. Dat verweerder aan eiseres een document heeft afgegeven als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vw, ten bewijze van rechtmatig verblijf als burger van de Unie, maakt niet dat zij rechtmatig verblijf heeft gehad als burger van de Unie. De afgifte van een dergelijk verblijfsdocument is geen constitutief besluit, maar slechts een declaratoire handeling en schept derhalve geen rechten (zie het arrest van het Hof van Justitie van 21 juli 2011, in de zaak Dias, C-325/09 (www.curia.europa.eu)).
Nu eiseres geen rechtmatig verblijf heeft ontleend aan artikel 8.12, eerste lid, Vb, kan van beëindiging van rechtmatig verblijf geen sprake zijn. Gelet hierop, kan de beroepsgrond die eiseres heeft aangevoerd tegen de verblijfsbeëindiging niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
4. Voorts voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte ervan heeft afgezien om haar te horen. Van een situatie dat geen twijfel mogelijk is over de conclusie dat horen achterwege kan blijven, is hier geen sprake.
4.1
De rechtbank verwerpt deze beroepsgrond. Gelet op het bezwaarschrift, bezien in het licht van het primaire besluit en de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn, was op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk dat het bezwaar niet tot een ander besluit had kunnen leiden, nu eiseres ook in bezwaar het reeds het door verweerder in het primaire besluit ingenomen standpunt dat zij geen rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8.12, eerste lid,Vb niet heeft bestreden. Verweerder heeft daarom op goede gronden geoordeeld dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Nu het beroep niet leidt tot het oordeel dat sprake is van een onrechtmatig besluit, zal de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afwijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Verzoek om een voorlopige voorziening
8. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
9. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2016.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel